3.2.Er zijn geen grieven gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten. [de B.V.] geeft weliswaar aan het niet eens te zijn met de opsomming van de door de rechtbank vastgestelde feiten, doch geeft niet concreet aan welke feiten dan onjuist of onvolledig zijn vastgesteld. Ook het hof gaat daarom uit van die feiten, die hierna voor zover nodig zullen worden aangevuld. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
( a) [de B.V.] staat (getrapt) aan het hoofd van een concern, bestaande uit zes vennootschappen, waaronder zijzelf. [de B.V.] houdt onder meer alle aandelen in [de B.V. 2] dat op haar beurt alle aandelen houdt in Hotel [X] . [de B.V.] is bestuurder van Hotel [X] .
( b) In de eerste helft van 2017 waren de werkzaamheden ter zake van de financiële administratie van Hotel [X] , waaronder het opstellen van de jaarstukken, uitbesteed aan een zelfstandig administratiekantoor. Binnen dit kantoor werden de werkzaamheden voor Hotel [X] feitelijk uitgevoerd door [persoon A] (hierna: [persoon A] ).
( c) Op 16 juni 2017 heeft [de N.V.] een offerte uitgebracht voor dienstverlening op het gebied van de financiële administratie van Hotel [X] (productie 1 bij conclusie van antwoord, tevens van eis in reconventie), die door [de B.V.] op 19 juni 2017 geaccepteerd is. Daarin staat (onder meer) vermeld:
‘(…) Naast de administratieve dienstverlening heeft u een prijsopgave gevraagd voor het samenstellen van de jaarrekeningen van [de B.V. 2] en Hotel [X] – [de B.V. 1] Voor het jaar 2017 schatten wij deze kosten in op € 1.750 voor [de B.V. 2] en
€ 3.350 voor Hotel [X] – [de B.V. 1] ’
( d) Op 10 oktober 2017 heeft [de N.V.] een offerte uitgebracht aan [de B.V.] voor dienstverlening aan [de B.V.] en de tot haar groep behorende vennootschappen (productie 1 bij inleidende dagvaarding). Diezelfde dag schrijft [naam 1] van [de N.V.] (hierna: [naam 1] ) in een e-mail van 20:59 uur (productie 6 bij memorie van grieven) aan de bestuurder van [de B.V.] , [persoon B] (hierna: [persoon B] ):
‘Fijn dat we afstemming hebben over de accountantswerkzaamheden.’
( e) [persoon B] heeft op diezelfde dag per e-mailbericht van 21:12 uur aan [naam 1] het volgende geschreven (productie 4 bij conclusie van antwoord, tevens van eis in reconventie):
‘(…). Hartelijk dank voor je bericht van vandaag. Hiermee stuur ik je de bevestiging voor de controleopdracht aangevuld met een paar opmerkingen:
-Bij de afronding stel ik me een totaalprijs voor het eerste jaar (2016) van € 45.000,- voor en voor de twee volgende jaren € 40.000,-. Dit betreft dan alle kosten, inclusief kantoorkosten, reis- en verblijfkosten etc. voor de genoemde bv’s.
-Inclusief het opstellen van de jaarrekeningen, VPB-aangifte en het deponeren van de jaarstukken van alle bv’s zoals genoemd op pagina 12 van het voorstel.
-Deze opdracht geldt voor de jaren 2016, 2017 en 2018.
-De in de offerte genoemde periodieke gesprekken zijn inclusief.
-Ik ga er van uit dat het werk dat voor [de B.V. 3] gedaan dient te worden ook aan de Duitse GmbH gefactureerd wordt.
-Spaanse vestiging zoals hieronder beschreven.
-Oprichting Stak brengt geen extra kosten met zich mee.
-Kosten IB-aangifte volgen nog.
(…).’
( f) Op 11 oktober 2017 heeft [naam 1] in reactie hierop per e-mail aan [persoon B] geschreven (productie 7 bij memorie van grieven):
‘Ik heb je bericht gelezen en ook nog even besproken met [naam 2] .
Graag zou ik in een gezamenlijke afspraak hier doorheen lopen.
