II.Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde feiten of soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.
Het hof ontleent aan de inhoud van de bewijsmiddelen het oordeel dat de betrokkene uit het bewezenverklaarde, te weten het telen en eenmaal oogsten van hennep in een pand aan [adres 2] , in de bewezenverklaarde periode voorafgaand aan de ontmanteling van de hennepkwekerij op 19 augustus 2010, wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
III.
Het hof stelt het geschatte als gevolg van het bewezenverklaarde handelen totale wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 65.564,13. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Op 19 augustus 2010 zijn in het pand aan [adres 2] , alwaar de verdachte woonachtig was, 1783 hennepplanten aangetroffen, waarvan 802 hennepstekken. Deze hennepplanten werden aangetroffen in vijf verschillende kweekruimten.
Er is volgens de verdachte in de periode van 1 juli 2009 tot en met 18 augustus 2010 door hem tweemaal hennep gekweekt, waarvan er éénmaal is geoogst en de hennep door hem is verkocht.Naar het oordeel van het hof kan niet in rechte worden vastgesteld dat de hennepteelt in voormelde periode ononderbroken heeft plaatsgevonden, mede in aanmerking genomen dat de verdachte met enige regelmaat in die periode in Thailand heeft verbleven en van de betrokkenheid van een of meer derden als medeplegers niet is gebleken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting, alsmede het arrest in de hoofdzaak, is naar voren gekomen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de betrokkene voorafgaand aan de ontmanteling van de hennepkwekerij op 19 augustus 2010 in de woning in elk geval één eerdere oogst van 981 hennepplanten heeft gehad, uit welke oogst hij voordeel heeft genoten. Het hof is van oordeel dat de eerdere geteelde oogst van een aantal planten gelijk is geweest aan het aantal aangetroffen hennepplanten. In dat verband overweegt het hof dat de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep ten overstaan van het hof heeft verklaard dat hij in de woning aan [adres 2] in de kweekruimten op de eerste verdieping en de zolder hennep heeft gekweekt en dat hij de hennep, na de oogst, heeft verkocht.Uit het proces-verbaal van bevindingen inzake het aantreffen van de hennepkwekerij volgt dat op die locaties bloeiende hennepplanten van eenzelfde aantal stonden.Voorts zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die maken dat moet worden uitgegaan van een ander aantal hennepplanten. De enkele omstandigheid dat de aangetroffen 36 moederplanten zijn meegenomen in de berekening in het ontnemingsrapport, zoals ten verwere door de raadsman naar voren is gebracht, dwingt in ieder geval niet tot een dergelijk oordeel.
Het hof neemt – voor zover hierna niet anders wordt vermeld – voor de schatting van bedoeld voordeel tot uitgangspunt het ten tijde van het bewezenverklaarde actueel zijnde rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ uitgebracht door Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie in april 2005, hierna: het BOOM-rapport d.d. april 2005.
Overeenkomstig de normen van het BOOM-rapport d.d. april 2005 neemt het hof – bij het ontbreken van informatie omtrent de afmetingen van de kweekruimten – als uitgangspunt dat, uitgaande van 15 hennepplanten per vierkante meter, een hennepplant 28,2 gram hennep oplevert. Het hof stelt voorts, conform de normen van voormeld rapport, de opbrengst van de hennep in geld vast op een bedrag van € 2.370,00 per kilogram, oftewel
€ 2,37 per gram.
Gelet op het vorenstaande komt het hof, per aangetroffen kweekruimte, tot de volgende totale bruto opbrengst:
Kweekruimte 1:
Opbrengst in gewicht: 168 x 28,2 gram = 4.737,60 gram
Opbrengst in geld: 4.737,60 x € 2,37 = € 11.228,11
Kweekruimte 2:
Opbrengst in gewicht: 230 x 28,2 gram = 6.486,00 gram
Opbrengst in geld: 6.486,00 x € 2,37 = € 15.371,82
Kweekruimte 3:
Opbrengst in gewicht: 36 x 28,2 gram = 1.015,20 gram
Opbrengst in geld: 1.015,20 x € 2,37 = € 2.406,00
Kweekruimte 4:
Opbrengst in gewicht: 282 x 28,2 gram = 7.952,40 gram
Opbrengst in geld: 7.952,40 x € 2,37 = € 18.847,19
Kweekruimte 5:
Opbrengst in gewicht: 265 x 28,2 gram = 7.473 gram
Opbrengst in geld: 7.473,00 x € 2,37 = € 17.711,01
Totale bruto-opbrengst = € 65.564,13
Afschrijvingskosten
Het hof stelt de afschrijvingskosten overeenkomstig de normen van het BOOM-rapport d.d. april 2005 op:
Kweekruimte 1, 168 planten : € 150,00
Kweekruimte 2, 230 planten : € 200,00
Kweekruimte 3, 36 planten : € 150,00
Kweekruimte 4, 282 planten : € 250,00
Kweekruimte 5, 265 planten : € 200,00
Totale afschrijvingskosten ten aanzien van de 981 planten =
€ 950,00.
