ECLI:NL:GHSHE:2022:3471

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
200.312.782_01 en_200.312.782_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling voor minderjarige met moeder

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Bos, verzoekt om een wijziging van de omgangsregeling die door de rechtbank Limburg is vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] onder begeleiding zou plaatsvinden, met een frequentie van eenmaal per drie weken. De moeder is het niet eens met deze regeling en stelt dat de omgang goed verliep en dat er geen gegronde redenen zijn om deze te beperken.

De GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [voogd], heeft in de procedure aangegeven dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat de bestaande regeling in het belang van [minderjarige] moet worden gehandhaafd. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 september 2022 heeft het hof de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, wat zij ook heeft gedaan. Het hof heeft kennisgenomen van de zorgen van de GI en de gezinshuisouders over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] tijdens de omgang.

Het hof heeft uiteindelijk besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. Het hof oordeelt dat de omgangsregeling zoals vastgesteld door de rechtbank, gezien de complexe problematiek van [minderjarige], het maximaal haalbare is om het contact tussen moeder en kind te herstellen. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar incidentele verzoek om het contact te herstellen voor de periode dat de bodemprocedure loopt. De beslissing is op 13 oktober 2022 uitgesproken door mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ' s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 oktober 2022
Zaaknummers: 200.312.782/01 en 200.312.782/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/303411 /FA RK 22-1158
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Bos,
tegen
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
V.O.F. [vertegenwoordiger 1] - [vertegenwoordiger 2] t.h.o.d.n. Driestroomhuis Helden[gezinshuis]
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] en de heer [vertegenwoordiger 2] ,
hierna te noemen: de gezinshuisouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 29 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juli 2022, heeft de moeder het hof verzocht:
in voorlopige voorziening bij incidenteel verzoek:
om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor de periode dat in de
bodemprocedure niet onherroepelijk is beslist, te bepalen dat het contact tussen moeder en
[minderjarige] dient te worden hersteld en dat [minderjarige] eenmaal per week op zaterdag voor de duur van drie uren omgang heeft met de moeder, dan wel een beslissing te nemen zoals het hof juist acht;
ten principale:
om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende een zorg- en contactregeling vast te stellen zoals verzocht onder punt 28 tot en met 30 van het beroepschrift, inhoudende dat [minderjarige] eenmaal per
veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot en met maandagochtend voor school omgang
heeft met de moeder, dan wel een beslissing te nemen zoals het hof juist acht.
2.2.
Bij brief van 17 augustus 2022 (met bijlage), ingekomen ter griffie op 17 augustus 2022, heeft de GI benadrukt dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden. De GI heeft geen verweerschrift ingediend omdat de situatie ten opzichte van de eerdere periode onveranderd is. De GI acht het in belang (naar het hof begrijpt: van [minderjarige] ) dat de beschikking van 29 april 2022 wordt gehandhaafd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 september 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Bos;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] in haar hoedanigheid van gedragswetenschapper en [voogd] als voogd (per 1 september 2022);
  • [vertegenwoordiger 1] - [vertegenwoordiger 2] namens het gezinshuis.
2.3.1.
De raad heeft het hof schriftelijk bericht (bij de hierna genoemde brief van 20 juli 2022) dat er geen vertegenwoordiger namens de raad tijdens de mondelinge behandeling zal verschijnen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad d.d. 20 juli 2022;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 2 september 2022.