De verlaging (10%) en het inclusief maken van fiscaal werk kunnen we namelijk niet overbruggen.
Wat zijn je mogelijkheden op korte termijn?
Als je een aantal opties doorgeeft laat ik wel een afspraak inplannen. (…)’
( g) Bij e-mail van 31 oktober 2017 heeft [Persoon C] van [de N.V.] (hierna: [Persoon C] ) aan [persoon B] bericht (productie 12 bij memorie van grieven):
‘Jullie hebben zelf de jaarrekening 2016 opgesteld.
Heb je ook al zorg gedragen voor de publicatiejaarrekening (uiterlijk 8 november 2017 in te dienen bij de KvK)?’
( h) Hierop antwoord [persoon B] bij e-mail van 2 november 2017 (productie 13 bij de memorie van grieven):
‘Ik denk het niet, maar dit loopt ook mee in de offerte van [de N.V.] . Moet dit niet pas in feb. 2018 gebeuren?’
( i) Op 4 november 2017 schrijft [persoon B] aan [Persoon C] (productie 14 bij memorie van grieven):
‘We hebben nog niets gepubliceerd, dat hoeft toch pas definitief in feb. 2018?’
( j) Medio november 2017 heeft [de N.V.] aan [de B.V.] een presentatie gegeven ter toelichting op de offerte van 10 oktober 2017 en de daarin genoemde prijzen (productie 30 bij conclusie van antwoord in reconventie).
( k) In zijn e-mail van 17 november 2017 (productie 9a bij memorie van grieven) heeft [naam 1] aan [persoon B] onder meer het volgende bericht:
‘Afgelopen dagen heb ik de controle van [de B.V. 3] en [de B.V.] opgestart.
De auditfiles zijn aangemaakt en eerste stappen zijn gezet. (…)’
( l) In zijn e-mail van 19 november 2017 (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [naam 1] aan [persoon A] onder meer het volgende bericht:
‘De afspraken met [persoon B] zijn definitief.
Dat betekent dat ik nu op korte termijn de jaarrekeningcontrole 2016 ga opstarten. (…)’
( m) [de B.V.] heeft op 24 november 2017 de door [de N.V.] opdrachtbevestiging ter zake het samenstellen van de jaarrekening van (onder meer ) Hotel [X] ondertekend (productie 2 dagvaarding in eerste aanleg). In de opdrachtbevestiging staat - voor zover thans van belang - vermeld:
‘U heeft ons opdracht gegeven de jaarrekeningen 2016 en 2017 van (…) Hotel [X] - [de B.V. 1] samen te stellen. (…)
We zullen op basis van de door u verstrekte gegevens de jaarrekeningen 2016 en 2017 samenstellen. (…).
Wij rekenen op volledige medewerking van uw medewerkers en vertrouwen erop dat zij alle voor de opdracht benodigde vastleggingen, documentatie en andere informatie beschikbaar zullen stellen. (…).
Geldigheidsduur en Algemene Voorwaarden
(…). Op onze dienstverlening zijn onze Algemene Voorwaarden van toepassing, waarvan u bijgaand een exemplaar aantreft. Door ondertekening en retournering van deze opdrachtbevestiging verklaart u onze Algemene Voorwaarden te hebben ontvangen en te accepteren. (…).’
( n) In de algemene voorwaarden van [de N.V.] is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
‘Artikel 9 Betaling
1. Betaling door opdrachtgever dient, zonder aftrek, korting of schuldverrekening, te geschieden binnen de overeengekomen termijnen, doch in geen geval later dan dertig dagen na factuurdatum. (…)
2. Indien opdrachtgever niet binnen de in 9.1 genoemde termijn heeft betaald, is de opdrachtnemer gerechtigd nadat hij opdrachtgever eenmaal heeft aangemaand te betalen, zonder nadere ingebrekestelling onverminderd de overige rechten van opdrachtnemer, vanaf de vervaldag opdrachtgever de wettelijke handelsvertragingsrente in rekening te brengen tot op de datum van algehele voldoening. Het is opdrachtgever niet toegestaan om welke reden dan ook, een beroep op opschorting of verrekening met de openstaande declaraties van opdrachtnemer te doen.
