ECLI:NL:GHSHE:2022:3489

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
20-000659-20 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze ontbindingszaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 22 december 2014. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 565.381,00 en de betrokkene verplicht om dit bedrag aan de Staat der Nederlanden te betalen. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 565.809,95, maar de raadsman van de verdachte heeft verzocht om matiging van dit bedrag.

Het hof heeft de bestreden beslissing vernietigd en het totale wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 65.564,13. Dit bedrag is gebaseerd op de opbrengsten van de hennepteelt in een pand waar de verdachte woonde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft genoten uit de teelt van hennep in de periode voorafgaand aan de ontmanteling van de hennepkwekerij op 19 augustus 2010. De totale kosten zijn geschat op € 6.934,27, wat leidt tot een netto geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 58.629,86.

Het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd om € 53.629,86 aan de Staat der Nederlanden te betalen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de ontnemingsvordering. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op 1072 dagen, mocht volledige betaling niet mogelijk zijn. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000659-20 (OWV)
Uitspraak : 12 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 22 december 2014 op de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-866122-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij beslissing waarvan beroep heeft de rechtbank het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 565.381,00 en aan de betrokkene ter ontneming van dat voordeel de verplichting oplegt om datzelfde bedrag aan de Staat der Nederlanden te betalen.
Namens de betrokkene is tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissing waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op een bedrag van € 565.809,95 en vervolgens aan de betrokkene de verplichting zal opleggen om dat bedrag aan de Staat der Nederlanden te betalen.
De raadsman van de verdachte heeft geconcludeerd tot matiging van het vast te stellen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Beslissing waarvan beroep
De bestreden beslissing zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie
De inleidende vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat vaststelt op € 627.257,00 en aan de betrokkene ter ontneming van dat voordeel de verplichting oplegt om datzelfde bedrag aan de Staat der Nederlanden te betalen. Dit bedrag is gebaseerd op tien oogsten van elk 981 hennepplanten in een periode van twee jaren voorafgaande aan 19 augustus 2010, de dag waarop de hennepkwekerij is ontmanteld.
De inleidende ontnemingsvordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep de vordering gewijzigd, in dier voege dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden vastgesteld op € 565.809,95.
Bewijsmiddelen
Het hof grondt zijn overtuiging dat de betrokkene voordeel heeft verkregen op de hierna te vermelden (en in de voetnoten) genoemde wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
Daarin wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid regio Limburg-Zuid, district Kerkrade, basiseenheid Mergelland, registratienummer PL2424-2010100287, gesloten d.d. 15 december 2019, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 208, daaronder mede begrepen het daarin opgenomen rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennep ex artikel 36e, 2de lid Sr, d.d. 24 september 2010, opgemaakt door rapporteur [rapporteur] .
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
I.De betrokkene is bij arrest van dit gerechtshof van heden, gewezen onder parketnummer 20-000658-20 ter zake van onder meer ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd’ (feit 1) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest. De onderhavige ontnemingsvordering is aan deze strafzaak gelieerd.
II.Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde feiten of soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.
Het hof ontleent aan de inhoud van de bewijsmiddelen het oordeel dat de betrokkene uit het bewezenverklaarde, te weten het telen en eenmaal oogsten van hennep in een pand aan [adres 2] , in de bewezenverklaarde periode voorafgaand aan de ontmanteling van de hennepkwekerij op 19 augustus 2010, wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
III.
