In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader, vertegenwoordigd door mr. J. Nederlof, heeft in hoger beroep verzocht om voorlopige voorzieningen met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken van zijn minderjarige zoon, geboren in 2016. De moeder, vertegenwoordigd door mr. G. Demir, was de verweerster in deze procedure. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de zaak.
De vader heeft in zijn verzoekschrift van 21 december 2021 om een provisionele voorziening gevraagd, en heeft op 19 januari 2022 een aanvullend verzoek ingediend. Hij vroeg onder andere om toestemming om met zijn zoon naar Frankrijk te reizen en om de moeder te veroordelen tot afgifte van de identiteitskaart of het paspoort van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2022 heeft de vader zijn verzoeken ingetrokken, wat leidde tot de conclusie dat de door hem ingediende verzoeken niet werden gehandhaafd.
Het hof heeft geoordeeld dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoeken tot het treffen van provisionele voorzieningen. De beslissing is op 10 februari 2022 openbaar uitgesproken door de rechters H. van Winkel, C.N.M. Antens en A.J.F. Manders, in aanwezigheid van de griffier.