3.De beoordeling

Met betrekking tot het incidenteel verzoek
3.1.
Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft mr. Bos het incidenteel verzoek in hoger beroep (zaaknummer 200.312.782/02) ingetrokken. Het hof maakt uit deze intrekking op dat door de moeder het incidentele verzoek - om voor de periode dat in de
bodemprocedure niet onherroepelijk is beslist te bepalen dat het contact tussen haar en
[minderjarige] dient te worden hersteld - niet wordt gehandhaafd. Dit brengt met zich dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit verzoek.
Ten principale
3.2.
Uit de moeder is geboren [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
3.3.
Bij beschikking van 7 januari 2014 is de moeder uit het ouderlijk gezag ontheven
en is bepaald dat de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg de voogdij zal
uitoefenen. De voogdij wordt nu uitgevoerd door de huidige GI.
3.3.1.
[minderjarige] verblijft ruim tien jaar in het gezinshuis.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank
bepaald dat [minderjarige] omgang heeft met de moeder in beginsel eenmaal per 3 weken onder begeleiding, voor de duur van 1 tot 3 uur, waarbij de wens van [minderjarige] leidend is voor wat betreft de duur van het bezoek en of het al of niet zal doorgaan, en waarbij de regie voor de verdere uitbreiding of vormgeving van de omgangsregeling bij de GI ligt.
Het verzoek van de moeder om vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] , waarbij [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot en met maandagochtend voor school bij de moeder verblijft, is door de rechtbank afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. De rechtbank heeft in de eerste plaats niet voldoende onderbouwd dat [minderjarige] de omgangsmomenten als zeer belastend en onveilig heeft ervaren. Ook staat het volgens haar niet vast dat daardoor het gedrag van [minderjarige] zou zijn veranderd. De omgang verliep volgens de moeder goed. Op een bepaald moment is de omgang vanuit het gezinshuis stopgezet. De moeder vindt dat zij recht heeft op omgang. Zij is bovendien speciaal dichter bij [minderjarige] komen wonen. Op geen enkele wijze blijkt uit de stukken dat de omgangsmomenten tussen september 2021 en december 2021 op enige wijze belastend en onveilig waren voor [minderjarige] . Deze omgangsmomenten vonden bovendien begeleid plaats.
De moeder erkent dat de fysieke klachten die zij heeft als gevolg van een zenuwstoornis maken dat zij zich soms moeilijk kan bewegen. In tegenstelling tot wat vanuit de GI meermaals is aangekaart, is de moeder echter prima in staat om zelfstandig te wonen zonder dat de veiligheid van haar of [minderjarige] in het gedrang komt. Moeder heeft ten aanzien van haar gezondheidstoestand alleen antwoord gegeven op de vragen die vanuit [minderjarige] kwamen. Vanuit de GI kreeg de moeder juist de opdracht om [minderjarige] te informeren over haar gezondheidstoestand. Dat de rechtbank beschrijft dat moeder belastende uitspraken naar [minderjarige] zou hebben gedaan omtrent haar gezondheid, kan de moeder gelet op het voorgaande daarom niet plaatsen.
Verder ziet de moeder niet dat het benoemde gedrag (agressief en opstandig gedrag) van [minderjarige] te maken zou hebben met het contact met haar. De moeder ontkent het gedrag niet maar vindt het te kort door de bocht om dit gedrag volledig aan haar te wijten (mede gelet op de onderliggende problematiek van [minderjarige] ).
In de tweede plaats is volgens de moeder door de rechtbank onvoldoende onderbouwd waarom begeleiding tijdens de omgang noodzakelijk is om de veiligheid te waarborgen. De moeder benadrukt dat zij wel degelijk in staat is om [minderjarige] tijdens de bezoeken voldoende veiligheid en stabiliteit te bieden. Ook vraagt de moeder zich af hoe het mogelijk is dat in het kader van het al dan niet doorgaan van de omgang en de frequentie daarvan de wens van [minderjarige] leidend moet zijn, terwijl gebleken is dat [minderjarige] te maken heeft met forse onderliggende problematiek en niet in staat is om dergelijke keuzes zelf te maken.
Tot slot benadrukt de moeder dat het contact tussen haar en [minderjarige] nog steeds niet is hersteld. De moeder is niet tevreden over hoe de communicatie met de GI verloopt. Ook pogingen van de advocaat van de moeder om hierover opheldering te krijgen hebben geen verbetering gebracht.
De moeder vindt het belangrijk dat [minderjarige] gestimuleerd wordt om contact te hebben met haar en dat de wens van [minderjarige] niet leidend moet zijn. De moeder heeft recht op omgang maar is het ook verplicht aan [minderjarige] . De door de rechtbank bepaalde omgangsregeling zorgt er in de praktijk voor dat de omgang tussen moeder en [minderjarige] te lang en te gemakkelijk wordt stopgezet. Er dient een omgangsregeling te komen die werkbaar is in de praktijk.
De moeder verzoekt daarom een omgangsregeling zoals verzocht in haar beroepschrift. Zij begrijpt dat, nu er al enige tijd geen tot weinig contact is geweest tussen haar en [minderjarige] , dit contact opgebouwd moet worden. De moeder vreest echter dat als de regeling zoals door de rechtbank is vastgesteld blijft gelden, zij en [minderjarige] van elkaar zullen vervreemden.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof geadviseerd om de in de bestreden beschikking bepaalde contactregeling te handhaven. De voogd, die per 1 september 2022 met zijn werkzaamheden is gestart, heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat hij onlangs met [minderjarige] heeft gesproken en dat zij hem duidelijk heeft verteld dat zij contact wil met de moeder maar niet bij haar wil logeren. [minderjarige] heeft ook laten weten de procedure van het hoger beroep stressvol te vinden en dat zij graag wil dat het contact tussen haar en de moeder wordt begeleid. De voorganger van de (huidige) voogd heeft [minderjarige] op een wachtlijst geplaatst voor begeleide omgang en de verwachting is dat dit in oktober 2022 kan worden gerealiseerd.
