ECLI:NL:GHSHE:2022:351

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
200.281.613/02 en 200/281.613/03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en voorlopige voorzieningen in een familiezaken geschil

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader, vertegenwoordigd door mr. J. Nederlof, heeft in hoger beroep verzocht om voorlopige voorzieningen met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken van zijn minderjarige zoon, geboren in 2016. De moeder, vertegenwoordigd door mr. G. Demir, was de verweerster in deze procedure. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de zaak.

De vader heeft in zijn verzoekschrift van 21 december 2021 om een provisionele voorziening gevraagd, en heeft op 19 januari 2022 een aanvullend verzoek ingediend. Hij vroeg onder andere om toestemming om met zijn zoon naar Frankrijk te reizen en om de moeder te veroordelen tot afgifte van de identiteitskaart of het paspoort van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2022 heeft de vader zijn verzoeken ingetrokken, wat leidde tot de conclusie dat de door hem ingediende verzoeken niet werden gehandhaafd.

Het hof heeft geoordeeld dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoeken tot het treffen van provisionele voorzieningen. De beslissing is op 10 februari 2022 openbaar uitgesproken door de rechters H. van Winkel, C.N.M. Antens en A.J.F. Manders, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 februari 2022
Zaaknummers:
200.281.613/02 (voorlopige voorziening) en
200.281.613/03 (aanvullende voorlopige voorziening)
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/349709 / FA RK 18-5011
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Nederlof,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Demir.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 juli 2020 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

De vader is in hoger beroep gekomen tegen voormelde beschikking (200.281.613/01).
De vader heeft bij verzoekschrift van 21 december 2021 tevens om een provisionele voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzocht.
Hij heeft vervolgens bij verzoekschrift van 19 januari 2022 een aanvullend verzoek ex artikel 223 Rv gedaan.
De vader heeft het hof verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hem en de minderjarige zoon van partijen ([minderjarige]), onder oplegging van een dwangsom aan de moeder (zaaknummer 200.281.613/02).
Bij zijn aanvullend verzoek heeft de vader verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen met betrekking tot de periode van 5 maart 2022 tot en met 12 maart 2022 alsmede gedurende de dagen 30 en 31 maart 2022 om met [minderjarige] naar Frankrijk te reizen. In dat verband heeft de vader ook verzocht - ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder - om aan hem toestemming te verlenen om aan de directeur van de basisschool van [minderjarige] bijzonder verlof te vragen in verband de voornoemde vakantiedagen alsook de moeder te veroordelen tot afgifte van de identiteitskaart dan wel paspoort van [minderjarige] en hier een dwangsom aan te verbinden (zaaknummer 200.281.613/03).
Ter mondelinge behandeling bij het hof van 31 januari 2022 heeft (de advocaat van) de vader, in het licht van de ter mondelinge behandeling tussen de ouders nader gemaakte afspraken omtrent voorlopige omgang tussen de vader en [minderjarige], genoemde verzoeken
ingetrokken (zaaknummers 200.281.613/02 en 200.281.613/03).

3.De beoordeling

Het hof maakt uit voormelde mededeling ter mondelinge behandeling op dat de door de vader ingediende verzoeken ter zake provisionele voorzieningen (zaaknummer 200.281.613/02 en /03) niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoeken.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaken bekend onder
zaaknummer 200.281.613/02 en zaaknummer 200.281.613/03:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken tot het treffen van provisionele voorzieningen ex artikel 223 Rv.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens, A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.