ECLI:NL:GHSHE:2022:3521

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
20-001541-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 30 juni 2022. De rechtbank had de ontnemingsvordering van het openbaar ministerie afgewezen, omdat de betrokkene, geboren in 1956, geen wederrechtelijk voordeel had genoten na aftrek van de kosten. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die primair vroeg om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 846.015,84. Subsidiair werd een bedrag van circa € 180.000,00 gevorderd. De verdediging heeft echter primair verzocht om de vordering af te wijzen, met het argument dat er in de hoofdzaak integrale vrijspraak was bepleit en dat er geen wederrechtelijk voordeel was genoten. Subsidiair werd verzocht om de vordering te matigen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met de beslissing van de rechtbank. Gezien de vrijspraak van de betrokkene in de hoofdzaak, heeft het hof geoordeeld dat de grondslag voor de oplegging van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is komen te vervallen. Daarom heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001541-22 (OWV)
Uitspraak : 18 oktober 2022
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 30 juni 2022 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 02-051712-18 tegen:

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1956,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, heeft de rechtbank de ontnemingsvordering afgewezen omdat de betrokkene (na aftrek van de kosten) geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat zal vaststellen op € 846.015,84 en aan de betrokkene de verplichting tot betaling aan de Staat zal opleggen van dat vastgestelde bedrag. Subsidiair is gevorderd dat het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat zal vaststellen op (circa) € 180.000,00 en aan de betrokkene de verplichting tot betaling aan de Staat zal opleggen van dat vastgestelde bedrag.
De verdediging heeft het hof primair verzocht de vordering af te wijzen, nu in de hoofdzaak integrale vrijspraak is bepleit van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en de betrokkene geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Subsidiair is verzocht de vordering te matigen op de wijze als verwoord in de conclusie van antwoord van de raadsman d.d. 20 januari 2021 (
het hof begrijpt: matiging tot een bedrag van € 17.627,00). Meer subsidiair is verzocht het vonnis van de politierechter te bevestigen, hetgeen neerkomt op afwijzing van de vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot de vaststelling van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 846.015,84 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat vastgestelde bedrag.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal, zoals hierboven vermeld, subsidiair gevorderd dat het door de betrokkene wederechtelijk verkregen voordeel zal worden geschat op een bedrag van circa € 180.000,00. Dit betreft het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel in de onherroepelijke ontnemingszaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] door de rechtbank is vastgesteld.
Beoordeling
De betrokkene is bij arrest van dit hof van heden, 18 oktober 2022, gewezen onder parketnummer 20-002575-20, vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Gelet hierop is de grondslag voor de oplegging van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel komen te vervallen. Om die reden zal het hof het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 18 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Riemens en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.