ECLI:NL:GHSHE:2022:3631

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
200.308.483_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarigen na wijziging van omstandigheden

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar verzoek om wijziging van de zorgregeling voor haar minderjarige kinderen is afgewezen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. R.P.F. Rober, verzoekt om de bestaande zorgregeling te schorsen en een nieuwe regeling vast te stellen die in het belang van de kinderen is. De vader, vertegenwoordigd door mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

De mondelinge behandeling vond plaats op 13 september 2022, waarbij zowel de ouders als de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De kinderen hebben hun mening kenbaar gemaakt, wat leidde tot verschillende verklaringen over hun wensen ten aanzien van contact met de vader. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, maar oordeelt dat er geen grond is voor schorsing van de zorgregeling. De vader heeft aangegeven niet open te staan voor begeleiding bij contactherstel, wat het hof als zorgelijk beschouwt.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van de procedure. De beslissing benadrukt de verantwoordelijkheden van beide ouders in de opvoeding en verzorging van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 oktober 2022
Zaaknummer: 200.308.483/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/297059 / FA RK 21-3707
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken.
Deze zaak gaat over de minderjarigen [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005, en [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 maart 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het subsidiaire verzoek van de moeder tot schorsing van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken toe te wijzen dan wel een regeling vast te stellen die in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 mei 2022, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken althans deze als ongegrond af te
wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, met de bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn indien deze niet binnen de veertien dagen na de in deze te wijzen beschikking zijn voldaan.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 september 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Rober;
  • de vader, bijgestaan door mr. Dassen-Vranken;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt. Zowel [minderjarige 1] alsook [minderjarige 2] hebben met de hand hun reactie opgeschreven op het formulier dat zij van het hof hadden gekregen. De ingevulde formulieren zijn ter griffie ontvangen op 7 juli 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van de handgeschreven verklaringen zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 27 januari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 31 oktober 2013 heeft de rechtbank bepaald dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de kinderen bij de vader zullen verblijven conform het van de beschikking deel uitmakende ouderschapsplan van 11 juli 2013. In dit ouderschapsplan (artikel 3.1) zijn partijen overeengekomen dat de kinderen eenmaal per twee weken vanaf vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur en eenmaal per twee weken op woensdagmiddag bij de vader verblijven. Partijen hebben ook een verdeling van de vakanties en de feestdagen afgesproken.
3.3.
De moeder heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 28 september 2021, de rechtbank verzocht primair te bepalen dat de hiervoor onder 3.2 vermelde beschikking en het daarin opgenomen ouderschapsplan wordt gewijzigd en dat de kinderen recht hebben op omgang met de vader eenmaal per twee weken een middag, vooralsnog onder begeleiding, wellicht met een opbouwregeling, dan wel een dusdanige regeling te treffen als in het belang van de kinderen is. Subsidiair heeft de moeder verzocht te bepalen dat het recht op verdeling van de zorg- en opvoedtaken wordt geschorst voor de duur van twaalf maanden.
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De huidige situatie is niet in het belang van de kinderen. De vader kan - eventueel in kort geding - nakoming vragen van de geldende zorgregeling. De kinderen weten nu niet waar zij aan toe zijn en dit is belastend voor hen. De moeder vraagt daarom om de zorgregeling te schorsen. Dit zou de kinderen een bepaalde zekerheid geven. Een schorsing is ook op zijn plaats omdat de communicatie tussen de ouders al jaren heel slecht is. Het incident dat in mei 2021 heeft plaatsgevonden was de spreekwoordelijke druppel. De vader wil niet met de moeder communiceren. Het is zorgelijk dat de vader niet wil meewerken aan het verbeteren van de onderlinge communicatie tussen de ouders. Het team Jeugd van de gemeente heeft bij de vader geen ingang gevonden. De vader bagatelliseert het incident dat heeft plaatsgevonden.
Door het tijdsverloop zijn de kinderen steeds negatiever over de vader gaan denken. Dat vindt zijn neerslag in hun schriftelijke reacties aan het hof.
Subsidiair verzoekt de moeder om een begeleide contactregeling. De mening van de kinderen moet serieus worden genomen.
Voor een proceskostenveroordeling van de moeder is geen aanleiding.
3.7.
De vader voert - samengevat - het volgende aan.
