ECLI:NL:GHSHE:2022:3900

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
200.307.430_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige en informatieregeling in het familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2010, door de man, die de verwekker is. De man had eerder bij de rechtbank Limburg verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige, maar dit verzoek was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de moeder bij niet-erkenning zwaarder wogen dan de belangen van de man bij erkenning. De man ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de erkenning van de minderjarige in lijn zou zijn met de biologische werkelijkheid en dat hij recht had op informatie over het kind. De moeder voerde aan dat de erkenning schadelijk zou zijn voor de minderjarige, die ernstige beperkingen heeft en volledig afhankelijk is van haar zorg. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming steunden de moeder in haar standpunt. Het hof heeft de belangen van alle betrokkenen afgewogen en geconcludeerd dat de erkenning door de man niet in het belang van de minderjarige zou zijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de man afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 november 2022
Zaaknummer: 200.307.430/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/295442 / FA RK 21-3094
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.E.C. Verhoeff,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van den Eshoff.
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
mr. [bijzondere curator], in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van [minderjarige] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 7 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 maart 2022, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. alsnog vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige] aan de man te verlenen;
II. een informatieregeling vast te stellen waarbij de man eens in de drie maanden door de moeder schriftelijk op de hoogte wordt gesteld omtrent de gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] en waarbij de moeder een recente foto van [minderjarige] meezendt.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 28 april 2022, heeft de moeder verzocht de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit hoger beroep als zijnde ongegrond en onbewezen af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 september 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. I.L. Mulder, waarnemend voor mr. Verhoeff;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van den Eshoff;
  • de bijzondere curator;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Er zijn geen nadere stukken ingekomen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is, op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , [minderjarige] geboren.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker van [minderjarige] is.
Procedure eerste aanleg:
3.2.
De man heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vervangende toestemming van de rechtbank te verkrijgen, zodat de man kan overgaan tot erkenning van [minderjarige] als zijn kind;
II. een informatieregeling te treffen tussen de man en [minderjarige] , waarbij de man op de hoogte wordt gebracht van onder andere schoolresultaten, medische gegevens, hobby’s en sport;
III. een opbouwende omgangsregeling vast te stellen waarbij de man één keer per maand fysiek contact van twee uur op zaterdag of zondag met [minderjarige] heeft, bij [minderjarige] thuis ofwel bij de man thuis;
IV. alsmede dat de man één keer per maand telefonisch contact of contact via Skype of Zoom met [minderjarige] heeft;
V. dan wel een regeling vast te stellen die de rechtbank juist acht;
VI. een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige] .
3.3.
De rechtbank Limburg, zittingsplaats [kantoorplaats] , heeft bij (tussen)beschikking van 1 september 2021 mr. [bijzondere curator] tot bijzondere curator over [minderjarige] benoemd.
3.4.
De moeder heeft de rechtbank verzocht om de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de man af te wijzen als onbewezen en ongegrond.
3.5.
De bijzondere curator heeft in het verslag van 22 oktober 2021 geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat de belangen van man en [minderjarige] bij erkenning samenvallen. Gezien de forse beperkingen van [minderjarige] zijn er contra-indicaties aanwezig waardoor de bijzondere curator niet tot de overtuiging is gekomen dat een erkenning haalbaar is voor [minderjarige] .
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] afgewezen;
  • het verzoek van de man tot het vaststellen van een informatieregeling niet-ontvankelijk verklaard;
  • het verzoek van de man tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling niet-ontvankelijk verklaard.
Procedure in hoger beroep:
3.7.
De man kan zich met deze beslissingen -voor wat betreft de afwijzing van het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning en de niet-ontvankelijkver-klaring van het verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling- niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Vervangende toestemming erkenning
3.8.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte de vervangende toestemming niet verleend. De man wil de familierechtelijke betrekking tussen hem en [minderjarige] juridisch laten vaststellen om meerdere redenen. Allereerst wil de man [minderjarige] erkennen omdat [minderjarige] zijn zoon is, de man van hem houdt en hij trots is om de vader van [minderjarige] te zijn. Door erkenning wordt ook gehandeld in de lijn die de wetgever voor ogen had, namelijk om de afstamming zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de biologische werkelijkheid. Ten tweede wil de man de familierechtelijke betrekking met [minderjarige] vast laten stellen zodat een informatieregeling kan worden vastgesteld. De man begrijpt, ook na het verslag van de bijzondere curator, dat omgang met [minderjarige] op dit moment niet mogelijk is. Hij wil echter wel informatie over [minderjarige] ontvangen. Tot slot vindt de man het belangrijk dat hij [minderjarige] , na zijn overlijden, verzorgd achter kan laten. De man erkent dat er veel tijd is verstreken sinds de geboorte van [minderjarige] tot aan zijn verzoek en dat er een lange periode is geweest met geen tot weinig contact tussen hem en [minderjarige] . Dit dient echter te worden afgewogen tegen de toekomstige contactmogelijkheden.
De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat door de erkenning het reële risico ontstaat dat [minderjarige] wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De man erkent dat [minderjarige] een kwetsbare jongen is met forse beperkingen en dat [minderjarige] gebaat is bij duidelijkheid en rust. [minderjarige] bevindt zich echter in een zodanig stabiele situatie dat de sociaalpsychologische ontwikkeling van [minderjarige] door de erkenning niet in het gedrang komt. Ook zal de erkenning niet voor onrust bij de moeder zorgen. Zij weet immers al twaalf jaar dat de man de verwekker is van [minderjarige] . De erkenning heeft voor [minderjarige] geen verdere (rechts)gevolgen dan de inschrijving van de erkenning door de ambtenaar van de burgerlijke stand en het aanhechten van de erkenning aan de geboorteakte. Er dient door de moeder vooralsnog geen statusvoorlichting aan [minderjarige] te worden gegeven omdat uit het rapport van de bijzondere curator volgt dat dit niet probleemloos zal kunnen verlopen.