Het hof stelt het geschatte als gevolg van het bewezenverklaarde handelen totale wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 65.564,13. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Op 19 augustus 2010 zijn in het pand aan [adres 2] , alwaar de verdachte woonachtig was, 1783 hennepplanten aangetroffen, waarvan 802 hennepstekken. Deze hennepplanten werden aangetroffen in vijf verschillende kweekruimten. [1]
Er is volgens de verdachte in de periode van 1 juli 2009 tot en met 18 augustus 2010 door hem tweemaal hennep gekweekt, waarvan er éénmaal is geoogst en de hennep door hem is verkocht. [2] Naar het oordeel van het hof kan niet in rechte worden vastgesteld dat de hennepteelt in voormelde periode ononderbroken heeft plaatsgevonden, mede in aanmerking genomen dat de verdachte met enige regelmaat in die periode in Thailand heeft verbleven en van de betrokkenheid van een of meer derden als medeplegers niet is gebleken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting, alsmede het arrest in de hoofdzaak, is naar voren gekomen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de betrokkene voorafgaand aan de ontmanteling van de hennepkwekerij op 19 augustus 2010 in de woning in elk geval één eerdere oogst van 981 hennepplanten heeft gehad, uit welke oogst hij voordeel heeft genoten. Het hof is van oordeel dat de eerdere geteelde oogst van een aantal planten gelijk is geweest aan het aantal aangetroffen hennepplanten. In dat verband overweegt het hof dat de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep ten overstaan van het hof heeft verklaard dat hij in de woning aan [adres 2] in de kweekruimten op de eerste verdieping en de zolder hennep heeft gekweekt en dat hij de hennep, na de oogst, heeft verkocht. [3] Uit het proces-verbaal van bevindingen inzake het aantreffen van de hennepkwekerij volgt dat op die locaties bloeiende hennepplanten van eenzelfde aantal stonden. [4] Voorts zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die maken dat moet worden uitgegaan van een ander aantal hennepplanten. De enkele omstandigheid dat de aangetroffen 36 moederplanten zijn meegenomen in de berekening in het ontnemingsrapport, zoals ten verwere door de raadsman naar voren is gebracht, dwingt in ieder geval niet tot een dergelijk oordeel.
Het hof neemt – voor zover hierna niet anders wordt vermeld – voor de schatting van bedoeld voordeel tot uitgangspunt het ten tijde van het bewezenverklaarde actueel zijnde rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ uitgebracht door Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie in april 2005, hierna: het BOOM-rapport d.d. april 2005.
Totale bruto opbrengst
Overeenkomstig de normen van het BOOM-rapport d.d. april 2005 neemt het hof – bij het ontbreken van informatie omtrent de afmetingen van de kweekruimten – als uitgangspunt dat, uitgaande van 15 hennepplanten per vierkante meter, een hennepplant 28,2 gram hennep oplevert. Het hof stelt voorts, conform de normen van voormeld rapport, de opbrengst van de hennep in geld vast op een bedrag van € 2.370,00 per kilogram, oftewel
€ 2,37 per gram.
Gelet op het vorenstaande komt het hof, per aangetroffen kweekruimte, tot de volgende totale bruto opbrengst:
Kweekruimte 1:
Opbrengst in gewicht: 168 x 28,2 gram = 4.737,60 gram
Opbrengst in geld: 4.737,60 x € 2,37 = € 11.228,11
Kweekruimte 2:
Opbrengst in gewicht: 230 x 28,2 gram = 6.486,00 gram
Opbrengst in geld: 6.486,00 x € 2,37 = € 15.371,82
Kweekruimte 3:
Opbrengst in gewicht: 36 x 28,2 gram = 1.015,20 gram
Opbrengst in geld: 1.015,20 x € 2,37 = € 2.406,00
Kweekruimte 4:
Opbrengst in gewicht: 282 x 28,2 gram = 7.952,40 gram
Opbrengst in geld: 7.952,40 x € 2,37 = € 18.847,19
Kweekruimte 5:
Opbrengst in gewicht: 265 x 28,2 gram = 7.473 gram
Opbrengst in geld: 7.473,00 x € 2,37 = € 17.711,01
Totale bruto-opbrengst = € 65.564,13
Schatting van de kosten
Afschrijvingskosten
Het hof stelt de afschrijvingskosten overeenkomstig de normen van het BOOM-rapport d.d. april 2005 op:
Kweekruimte 1, 168 planten : € 150,00
Kweekruimte 2, 230 planten : € 200,00
Kweekruimte 3, 36 planten : € 150,00
Kweekruimte 4, 282 planten : € 250,00
Kweekruimte 5, 265 planten : € 200,00
Totale afschrijvingskosten ten aanzien van de 981 planten =
€ 950,00.
Kosten hennepstekken
Het hof zal overeenkomstig de normen van het BOOM-rapport d.d. april 2005 een inkoopprijs van € 1,94 per hennepstek hanteren.
Het hof zal de kosten met betrekking tot de hennepstekken voor de eerdere teelt van 981 hennepplanten derhalve vaststellen op (981 x € 1,94 =)
€ 1.903,14.
