ECLI:NL:GHSHE:2022:3235

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
200.305.610_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en zorgregeling van minderjarigen na scheiding van ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader is vastgesteld. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen, alsook een zorgregeling te creëren waarbij de kinderen om de week bij beide ouders verblijven. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en heeft zelf incidenteel appel ingesteld tegen de zorgregeling en kinderalimentatie. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 augustus 2022, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

Het hof overweegt dat de kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], sinds de scheiding van de ouders bij de vader verblijven en dat deze situatie stabiliteit biedt. De moeder heeft zorgen geuit over de thuissituatie bij de vader, maar het hof concludeert dat de kinderen goed gedijen in de huidige situatie. De vader heeft de zorg voor de kinderen goed opgepakt en er zijn geen aanwijzingen dat de kinderen in een onveilige situatie verkeren. De moeder heeft in het verleden niet voldoende kunnen zorgen voor de kinderen, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om het hoofdverblijf bij de vader te laten.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de moeder af. De vader wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken in incidenteel hoger beroep. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en de impact van de procedure op de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 september 2022
Zaaknummer: 200.305.610/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/252844 / FA RK 18-2714
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.J.C. Vaessen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.P.A.M. Haerkens-Vlemmix.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
    hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende wordt in deze zaak aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 21 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 januari 2022, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder vast te stellen en een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de ene week bij de moeder verblijven en de andere week bij de vader op basis van een solo parallel ouderschap.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 april 2022, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, althans haar verzoek af te wijzen, kosten rechtens.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de vastgestelde zorgregeling en kinderalimentatie en opnieuw rechtdoende:
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen een weekend per twee weken, in dezelfde weekenden als de vier andere kinderen van de moeder, bij de moeder zijn, van zaterdagochtend 10:00 uur tot zondagavond 18:30 uur, waarbij de vader de kinderen zaterdagochtend naar de moeder brengt en persoonlijk aan haar overdraagt en de moeder de kinderen op zondagavond terugbrengt naar de vader;
  • de definitieve kinderbijdrage met ingang van 21 oktober 2021, die de moeder ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , aan de vader zal hebben te betalen, te bepalen op € 176,- per kind per maand en per 1 januari 2022 op € 179,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, kosten rechtens.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 2 juni 2022, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep althans dit verzoek af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Vaessen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Haerkens-Vlemmix;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 februari 2021 (bij V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 28 april 2022);
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 10 februari 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 15 februari 2022;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 8 maart 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 21 maart 2022;
  • het evaluatieverslag ondertoezichtstelling van de GI, ter griffie ontvangen op 25 april 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 21 juli 2022.

3.De beoordeling in het principaal en incidenteel hoger beroep

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De moeder heeft tevens de zorg voor vier kinderen uit een eerdere relatie.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn bij beschikking van 22 november 2019 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 22 november 2022.
3.3.
Bij beschikking van 10 augustus 2018 heeft de rechtbank aan de raad verzocht om onderzoek te doen naar en te informeren en adviseren over het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.4.
Bij beschikking van 17 januari 2020 heeft de rechtbank een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld en bepaald dat de kinderen voorlopig op het adres van de vader ingeschreven blijven staan. Verder is bepaald dat de invulling van de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte zullen worden verdeeld. Daarnaast is bepaald dat de moeder met ingang van 1 februari 2020 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de kinderen voorlopig een bedrag van € 105,- per kind per maand aan de vader dient te voldoen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling. Aan de raad is verzocht om nader onderzoek te doen en te rapporteren en advies uit te brengen over het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.5.
Bij beschikking van 12 maart 2021 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld voor de kerstvakantie, zomervakantie, Vader- en Moederdag en de verjaardagen. Verder is onder wijziging van de beschikking van 17 januari 2020 bepaald de moeder met ingang van 1 april 2021 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de kinderen voorlopig een bedrag van € 90,10 per kind per maand aan de vader dient te voldoen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling.