De gedragswetenschapper van de GI heeft daaraan toegevoegd dat de vorige voogd is uitgevallen door persoonlijke problematiek en dat de verdere uitvoering van de voogdij over [minderjarige] op een andere manier is ingekleed dan de GI normaal zou doen. Zij heeft voorts nog toegelicht dat gelet op de hechtingsproblematiek van [minderjarige] het door haar vertoonde gedrag van aantrekken en afstoten normaal en daarbij passend is.
3.8.
De gezinshuisouder heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof benoemd dat [minderjarige] de moeder graag wil zien, maar dat zij zich ook veilig wil voelen. Zij is daar stellig in en wil daarom dat de contacten worden begeleid. Ook heeft ze de wens dat de contacten niet te lang duren. Verder vindt ze het goed als de omgang één keer in de paar weken plaatsvindt.
Omgangsregeling
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
3.9.2.
Niet in geschil is dat de moeder omgang met [minderjarige] moet hebben en dat de contacten - die sinds enige tijd niet meer zijn doorgegaan – dus weer moeten worden opgestart. Wel in geschil is hoe de omgang weer moet worden ingevuld.
Het hof kan een regeling vaststellen die het hof in het belang van [minderjarige] wenselijk acht.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat de door de GI (in de procedure in eerste aanleg) voorgestelde - en door de Rechtbank overgenomen - omgangsregeling op dit moment het maximaal haalbare is om het contact tussen [minderjarige] en de moeder te herstellen. Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen, en zal hierna uitleggen waarom.
3.9.4.
[minderjarige] woont al het grootste gedeelte van haar jonge leven in pleeggezinnen. De laatste tien jaar verblijft zij in het huidige gezinshuis. Zij kampt met complexe kindeigenproblematiek, waaronder een hechtingsstoornis en ADHD. [minderjarige] verblijft graag in het gezinshuis en de moeder staat achter deze plaatsing. Ook ter mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder dit nogmaals bevestigd en benadrukt dat zij daarin geen verandering wil brengen.
Begeleide contacten
3.9.5.
Uit de stukken, waarbij het hof onder meer verwijst naar de brief van de gedragsdeskundige van 5 april 2022, maar ook uit het verhandelde ter mondelinge behandeling blijkt dat contact tussen de moeder en [minderjarige] als essentieel gezien wordt voor haar ontwikkeling. Dit contact dient echter wel op basis van veiligheid, voorspelbaarheid en structuur vormgegeven te worden, waarbij de behoeftes van [minderjarige] centraal staan en waarbij in haar omgeving op een open en constructieve manier afstemming plaatsvindt over datgene wat ze nodig heeft in haar ontwikkeling van tiener naar (jong) volwassene.
Er bestaan zorgen over de blijvende druk die de moeder legt op [minderjarige] ten aanzien van bezoeken en contact, alsmede over het opdringen van haar eigen verwachtingen en wensen, omdat [minderjarige] daardoor gevoelens van onrust en onveiligheid en een toename van (psychosomatische) klachten laat zien. Omdat [minderjarige] (15 jaar) zich steeds verder ontwikkelt in het aangeven van haar eigen behoeftes en grenzen, is de kans reëel dat de relatie tussen de moeder en [minderjarige] door het gedrag van de moeder zal verslechteren.
Hieruit volgt naar het oordeel van het hof voldoende het belang om de omgang tussen de moeder en [minderjarige] begeleid te laten plaatsvinden.
Frequentie
3.9.6.
Mede gelet op de kindeigenproblematiek van [minderjarige] maar ook gelet op haar ontwikkeling en de periode waarin zij zich nu in haar leven bevindt, is het van belang dat er naar de wensen van [minderjarige] betreffende de omgang met de moeder wordt geluisterd en deze wensen worden meegenomen bij de invulling van de omgang. Daarbij is het ook van belang dat er wordt gekeken naar het gedrag van [minderjarige] en hoe zij zich voelt rondom de contacten met de moeder. Dit geldt des te sterker omdat de moeder en [minderjarige] in de afgelopen maanden niet tot nauwelijks contact met elkaar hebben gehad. Duidelijk is dat [minderjarige] contact wil met de moeder maar op dit moment niet bij haar wil logeren. Ook vindt zij omgang één keer in de paar weken genoeg.
Dit alles maakt dat het hof aansluit bij de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de frequentie en verdere invulling van de regeling door de GI.
Regierol van de GI
3.9.7.
De relatie en communicatie tussen de moeder en de GI is wisselend geweest in de afgelopen jaren. De moeder heeft een ambivalente houding ten aanzien van de GI. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder niet dan wel onvoldoende is geïnformeerd door de GI over het vertrek van de vorige voogd en geen weet had van de start van de nieuwe voogd. Er heeft, zo begrijpt het hof, geen warme overdracht plaatsgevonden.
De moeder voelt zich mede daardoor niet gehoord door de GI en is wantrouwend ten aanzien van de regierol die de GI zou moeten innemen in de omgangsregeling. Het heeft de moeder ook onzeker gemaakt dat de gezinshuisouder haar voorstellen heeft gedaan inzake een aantal omgangsmomenten in augustus 2022, terwijl de moeder uit de bestreden beschikking begreep dat die rol bij de GI lag. Het hof verwacht daarom van de GI dat deze de (door de rechtbank reeds in de bestreden beschikking) aan haar toegekende taken op zeer korte termijn verwezenlijkt door de begeleide omgangsmomenten concreet vorm te geven en dit met de moeder (en indien nodig ook met haar advocaat) te communiceren.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
met betrekking tot het incidenteel verzoek:
in de zaak met zaaknummer 200.312.782/02:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek;
ten principale:
in de zaak met zaaknummer 200.312.782/01:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 29 april 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en P.M.M. Mostermans en is op 13 oktober 2022 uitgesproken door mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.