Uitspraak
16.De tussenbeschikking (IV) van 30 september 2021
voorlopigmoet wijken, en slechts ‘
zolang dat zwaarwegende belang dat vergt’.
voorlopig wijkenbetekent. In beginsel zou het hof het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor hebben kunnen afwijzen, omdat een nieuw verhoor na afloop van de strafzaak – en met inmiddels de kennis en informatie die daaruit is gebleken – dan wel op een eerder (beredeneerd) geschikt geacht moment, door de Advocaten alsdan kon worden verzocht. Met een eerder beredeneerd moment bedoelt het hof een moment waarop het feitenonderzoek en de feitenvaststelling in de strafzaak zodanig is uitgekristalliseerd dat de inzet van civielrechtelijke pre-processuele instrumenten geen daadwerkelijke verstoring meer veroorzaakt. Of en wanneer zich een dergelijk moment voordoet was - aldus het hof - ten tijde van de vierde tussenbeschikking niet te voorspellen.
zijnde het in onderdeel 14.26 beschreven moment,en in de betreffende beschikking de zaak pro forma aangehouden tot 1 september 2022.
17.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het hof heeft kennisgenomen van het ingediend zijn van de akte houdende verzoek tot doorprocederen, akte overlegging nadere producties met toelichting en verzoek mondelinge behandeling, als ingediend door Mr. De Greve namens appellanten en binnengekomen op 22 december 2021.
Edelgrootachtbaar college,Namens de Staat reageer ik op uw brief van 17 januari 2022.
Edelgrootachtbaar college,
en de effectieve toegang tot de rechter. Nog langer wachten laat bewijs (verder) onherstelbaar verloren gaan althans bemoeilijkt bewijslevering in ernstige mate, zo blijkt onomstotelijk uit de akte van 22 december 2021.
Edelgrootachtbaar college,
18.De verdere beoordeling.
Onder tenuitvoerlegging valt ook de ‘
exécution par suite d’instance’, derhalve het plegen van vervolgproceshandelingen aansluitend aan de bestreden beschikking.
het voorbereiden van vooronderzoek, zoals uit onderdeel 3.5.211 e.v. van de tussenbeschikking van 6 augustus 2020 blijkt.
in de kern voor toewijzing in aanmerking komen”, zoals de Advocaten thans betogen, is volgens het hof overigens niet het geval.
parallelaan het lopende tussentijdse cassatieberoep niet wenselijk en niet proceseconomisch acht. Het hof zou immers bij een dergelijke voorzetting – in beginsel – moeten uitgaan van het door het hof in het bijzonder in de vierde tussenbeschikking geschetste beoordelingskader, terwijl juist dat kader ook (vooral) door de Advocaten in het tussentijdse cassatieberoep wordt bestreden. Dat levert geen werkbare situatie op en het hof zal zich daar thans dan ook niet in begeven.
Vervolgens zal - indien de zaak alsdan nog steeds bij dit hof berust – het hof op verzoek van de meest gerede partij een termijn bepalen voor indiening van een antwoordakte door de Staat en zal het hof daarna de vraag bezien of een (hernieuwde) mondelinge behandeling zal worden bevolen.
19.De beslissing
PRO FORMA 1 januari 2023.