De zorgregeling heeft altijd goed gelopen. Hij wil contactherstel met de kinderen. De zorgregeling kan worden hervat. De kinderen weten dus wel waar zij aan toe zijn. De moeder moet de kinderen stimuleren om de contacten met de vader te hervatten. De vader staat niet open voor begeleiding van de contacten, wel voor een opbouwregeling.
Voor een schorsing van de zorgregeling is geen juridische grondslag. Ook inhoudelijk is
daarvoor geen reden. Schorsing is niet in het belang van de kinderen.
De vader vindt niet dat er sprake is van non-communicatie tussen de ouders.
Het is opmerkelijk dat de kinderen tegenover het hof schriftelijk anders verklaren dan tijdens de procedure bij de rechtbank. In eerste aanleg stonden zij nog open voor contactherstel. Wat de kinderen aan het hof hebben laten weten, doet de vader pijn.
De vader zegt toe dat hij de geldende zorgregeling niet zal afdwingen door middel van een procedure.
Dit hoger beroep is nodeloos ingesteld. De moeder dient daarom te worden veroordeeld in de proceskosten.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. De vader weigert begeleiding of hulpverlening bij het contactherstel met de kinderen. Dit bevestigt de kinderen in het negatieve beeld dat zij van de vader hebben. Het kan zeker zijn dat de kinderen in de loop van deze procedure steeds negatiever over de vader zijn gaan denken en daarom ook een verklaring afleggen die afwijkt ten opzichte van de verklaring bij de rechtbank, omdat zij de moeder willen helpen.
Het oordeel van het hof
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de
rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
De rechter kan een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben, indien sprake is van een of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden.
De rechter kan dientengevolge een tijdelijk contactverbod opleggen indien:
(
sub a)contact ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
(
sub b)de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot contact;
(sub c)het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen contact met zijn ouder heeft doen blijken;
(sub d)contact anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.9.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
3.9.4.
Op 21 mei 2021 heeft er een incident tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden. Sindsdien hebben de vader en de kinderen geen contact meer met elkaar gehad. Bij de rechtbank hebben de kinderen aangegeven dat zij het contact met de vader in beginsel willen herstellen, maar dat dit stapsgewijs en onder begeleiding en/of met hulpverlening moet plaatsvinden. Aan het hof heeft [minderjarige 1] per brief laten weten dat hij de vader niet meer wil zien. [minderjarige 2] heeft het hof bericht dat hij bang is voor de vader.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof, zoals ook al door hem in eerste aanleg aangegeven, verklaard dat hij geen nakoming zal vragen van de op dit moment geldende zorgregeling. De moeder heeft aangegeven dat zij de kinderen niet dwingt tot contact met de vader, maar dat zij zal meewerken aan contactherstel indien dit (vooralsnog) onder begeleiding gebeurt.
3.9.5.
Beide ouders hebben het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zij zijn daarom beiden verantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging van de kinderen. Beide ouders hebben een zorgplicht die zij moeten nakomen.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en de mondelinge behandeling geen contra-indicaties dan wel ontzeggingsgronden voor uitvoering van de zorgregeling naar voren komen. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling een mogelijke verklaring gegeven voor de discrepantie tussen hetgeen de kinderen bij de rechtbank hebben verklaard en hetgeen zij aan het hof hebben laten weten. De hof gaat uit van die verklaring van de raad hetgeen inhoudt dat dan niet is gebleken dat de kinderen onder geen beding naar de vader willen gaan. Er is daarom geen grond voor schorsing van de zorgregeling zoals de moeder
primair heeft verzocht.
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij onbelast contact kunnen hebben met beide ouders. Omdat de kinderen al bijna anderhalf jaar op geen enkele wijze contact meer hebben gehad met de vader en gelet op hun uitlatingen tegenover de rechtbank en het hof acht het hof het noodzakelijk dat het hervatten van het contact voorlopig zal plaatsvinden onder begeleiding en/of met hulpverlening. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof echter meermaals kenbaar gemaakt dat hij niet open staat voor
contactherstel met de kinderen onder begeleiding. Bij deze stand van zaken acht het hof het niet in het belang van de kinderen om een (begeleide) zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen zoals de moeder subsidiair heeft verzocht.
Het hof wijst de vader nogmaals op zijn plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen en doet een dringend beroep op hem op dit punt zijn verantwoordelijkheid te nemen en om dus, ondanks zijn weerstand, die begeleiding te accepteren die een contactherstel met de kinderen mogelijk maakt.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, omdat partijen een relatie hebben gehad en gelet op de familierechtelijke aard van de procedure. In hetgeen de vader heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om de moeder in de proceskosten te veroordelen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
23 februari 2022;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N. Veenendaal, C.D.M. Lamers en A.M. Bossink en is op 20 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.