Aan de raad is verzocht om nader onderzoek te doen en te rapporteren en advies uit te brengen over het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede naar het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven op basisschool [basisschool] te [woonplaats vader] . Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader zal zijn en aan de vader is vervangende toestemming verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op basisschool [basisschool] in [woonplaats vader] in te schrijven. Verder heeft de rechtbank een definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij:
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] één weekend per veertien van vrijdag na school tot zondag 18.00 uur bij de moeder verblijven, waarbij de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op vrijdagmiddag na school ophaalt en naar de moeder brengt en de moeder de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zondagavond terugbrengt naar de vader;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de tussenliggende week van woensdagmiddag na school tot donderdagochtend bij de moeder verblijven, waarbij de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op woensdagmiddag uit school ophaalt en naar de moeder brengt en de moeder ze op donderdagochtend naar school brengt;
  • de vakanties en feestdagen, voor zover daarover in de beschikking van de rechtbank van 12 maart 2021 nog niet is beslist, in onderling overleg (zo nodig met ondersteuning van hulpverlening en onder regie van Bureau Jeugdzorg) tussen partijen worden verdeeld.
De rechtbank heeft voorts bepaald dat de moeder met ingang van de datum van de beschikking ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van
€ 90,10 per kind per maand aan de vader dient te voldoen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling.
3.7.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De vader heeft de kinderen in 2018 onrechtmatig bij zich gehouden en de kinderen hebben vervolgens bij de vader geen stabiele situatie ervaren. De vader is hals over kop in een nieuwe relatie gestapt waar twee andere kinderen (van de partner van de vader) bij betrokken waren. Deze kinderen zijn op een gegeven moment onder toezicht gesteld, uit huis geplaatst en wonen inmiddels bij hun vader. Vader en diens partner hebben vervolgens samen nog een kind gekregen en zij zijn (met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ) verhuisd van [plaats] naar [woonplaats vader] .
Voor zover er bij de raad zorgen over de moeder waren, waren deze gelegen in het feit dat zij fulltime werkte. De moeder werkt inmiddels niet meer in ploegendienst en zij is beschikbaar voor de kinderen.
Ten onrechte heeft de rechtbank geconcludeerd dat, nu [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al drie jaar bij de vader wonen en er geen zorgsignalen zijn of zwaarwegende redenen zijn om het hoofdverblijf te wijzigen, deze situatie in stand dient te blijven. Daarmee gaat de rechtbank eraan voorbij dat het hoofdverblijf van de kinderen aanvankelijk bij de moeder was.
Er is ook geen rekening gehouden met het feit dat het gezag van de vader over zijn twee oudere dochters in april 2021 is beëindigd en dat hem de omgang met deze dochters is ontzegd.
Dit zou een contra-indicatie kunnen zijn om het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader vast te stellen. Verder is er ten onrechte geen co-ouderschapsregeling c.q. 50/50-regeling vastgesteld. Voor zover er sprake is van communicatieproblemen tussen de ouders, is voorbij gegaan aan de mogelijkheid tot solo parallel ouderschap. De moeder maakt zich zorgen over [minderjarige 2] . Zij heeft ontzettend veel last van verlatingsangst. Het is belangrijk dat er hulp voor de kinderen komt en de moeder staat hier ook voor open.
3.9.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
Er is voldoende onderzoek geweest en de raad heeft rekening gehouden met alle (door de moeder aangevoerde) omstandigheden. De moeder heeft zelf aangegeven dat ze niet fulltime voor de kinderen kon zorgen en de zorgregeling is in de loop van de procedure in eerste aanleg telkens afgestemd op de mogelijkheden van de moeder. Het merendeel van de tijd verbleven de kinderen bij de vader. De raad heeft geconstateerd dat de vader de meest stabiele opvoedsituatie kan bieden. Er heeft opnieuw onderzoek plaatsgevonden in verband met de wens van de moeder voor een co-ouderschap, maar dit is niet in het belang van de kinderen geacht en een dergelijke regeling is niet uitvoerbaar. Ouders zijn niet in staat om samen te werken en op elkaar af te stemmen. De moeder heeft veel wantrouwen naar de vader en ze geeft nog steeds onvoldoende openheid van zaken.
