ECLI:NL:GHSHE:2022:3179

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
200.313.066_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing en omgangsregeling van minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder van een minderjarige, geboren in 2018, die onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder verzoekt om vernietiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige is verleend. De moeder stelt dat zij positieve ontwikkelingen doormaakt en dat er geen reden is voor een voortzetting van de uithuisplaatsing. De GI daarentegen wijst op eerdere incidenten en de noodzaak voor de moeder om haar pedagogische vaardigheden verder te ontwikkelen voordat een thuisplaatsing kan plaatsvinden.

De mondelinge behandeling vond plaats op 23 augustus 2022, waarbij de moeder en de GI aanwezig waren. De raad voor de kinderbescherming was afwezig. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende processtukken en de standpunten van beide partijen. De moeder heeft aangegeven dat zij in het verleden problemen heeft gehad, maar dat zij nu stabiel is en dat de omgang met de minderjarige goed verloopt. De GI heeft echter zorgen over de veiligheid van de minderjarige, vooral in de avonduren, en pleit voor een voorzichtige benadering van de omgangsregeling.

Het hof concludeert dat, hoewel de moeder vooruitgang boekt, de ontwikkeling nog niet voldoende is om over te gaan tot een thuisplaatsing. De beslissing van de rechtbank om de uithuisplaatsing voort te zetten wordt bekrachtigd, en het verzoek van de moeder om een uitbreiding van de omgangsregeling wordt afgewezen. De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in zaken van jeugdzorg en de belangen van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 september 2022
Zaaknummer: 200.313.066/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/298476 / JE RK 21-2248
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 12 juli 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende duur van de termijn af te wijzen en de door de moeder verzochte omgangsregeling toe te wijzen dan wel een omgangsregeling te bepalen die het hof in goede justitie rechtvaardig acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 juni 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 27 juli 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 16 augustus 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 22 augustus 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
[minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI tot 5 oktober 2022.
3.2.
[minderjarige] is op 8 november 2021 uit huis geplaatst. Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 februari 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg tot 23 juni 2022 en is iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (in zaaknummer C/03/298476 / JE RK 21-2248) een machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] voor de resterende termijn, tot uiterlijk 5 oktober 2022, uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (in zaaknummer C/03/301531 / JR RK 22-177) verder bepaald dat [minderjarige] voorlopig bij de moeder verblijft:
  • wekelijks na schooltijd op maandag, woensdag en vrijdag tot 18.30 uur, waarbij de moeder [minderjarige] van school ophaalt;
  • vanaf 16 juli 2022 ook elke zaterdag van 12.30 uur tot 16.30 uur, met dien verstande dat een persoon uit het netwerk ondersteuning biedt;
  • indien er geen nieuwe meldingen van incidenten zijn gedaan en het netwerk en de positieve ontwikkeling van de moeder bestendig is gebleken, vanaf 17 september 2022 ook elke zaterdag van 10.00 uur tot 18.30 uur;
  • op 1 juli 2022 van 10.00 uur tot 13.00 uur, bij familie van de moeder met de moeder,
en bepaald dat de voorlopige regeling loopt voor de duur van de ondertoezichtstelling, dat wil zeggen tot 5 oktober 2022 en het anders of meer verzochte afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Zij erkent dat er in het verleden incidenten hebben plaatsgevonden, maar deze waren grotendeels te wijten aan de verkeerde slaapmedicatie en het kruidensupplement dat zij had ingenomen omdat de vader van [minderjarige] contact met haar had opgenomen en haar drogeerde en vanwege de stress en het trauma die de uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft veroorzaakt. De moeder is inmiddels betrouwbaar en stabiel. Er is een contactverbod voor de vader van [minderjarige] en hij komt vanwege een langdurig verblijf in Marokko waarschijnlijk niet meer in beeld. Daarnaast heeft de moeder de behandeling (verslavingszorg) bij [instantie] positief afgerond. De vervolgbehandeling is nu gericht op hoe de moeder beter met stresssituaties om kan gaan en hoe zij beter voor zichzelf op kan komen, nee kan zeggen en grenzen kan aangeven. Er is op dit vlak al