Kosten hennepstekken
Het hof zal overeenkomstig de normen van het BOOM-rapport d.d. april 2005 een inkoopprijs van € 1,94 per hennepstek hanteren.
Het hof zal de kosten met betrekking tot de hennepstekken voor de eerdere teelt van 981 hennepplanten derhalve vaststellen op (981 x € 1,94 =)
€ 1.903,14.
Overige variabele kosten
Voor de kosten voor het kweekmedium, het water en de voedingsstoffen zal het hof conform de normen van het BOOM-rapport d.d. april 2005 uitgaan van € 2,45 aan variabele kosten (naast de kosten voor de inkoop van de stekken) per plant.
Het hof zal de totale variabele kosten ten aanzien van de betreffende 981 hennepplanten vaststellen op 981 x € 2,45 =
€ 2.403,45.
Elektriciteitskosten
Voorts staat vast dat de ten behoeve van de hennepteelt gebruikte elektriciteit op illegale wijze is afgenomen. Blijkens de in hoger beroep door de gemachtigde van [bedrijf] overgelegde specificatie is het totale verbruik aan elektriciteit voor de kweekruimten voor de eerdere teelt berekend op 22131,5 kWh. Het hof zal conform de vermeldingen op de specificatie van [bedrijf] het tarief per kWh vaststellen op € 0,0758.
Het hof zal derhalve de totale kosten voor het verbruik aan elektriciteit voor één eerdere oogst van 981 planten in de vijf kweekruimten vaststellen op (22131,5 x 0,0758 =)
€ 1.677,68en deze in mindering brengen op de bruto-opbrengst.
Totaal aan kosten
Gelet op het vorenstaande komt het hof tot de volgende totaalberekening van de in mindering te brengen kosten voor één oogst van 981 hennepplanten:
Afschrijvingskosten = € 950,00
Hennepstekken = € 1903,14
Overige variabele kosten = € 2.403,45
Elektriciteitskosten =
€ 1.677.68+
Totaal aan kosten
€ 6.934,27
Vaststelling geschat wederrechtelijk gekregen voordeel
Uit al het vorenstaande volgt dat het netto geschatte wederrechtelijk door de betrokkene verkregen voordeel per saldo moet worden vastgesteld op een bedrag van:
€ 65.564,13 -/- € 6.934,27 =
€ 58.629,86.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof overweegt, in het kader van het vaststellen van de aan betrokkene op te leggen betalingsverplichting, betreffende het procesverloop als volgt.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat der Nederlanden jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in de fase van eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen en in de fase van hoger beroep met een eindarrest binnen twee jaren nadat appel is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Namens de betrokkene is op 2 maart 2020 hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beslissing. Na de behandeling in hoger beroep, doet het hof bij arrest van heden – 12 oktober 2022 – einduitspraak. Derhalve is de redelijke termijn in hoger beroep met meer dan 7 maanden overschreden.
Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen en in aanmerking genomen dat het hof de overschrijding van de redelijke termijn niet reeds heeft verdisconteerd in het met deze ontnemingszaak samenhangende arrest in de hoofdzaak, is het hof van oordeel dat de overschrijding dient te leiden tot matiging van de op te leggen betalingsverplichting en wel in die zin dat de betalingsverplichting zal worden verminderd met een bedrag van € 5.000,00.
Het hof zal mitsdien hierna aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van een bedrag van € 53.629,86 aan de Staat der Nederland ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Met ingang van 1 januari 2020 heeft het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kracht van wet gekregen. Het hof zal daarom bij het opleggen van de ontnemingsmaatregel tevens de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering in de onderhavige zaak ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt.
Het hof hanteert, overeenkomstig de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde uitgangspunten, bij de berekening van de duur van deze gijzeling voor elke volle € 50,00 van de betalingsverplichting één dag. De maximale duur van de gijzeling bedraagt ingevolge artikel 36e, elfde lid, van het Wetboek van Strafrecht drie jaren.
Gelet op de hoogte van de op te leggen betalingsverplichting zal het hof mitsdien de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd hierna bepalen op 1072 dagen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 58.629,86 (zegge: achtenvijftigduizend zeshonderdnegenentwintig euro en zesentachtig cent);
legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat der Nederlanden ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 53.629,87 (zegge: drieënvijftigduizend zeshonderdnegenentwintig euro en zevenentachtig cent);
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1072 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. S.C. van Duijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. T.S. Vos, griffiers,
en op 12 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Duijn voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.