ECLI:NL:GHSHE:2022:3251

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
20-001827-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor diefstal in vereniging door middel van braak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van een tweede tenlastegelegde feit, maar werd wel veroordeeld voor diefstal in vereniging door middel van braak. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van tien weken opgelegd, met aftrek van voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 154,79 toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd om het vonnis te bevestigen, maar met een lagere straf van acht weken. De raadsvrouw van de verdachte heeft pleitbezorgd voor integrale vrijspraak of, subsidiair, een taakstraf. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor het vrijgesproken feit, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof heeft de bewezenverklaring van de diefstal in vereniging door middel van braak bevestigd, waarbij het hof heeft overwogen dat de verdachte voldoende betrokkenheid bij het delict had.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. Het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van acht weken opgelegd, met aftrek van voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij bevestigd, met uitzondering van de strafmaat. De beslissing is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001827-21
Uitspraak : 2 september 2022
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 juli 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-094894-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en is de verdachte ter zake van – kort gezegd – diefstal in vereniging door middel van braak (zoals onder 1 tenlastegelegd) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 154,79, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte door haar raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met inbegrip van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd, in die zin dat is verzocht om oplegging van een taakstraf.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is primair verzocht om de vordering af te wijzen dan wel om de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair is verzocht om het in eerste aanleg toegewezen deel van de vordering te matigen, gelet op de rol van de verdachte in het geheel.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder 2 tenlastegelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis - voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen - en met de gronden waarop dit berust, met inbegrip van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, met uitzondering van de opgelegde straf en de motivering daarvan en met aanvulling van de bewijsmiddelen en de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Naast de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen, welke het hof bevestigt, komt de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit mede te berusten op:
het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, opgenomen op pagina’s 43-47 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2021086382 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt als weergave van het verhoor van verdachte [verdachte] in:
(p. 47)
Ik zal wel op de camera's staan. Ik zal wel een dagvaarding krijgen. Voor de rest vind ik het prima.
Aanvullende overweging omtrent het bewijs
De raadsvrouw heeft namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van het onder 1 primair (en subsidiair) tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte een bijdrage (van voldoende gewicht) aan het strafbare feit heeft geleverd. De verdachte is de auto niet uit geweest en zij zou niet beschikken over de mogelijkheid om zich aan de situatie te onttrekken, nu zij zelf niet over vervoer beschikte en zich niet dichtbij haar woonplaats bevond. Bij monde van haar raadsvrouw is tevens naar voren gebracht dat de verdachte zich niet kon verenigen met de gang van zaken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde het volgende af.
Op 6 april 2021 omstreeks 18.55 uur kreeg getuige [getuige] een melding op zijn telefoon dat er beweging was bij zijn woning aan [adres 2] . Hij is toen vanuit Tilburg naar deze woning toe gereden. Hij zag een man op het erf lopen, die zijn woning binnenkeek. Hij zag daarnaast een deur openstaan van een loods op het terrein. Aldaar trof [getuige] een zwaarbeladen auto aan op het erf. Er liepen twee mannen op het erf en in de auto zat een vrouw. De twee mannen renden richting de auto, stapten erin en reden weg. Omstreeks 19.30 uur is de auto door de politie tot stilstand gebracht. In het voertuig lagen heel veel spullen. In de kofferbak stond een groot rood aggregaat en op de achterbank lagen twee speakers. De verdachte zat op de achterbank klem tussen gestolen goederen, afkomstig uit de woning van getuige [getuige] . De verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij “wel op de camerabeelden zal staan”.
Met betrekking tot het onder 1 primair tenlastegelegde kan op grond van deze feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat het feit door "verenigde personen" is begaan, maar niet direct door wie precies. De verdachte is kort na het tenlastegelegde aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid daarbij duiden. Daarvoor geeft de verdachte geen aannemelijke verklaring. Indien kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan, kan het hof deze omstandigheid meewegen bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen.
In de auto is een grote hoeveelheid goederen aangetroffen. Uit het dossier leidt het hof af dat meerdere personen tenminste vanaf het moment dat getuige [getuige] de bewegingsmelding van zijn camera ontving in Tilburg tot zijn aankomst in Oosteind -een autorit van ongeveer 24 minuten- bezig zijn geweest met het volladen van de auto met gestolen goederen. De verdachte heeft, in tegenstelling tot hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht, gedurende al deze tijd minst genomen de reële mogelijkheid gehad om zich aan die situatie te onttrekken. Nu zij dit heeft nagelaten terwijl deze mogelijkheid bestond, komt het hof in samenhang met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, tot het oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan de bewezenverklaarde diefstal door middel van braak van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken.
Gelet op het voorgaande is het hof, met de politierechter, van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal in vereniging door middel van braak.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Op te leggen straf en motivering
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging door middel van braak uit een loods te Oosteind. Hierbij zijn een aggregaat, een versterker en twee speakers weggenomen. Diefstal van dergelijke goederen met een niet geringe waarde is een ernstig strafbaar feit. De verdachte heeft door dit feit te plegen geen enkel respect getoond voor de eigendomsrechten van anderen. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Bij de straftoemeting heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ter terechtzitting in hoger beroep is ten overstaan van het hof aangevoerd dat de verdachte gezondheidsklachten heeft waardoor zij niet in staat is om te werken. De verdachte ontvangt een uitkering en zij heeft nu een verblijfsplaats.
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar in het geval van een bewezenverklaring te volstaan met een taakstraf. Naar het oordeel van het hof kan echter gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft verder gelet op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens de inhoud van het haar betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 juni 2022, vóór het begaan van het thans bewezenverklaarde feit reeds eerder onherroepelijk wegens vermogensdelicten is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden het bewezenverklaarde feit te plegen. Tevens blijkt uit voornoemd uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles afwegende, waarbij het hof nadrukkelijk ook de in hoger beroep naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft meegewogen, acht het hof, met de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De door de verdediging verzochte taakstraf doet daarentegen onvoldoende recht aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en aan de omstandigheid dat sprake is van recidive.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
- verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
- vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
- beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
- bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. G. Tangenberg en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier,
en op 2 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.