vooruitgang te zien en er hebben geen incidenten (in de avonduren) meer plaatsgevonden. De contactmomenten met [minderjarige] zijn inmiddels onbegeleid en verlopen goed. Niet gebleken is dat de moeder de zorg voor [minderjarige] niet aan kan. Bovendien heeft zij [minderjarige] tijdens de contactmomenten niet in onveilige situaties gebracht. De moeder ontkent niet dat zij ondersteuning kan gebruiken, maar dat kan ook zonder uithuisplaatsing. De moeder werkt mee met de hulpverlening en komt de gemaakte afspraken na. Een uithuisplaatsing is een ultimum remedium en er zijn onvoldoende contra-indicaties voor een thuisplaatsing. Gelet hierop is er geen reden de uithuisplaatsing te laten voortduren. Indien het hof van oordeel is dat [minderjarige] (nog) niet thuisgeplaatst kan worden, dan vindt de moeder dat zij in ieder geval meer tijd met [minderjarige] moet doorbrengen. Dit betekent dat de omgang gefaseerd moet worden uitgebreid. De moeder wenst dat [minderjarige] ook nachten bij haar kan doorbrengen en meer contact kan hebben met zijn familie.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan.
De moeder doet haar best en de omgang tussen haar en [minderjarige] verloopt goed. Ook de door de rechtbank bepaalde uitbreiding van de omgang is goed gegaan. De incidenten hebben de afgelopen periode echter met name plaatsgevonden in de avonduren, wanneer er geen andere personen in de buurt zijn die kunnen ingrijpen. Het vermoeden bestaat dat deze incidenten het gevolg waren van GHB gebruik, maar dit is niet meer aan te tonen. Op deze momenten was de moeder niet aanspreekbaar en kon zij niet handelen. Deze situatie was niet veilig voor [minderjarige]. De GI acht het zorgelijk dat de moeder voor deze incidenten oorzaken aanwijst buiten zichzelf. Voordat er overgegaan kan worden tot een thuisplaatsing dient de moeder eerst een langere periode te laten zien dat er geen incidenten meer plaatsvinden. In die periode moet er ook gewerkt worden aan de pedagogische vaardigheden van de moeder. Naast de verslavingsproblematiek is er mogelijk ook sprake van persoonlijkheidsproblematiek. De GI vindt het belangrijk dat de moeder hier hulp voor heeft gezocht. Op 20 september vindt er een gesprek plaats tussen de GI en de behandelaren van de moeder om te bezien wat de status van deze hulpverlening is. Er is nog geen onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] aangevraagd. Zolang de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin niet perspectiefbiedend is kan [minderjarige] in het huidige (crisis)pleeggezin blijven. Hoewel de omgang tussen de moeder en [minderjarige] op dit moment goed verloopt, is de GI van mening dat er voorzichtig moet worden omgegaan met een eventuele uitbreiding van de omgang. In januari van dit jaar zou er namelijk gestart worden met overnachtingen bij de moeder, maar twee dagen voor de eerste overnachting vond er een incident plaats bij de moeder, waardoor dit niet kon doorgaan. De GI moest hierdoor toezeggingen aan [minderjarige] terugdraaien.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Uithuisplaatsing
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof, na eigen onderzoek en waardering, overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Hoewel het hof uit de meest recente stukken kan afleiden dat de moeder een positieve ontwikkeling doormaakt, is deze ontwikkeling, zeker gezien de grote hoeveelheid ernstige incidenten die zich in het recente verleden hebben voorgedaan, nog zodanig pril dat het te vroeg is om over te gaan tot een thuisplaatsing van [minderjarige]. Het hof acht het daarbij ook van belang dat eerst de uitkomst van het gesprek tussen de GI en de behandelaren, dat op 20 september gepland staat, afgewacht moet worden, omdat hierdoor bij de GI duidelijkheid moet ontstaan over de vraag welke problematiek er mogelijk bij de moeder speelt en waar zij binnen de huidige hulpverlening aan werkt.
Contactregeling
3.8.3.
Ingevolge artikel 1:265f lid 2 BW kan de rechter een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.4.
Gelet op de verklaring van de GI dat een verdere uitbreiding van de contactregeling nog niet aan de orde kan zijn vanwege de zorgen die de GI heeft voor de beschikbaarheid van de moeder vooral in de avond- en nachtelijke uren, is het hof van oordeel dat er op dit moment het maximale aan omgang is bereikt. Dit betekent dat de contactregeling wel wordt uitgebreid op de zaterdag tot 18.30uur en wel ingaande 17 september. Het verzoek van de moeder tot het toewijzen van de in eerste aanleg verzochte contactregeling zal daarom worden afgewezen.
Conclusie
3.8.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 juni 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en N. Veenendaal en is op 15 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.