3. (…).
4. Indien geen betaling plaatsvindt na het verstrijken van de betalingstermijn en opdrachtnemer is genoodzaakt incassomaatregelen te treffen, is de opdrachtgever buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, zijnde 15% van de opeisbare som, met een minimum van € 125,--. Indien opdrachtnemer - na aanzegging daartoe – incassomaatregelen moet treffen, is opdrachtgever gehouden om naast de verschuldigde hoofdsom en renten tevens alle reële gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten te vergoeden (derhalve niet slechts de geliquideerde kosten) die samenhangen met de betreffende maatregelen en procedure(s), waaronder begrepen het aantal met bedoelde incassomaatregelen gemoeide uren tegen uurtarieven als bedoeld in artikel 8.
5. (…).
6. (…).’
( o) De jaarrekening van Hotel [X] over 2016 is op 19 januari 2018 bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel gedeponeerd (productie 7 bij dagvaarding in eerste aanleg).
( p) Op 27 februari 2018 is Hotel [X] op eigen aangifte in staat van faillissement verklaard. Mr. D.E.A.F. Aertssen is tot curator benoemd (hierna: de curator).
( q) [de N.V.] heeft in de periode van 7 december 2018 tot en met 14 maart 2019 in totaal een bedrag van € 42.491,99 aan [de B.V.] in rekening gebracht ter zake van de door haar verleende diensten.
( r) De curator heeft zich jegens [de B.V.] op het standpunt gesteld dat de jaarrekening 2016 van Hotel [X] te laat is gedeponeerd. De curator heeft in zijn brief van 11 maart 2019 (productie 9 bij dagvaarding in eerste aanleg) onder meer aangevoerd:
‘De jaarrekening had uiterlijk 31 oktober 2017 door de bestuurder ondertekend moeten zijn. [de B.V. 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van Hotel [X] . Op grond van artikel 2:210 lid 5 BW, waar statutair niet vanaf is geweken, geldt ondertekening van de jaarrekening ook als de vaststelling ervan. Derhalve had binnen 8 dagen deponering moeten plaatsvinden. De jaarrekening had derhalve eigenlijk gedeponeerd moeten zijn op
8 november 2017. In ieder geval had de jaarrekening uiterlijk op 31 december 2017 gedeponeerd moeten zijn. De jaarrekening is derhalve in alle opzichten (minimaal 19 dagen) te laat gedeponeerd.’
De curator heeft op grond hiervan [de B.V.] op grond van artikel 2:248 BW jo. artikel 2:394 BW aansprakelijk gesteld voor het tekort in de boedel van Hotel [X] .
( s) In zijn e-mailbericht van 12 maart 2019 (productie 10 bij dagvaarding in eerste aanleg) schrijft [persoon B] aan [naam 1] , voor zover thans van belang:
‘(…). Heb jouw betalingsherinnering gezien, maar voel me toch genoodzaakt mij over de gang van zaken nogmaals te bezwaren.
Ten eerste betreft het de late indiening van de jaarcijfers 2016 van Hotel [X] . Aan de curator heb ik weliswaar aangegeven dat de oorzaak ligt in de eerste controleopdracht die nogal wat tijd kostte. Feit is echter, dat jullie de door [persoon A] gemaakte concept jaarstukken al in september 2017 ontvangen hebben en deze dus tijdig ingediend hadden kunnen worden. In de cijfers zijn geen correcties doorgevoerd. [Persoon C] had alleen wat opmerkingen over de begeleidende teksten. Daarbij viel Hotel [X] niet onder de controleopdracht.
De reden dat de handtekening onder de controleopdracht zo laat kwam was de verassing dat de VPB aangifte niet in het pakket opgenomen was.
Ten tweede is het met de cijfers 2017 weer zo dat deze te laat ingediend zijn. (…).
Ten vierde ben ik het met het commentaar op de verschillen tussen 2016 en 2017 in
de jaarstukken van [de B.V.] bv niet eens geweest (…).
