In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Bos, verzoekt om een wijziging van de omgangsregeling die door de rechtbank Limburg is vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] onder begeleiding zou plaatsvinden, met een frequentie van eenmaal per drie weken. De moeder is het niet eens met deze regeling en stelt dat de omgang goed verliep en dat er geen gegronde redenen zijn om deze te beperken.
De GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [voogd], heeft in de procedure aangegeven dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat de bestaande regeling in het belang van [minderjarige] moet worden gehandhaafd. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 september 2022 heeft het hof de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, wat zij ook heeft gedaan. Het hof heeft kennisgenomen van de zorgen van de GI en de gezinshuisouders over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] tijdens de omgang.
Het hof heeft uiteindelijk besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. Het hof oordeelt dat de omgangsregeling zoals vastgesteld door de rechtbank, gezien de complexe problematiek van [minderjarige], het maximaal haalbare is om het contact tussen moeder en kind te herstellen. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar incidentele verzoek om het contact te herstellen voor de periode dat de bodemprocedure loopt. De beslissing is op 13 oktober 2022 uitgesproken door mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen in het openbaar.