Overige variabele kosten
Voor de kosten voor het kweekmedium, het water en de voedingsstoffen zal het hof conform de normen van het BOOM-rapport d.d. april 2005 uitgaan van € 2,45 aan variabele kosten (naast de kosten voor de inkoop van de stekken) per plant.
Het hof zal de totale variabele kosten ten aanzien van de betreffende 981 hennepplanten vaststellen op 981 x € 2,45 =
€ 2.403,45.
Elektriciteitskosten
Voorts staat vast dat de ten behoeve van de hennepteelt gebruikte elektriciteit op illegale wijze is afgenomen. Blijkens de in hoger beroep door de gemachtigde van [bedrijf] overgelegde specificatie is het totale verbruik aan elektriciteit voor de kweekruimten voor de eerdere teelt berekend op 22131,5 kWh. Het hof zal conform de vermeldingen op de specificatie van [bedrijf] het tarief per kWh vaststellen op € 0,0758.
Het hof zal derhalve de totale kosten voor het verbruik aan elektriciteit voor één eerdere oogst van 981 planten in de vijf kweekruimten vaststellen op (22131,5 x 0,0758 =)
€ 1.677,68en deze in mindering brengen op de bruto-opbrengst.
Totaal aan kosten
Gelet op het vorenstaande komt het hof tot de volgende totaalberekening van de in mindering te brengen kosten voor één oogst van 981 hennepplanten:
Afschrijvingskosten = € 950,00
Hennepstekken = € 1903,14
Overige variabele kosten = € 2.403,45
Elektriciteitskosten =
€ 1.677.68+
Totaal aan kosten
€ 6.934,27
Vaststelling geschat wederrechtelijk gekregen voordeel
Uit al het vorenstaande volgt dat het netto geschatte wederrechtelijk door de betrokkene verkregen voordeel per saldo moet worden vastgesteld op een bedrag van:
€ 65.564,13 -/- € 6.934,27 =
€ 58.629,86.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof overweegt, in het kader van het vaststellen van de aan betrokkene op te leggen betalingsverplichting, betreffende het procesverloop als volgt.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat der Nederlanden jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in de fase van eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen en in de fase van hoger beroep met een eindarrest binnen twee jaren nadat appel is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Namens de betrokkene is op 2 maart 2020 hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beslissing. Na de behandeling in hoger beroep, doet het hof bij arrest van heden – 12 oktober 2022 – einduitspraak. Derhalve is de redelijke termijn in hoger beroep met meer dan 7 maanden overschreden.
Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen en in aanmerking genomen dat het hof de overschrijding van de redelijke termijn niet reeds heeft verdisconteerd in het met deze ontnemingszaak samenhangende arrest in de hoofdzaak, is het hof van oordeel dat de overschrijding dient te leiden tot matiging van de op te leggen betalingsverplichting en wel in die zin dat de betalingsverplichting zal worden verminderd met een bedrag van € 5.000,00.
Het hof zal mitsdien hierna aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van een bedrag van € 53.629,86 aan de Staat der Nederland ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 heeft het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kracht van wet gekregen. Het hof zal daarom bij het opleggen van de ontnemingsmaatregel tevens de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering in de onderhavige zaak ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt.
Het hof hanteert, overeenkomstig de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde uitgangspunten, bij de berekening van de duur van deze gijzeling voor elke volle € 50,00 van de betalingsverplichting één dag. De maximale duur van de gijzeling bedraagt ingevolge artikel 36e, elfde lid, van het Wetboek van Strafrecht drie jaren.
Gelet op de hoogte van de op te leggen betalingsverplichting zal het hof mitsdien de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd hierna bepalen op 1072 dagen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 58.629,86 (zegge: achtenvijftigduizend zeshonderdnegenentwintig euro en zesentachtig cent);
legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat der Nederlanden ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 53.629,87 (zegge: drieënvijftigduizend zeshonderdnegenentwintig euro en zevenentachtig cent);
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1072 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. S.C. van Duijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. T.S. Vos, griffiers,
en op 12 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Duijn voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 19-22.
2.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, tiende meervoudige kamer voor strafzaken, van 28 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] .
3.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, tiende meervoudige kamer voor strafzaken, van 28 september 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] .
4.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 19-22.