In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 14 april 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1968, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk telen van 742 hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De rechtbank had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft enkele verbeteringen aangebracht in de bewijsoverwegingen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte over zijn onwetendheid met betrekking tot de hennepkwekerij ongeloofwaardig was. Het hof heeft ook aanvullende overwegingen toegevoegd over het gebrek aan verifieerbaar materiaal met betrekking tot de beweerdelijke appcontacten en contant gestorte huurpenningen.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de opgelegde straf te verhogen naar een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel bevestigd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. C.A. van Roosmalen als voorzitter.