Voordat ik tot betaling overga ontvang ik van [de N.V.] graag een schriftelijke bevestiging dat indien er consequenties ontstaan uit het te laat indienen van de jaarstukken 2016 en 2017 deze door [de N.V.] afgewikkeld en gedragen worden. (…).’
( t) [naam 1] heeft bij e-mailbericht van 18 maart 2019 (productie 11 bij dagvaarding in eerste aanleg) als volgt gereageerd:
‘(…).Deponering jaarrekening 2016 Hotel [X] – [de B.V. 1]
Uiteraard vinden wij het erg vervelend dat de curator van Hotel [X] – [de B.V. 1] in zijn brief van 11 maart 2019 schrijft op basis van zijn voorlopige bevindingen het voornemen te hebben om jou aansprakelijk te stellen. De curator voert in dat verband aan dat de jaarrekening 2016 te laat is gedeponeerd en hij voegt daaraan toe dat bovendien sprake van mismanagement zou zijn. Naar wij inmiddels hebben begrepen, leidt een laattijdige deponering niet automatisch tot aansprakelijkheid van het bestuur. De daadwerkelijke oorzaak van het faillissement speelt weldegelijk een rol. Wanneer aannemelijk gemaakt kan worden dat er een andere oorzaak dan onbehoorlijk bestuur, tot het faillissement heeft geleid zal dat niet tot aansprakelijkheid leiden. Zoals wij ter gelegenheid van onze gesprekken voorafgaand aan de faillissementsaanvraag hebben aangegeven is aansprakelijkheid van bestuurders een juridisch vraagstuk. (…).
Wij delen jouw visie niet dat een gesprek van mij met de curator het voorgaande had kunnen voorkomen. De laattijdige deponering van de jaarrekening heeft immers niets uit te staan met de controleopdracht omdat Hotel [X] – [de B.V. 1] daardoor niet werd bestreken. Uiteraard hadden wij de curator desgevraagd niets anders kunnen vertellen. Zulks nog los van het feit dat het ons zowel tuchtrechtelijk als contractueel niet vrijstaat om het gesprek met de curator aan te gaan over een klant, vanwege de toepasselijke geheimhouding.
De oorzaak van de laattijdige deponering ligt niet bij [de N.V.] . De benoeming van/opdrachtverlening aan [de N.V.] heeft eerst op 24.11.2017 plaatsgevonden. Zoals uit de brief van de curator volgt, was het tijdstip voor deponering toen al gepasseerd. We hebben vervolgens nog de nodige werkzaamheden moeten verrichten omdat het door de voormalige boekhouder opgestelde concept allerminst voldeed. (…).’
( u) [de B.V.] heeft [de N.V.] bij brief van 6 mei 2019 (productie 12 bij dagvaarding in eerste aanleg) aansprakelijk gesteld voor de schade die zij zal lijden ter zake van de te late deponering van de jaarstukken van Hotel [X] . Bij brief van 15 mei 2019 van haar advocaat heeft [de N.V.] aansprakelijkheid van de hand gewezen (productie 13 bij dagvaarding in eerste aanleg).
( v) [de B.V.] heeft op 19 juli 2019 een minnelijke regeling met de curator getroffen, waarbij [de B.V.] ter afwikkeling van het geschil een bedrag van € 30.000,00 aan de boedel heeft voldaan. [de B.V.] heeft [de N.V.] voor dit bedrag en voor bijkomende kosten aansprakelijk gesteld.
( w) [de N.V.] heeft [de B.V.] , alsmede haar deelnemingen, bij brief van 3 juli 2019 in gebreke gesteld en betaling binnen 8 dagen van het op dat moment openstaande bedrag van
€ 41.472,31 gevorderd.
( x) Op 24 april 2019 heeft [de N.V.] aan [de B.V. 3] een creditfactuur van € 1.019,67 verzonden. In haar sommatiebrief van 3 juli 2019 heeft [de N.V.] dit bedrag in mindering gebracht op de openstaande facturen.
De procedure bij de rechtbank