De kinderen ontwikkelen zich goed bij de vader, bij wie zij al drie jaar verblijven. Niemand deelt de zorgen van de moeder over de vader. De vader begrijpt overigens wel dat de moeder de kinderen meer bij zich wil hebben en de kinderen gaan ook graag naar de moeder toe. Op dit moment heeft de vader er echter onvoldoende vertrouwen in dat de moeder duurzaam voor de kinderen beschikbaar is en dat haar huidige situatie bestendig is. Voor de kinderen is het noodzakelijk dat er rust komt. Zij gaan sinds oktober 2021 naar de basisschool in [woonplaats vader] en doen het daar goed.
3.1
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
Het zou fijn zijn indien de zorgen van de moeder over de thuissituatie van de kinderen bij de vader zouden kunnen worden weggenomen. De zorgen die de moeder heeft worden door de GI niet gedeeld. De moeder wil geen hulp in haar eigen thuissituatie aanvaarden, zodat de zorgen daarover niet kunnen worden weggenomen. Indien er hulpverlening voor de kinderen nodig is, dan dient er hulpverlening te komen bij beide ouders. De GI ziet wel mogelijkheden om de kinderen sterker te maken om met de huidige situatie om te gaan.
De ouders hebben al stappen gemaakt in hun communicatie. Zij hebben geleerd om op een meer zakelijke manier met elkaar te communiceren en ze reageren minder emotioneel op elkaar.
De kinderen gedijen goed in de huidige situatie. Ook op school doen zij het goed. Het wordt als positief ervaren dat het aantal wisselmomenten in de huidige regeling beperkt is. Een co-ouderschapsregeling is vanwege de afstand tot school geen goed idee.
3.11.
De raad adviseert, zakelijk weergegeven, als volgt.
Gelet op het tijdsverloop, waarbij de kinderen al geruime tijd bij de vader verblijven, wordt het in het licht van wat de kinderen hebben meegemaakt niet in hun belang geacht om het hoofdverblijf en/of de school te wijzigen. Er is nu sprake van stabiliteit en rust en niet is gebleken dat de kinderen bij de vader niet goed op hun plek zitten. Er is bovendien toezicht vanuit de GI. Er is over en weer nog steeds sprake van veel wantrouwen, waar de kinderen last van hebben. Aan de zijde van de moeder wordt gezien dat dit wantrouwen diepgeworteld is. Bij de vader wordt gezien dat hij graag samen met de moeder door één deur zou willen kunnen en dat het voor hem makkelijker is om de kinderen naar de moeder te laten gaan dan andersom. Het is belangrijk om vooruit te kijken, de strijd te staken en niet langer te spreken over schuld en/of over eventuele fouten die zijn gemaakt.
De overwegingen van het hof
in incidenteel hoger beroep
3.12.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot wijziging van de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie en de zorgregeling ingetrokken. Nu de vader zijn grieven ten aanzien van de kinderalimentatie en de zorgregeling niet langer handhaaft zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep.
in principaal hoger beroep
3.13.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a en b BW, de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken en de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
hoofdverblijfplaats
3.14.
Evenals de rechtbank acht het hof het in het belang van de kinderen wenselijk dat zij hun hoofdverblijf bij de vader hebben. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.14.1.
Uit de stukken, waaronder de raadsrapportages van 25 april 2019, 14 augustus 2019, 30 april 2020 en 12 juli 2021, komt onder meer naar voren dat de kinderen getuige zijn geweest van huiselijk geweld en dat er zorgen zijn geweest over de veiligheid van de kinderen. Beide ouders hadden toen zij nog samen waren een conflictueuze verstandhouding met de wederzijdse ex-partners. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn sinds de relatiebreuk van de ouders in korte tijd geconfronteerd met veel ingrijpende levensgebeurtenissen, waarbij zij zich voortdurend hebben moeten aanpassen aan de volwassenen van wie zij voor hun zorg afhankelijk zijn en waarbij zij veel last hebben gehad van de strijd tussen de ouders.
3.14.2.
Alhoewel de kinderen de afgelopen jaren met name in de thuissituatie bij de vader veranderingen hebben doorgemaakt is er voor hen nu rust ontstaan en wordt het niet in het belang van de kinderen geacht om opnieuw een wijziging in hun hoofdverblijfplaats aan te brengen.
Uit het laatste raadsrapport van 12 juli 2021 komt onder meer naar voren dat de vader een persoonlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat hij beter in staat is om een gesprek open aan te gaan en te reflecteren op zijn eigen functioneren. Daarbij is de vader in staat om de kinderen centraal te stellen en over het verleden heen te stappen, waarbij hij tevens naar mogelijkheden zoekt om met de moeder samen te werken. De kinderen hebben het prettig bij de vader en de vader zorgt goed voor hen. Er zijn geen omstandigheden die maken dat het verblijf van de kinderen bij de vader niet in hun belang is.
Het hof neemt daarbij in overweging dat er de afgelopen jaren op meerdere momenten door de raad is onderzocht welk hoofdverblijf en welke zorgregeling het meest in het belang van de kinderen wordt geacht en dat de moeder daarbij voldoende in de gelegenheid is gesteld om de verzorging en opvoeding van de kinderen in ruimere mate op zich te nemen. De moeder is hier destijds, onder meer vanwege de combinatie van haar werkzaamheden en de zorg voor haar (in totaal) zes kinderen, onvoldoende toe in staat gebleken.
Het voorgaande maakt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof is derhalve met de rechtbank van oordeel dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader dient te zijn.
vervangende toestemming inschrijving school
3.15.
Voor zover de grieven van de moeder zijn gericht tegen de toewijzing van het inleidend verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven op basisschool [basisschool] te [woonplaats vader] , overweegt het hof als volgt.
Nu het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader is bepaald en hun sociale leven zich veelal in [woonplaats vader] afspeelt, ziet het hof geen aanleiding om de kinderen in de omgeving bij de moeder naar school te laten gaan. Daar komt bij dat de kinderen na de herfstvakantie 2021 op hun nieuwe school in [woonplaats vader] zijn begonnen en dat zij het daar goed doen, hetgeen door de moeder overigens ook niet is betwist. Met de raad is het hof van oordeel dat de kinderen al genoeg veranderingen hebben meegemaakt en dat het belangrijk is dat de kinderen rust en stabiliteit gaan ervaren. De grieven van de moeder kunnen ook op dit punt niet slagen.
verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.16.
Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overweegt het hof als volgt. Zoals hiervoor reeds is overwogen is er bij beide ouders sprake van veel wantrouwen ten opzichte van de andere ouder. Dit maakt dat een goede, veilige basis voor een co-ouderschapsregeling ontbreekt. De huidige situatie is nog dermate kwetsbaar en instabiel dat een 50-50 zorgregeling niet in het belang van de kinderen wordt geacht, daargelaten de communicatieproblemen die er tussen de ouders spelen. Daar komt bij dat de afstand tussen de moeder en de school van de kinderen dermate groot is dat het een te grote belasting voor de kinderen zal zijn om gedurende de helft van de tijd vanuit de moeder naar school te gaan. Het risico bestaat bovendien dat de moeder, die de zorg voor vier andere kinderen heeft, wederom overbelast raakt.
Het is voor de kinderen van belang dat ze met beide ouders een goed, regelmatig contact kunnen hebben. De huidige regeling komt hierin in voldoende mate tegemoet en door zowel de GI als de vader is verklaard dat de kinderen bij deze regeling goed gedijen. Voor zover de kinderen, althans [minderjarige 2] , last hebben van kindeigen problematiek, zoals verlatingsangst, is de oplossing hiervan niet gelegen in een wijziging van de zorgregeling en is het aan de GI om te bepalen of binnen het kader van de ondertoezichtstelling een gepast hulpverleningstraject wordt ingezet. Verder is het de verantwoordelijkheid van beide ouders om aan het onderling wantrouwen te werken, zodat de kinderen niet langer last hebben van de problemen die er op ouderniveau spelen.
Dit alles maakt dat de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de zorgregeling in stand dient te blijven.
3.17.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
3.18.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen met elkaar een relatie hebben gehad en de procedure de uit deze relatie geboren kinderen betreft.

4.De beslissing

Het hof:
in het incidenteel hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in hoger beroep;
in het principaal hoger beroep:
bekrachtigt de tussen partijen onder boven vermeld zaaknummer gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 21 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
in principaal en incidenteel hoger beroep
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.P. de Beij en A.M. Bossink en is op 22 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.