De rechtbank heeft verder ten onrechte de rol van de huidige partner van de moeder bij zijn beoordeling betrokken. Uit de jurisprudentie volgt dat het enkele feit dat het kind weerslag
ondervindt van de inbreuk die de erkenning maakt op het tussen hem en de nieuwe partner van zijn moeder bestaande `family life', geen schade aan zijn belangen als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW oplevert (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 16 februari 2001, NJ 2001 /571). De moeder en haar partner kunnen na de erkenning hun bestaande gezinsleven met [minderjarige] voortzetten. De man wenst in deze gezinsverhoudingen geen wijzigingen aan te brengen en respecteert de opvoeding die [minderjarige] krijgt. Voor de man hoeft de erkenning geen vergaande (rechts)gevolgen te hebben. Indien de moeder echter open staat voor een actievere rol van de man in het leven van [minderjarige] , dan zal de man dit met beide handen aangrijpen.
3.9.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- hieromtrent het volgende aan.
De man gaat volledig voorbij aan de door de rechtbank gemaakte belangenafweging. Het standpunt van de man dat [minderjarige] zich in een zodanig stabiele situatie bevindt dat het risico op schade in zijn ontwikkeling niet in de rede ligt, is onbegrijpelijk. [minderjarige] is voor zijn verzorging én ontwikkeling volledig afhankelijk van de moeder en haar partner, die [minderjarige] als zijn vader ziet en kent. [minderjarige] is ernstig beperkt en functioneert op het niveau van een kind van twee jaar, terwijl hij twaalf jaar oud is. [minderjarige] kan niet communiceren en hij kan heel agressief worden. De moeder heeft ernstige emotionele bezwaren tegen de erkenning. De vervangende toestemming voor erkenning zal een dermate grote onrust bij de moeder zelf veroorzaken, dat dit zijn weerslag heeft op haar houding jegens [minderjarige] . [minderjarige] zal die onrust bij de moeder feilloos aanvoelen en daar zelf onrustig van worden met alle gevolgen van dien. Bij een vervangende toestemming voor erkenning kan de rust en stabiliteit die [minderjarige] vanwege zijn ernstige beperkingen zo nodig heeft en waaraan de moeder samen met haar partner jarenlang heeft gewerkt, niet meer gewaarborgd worden. Het risico dat de sociaal-psychologische ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt door de erkenning is niet alleen reëel, maar ook nagenoeg een vaststaand feit. Daarnaast kan het als een vaststaand feit worden aangenomen dat de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] schaadt. De man beroept zich er op dat de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat de inbreuk die de erkenning zou maken op het tussen [minderjarige] en de partner van de moeder bestaande family life geen schade toebrengt aan de belangen van [minderjarige] als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In zijn algemeenheid zou deze stelling als juist kunnen worden erkend, ware het niet dat het hier om een bijzondere situatie gaat waarbij het niet gaat om de inbreuk die de erkenning maakt op de relatie tussen [minderjarige] en de partner van de moeder, maar juist de onrust die de erkenning veroorzaakt bij en de gevolgen hiervan voor [minderjarige] . De man gaat er aan voorbij dat de erkenning meer is dan een aanpassing van de geboorteakte. De erkenning brengt voor de moeder de verplichting tot statusvoorlichting met zich. De moeder is al jaren bezig om ervoor te zorgen dat [minderjarige] haar partner -waarmee zij een relatie op afstand heeft- accepteert. Zij kan met [minderjarige] weer van voren af aan beginnen wanneer de man [minderjarige] erkent. De man kan in deze situatie geen rol spelen in het leven van [minderjarige] .
3.10.
De bijzondere curator heeft tijdens de mondelinge behandeling gepersisteerd bij zijn eerder uitgebrachte advies en hieraan -samengevat- het volgende toegevoegd.
Gelet op de ernstige beperkingen van [minderjarige] is sprake van een bijzondere situatie. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bij haar belangenafweging de onrust en de impact die een erkenning door de man teweeg zou brengen doorslaggevend geacht. De erkenning door de man is onomkeerbaar en kan niet worden teruggedraaid wanneer de erkenning een enorme impact op [minderjarige] en de moeder zou hebben. Ook de intenties van de man kunnen gaan verschuiven. Een erkenning is de mogelijke opmaat tot meer; de onzeker-heid daarover kan eveneens voor problemen zorgen. De bijzondere curator acht de erkenning van [minderjarige] door de man niet haalbaar zonder voor [minderjarige] negatieve effecten.
3.11.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De erkenning door de man levert [minderjarige] niets op. [minderjarige] heeft door zijn ernstige beperkingen niet of nauwelijks besef van het begrip vader. Statusvoorlichting heeft om die reden geen zin. De vraag is of hij ooit gaat beseffen dat er verschillen zijn tussen de partner van de moeder en zijn biologische vader. Erkenning is in deze zaak niet haalbaar. De beslissing van de rechtbank moet in stand blijven.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is, of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
3.12.2.
Dat de man de verwekker is van [minderjarige] is niet in geschil, zodat uitsluitend nog dient te worden beoordeeld of de belangen van de moeder en [minderjarige] als bedoeld in de voornoemde bepaling worden geschaad door erkenning van [minderjarige] door de man of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.
3.12.3.
Bij de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige zal schaden of dat door erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, komt het aan op een afweging van de belangen van alle betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking, en alleen -volgens vaste jurisprudentie- onder uitzonderlijke omstandigheden hiervan wordt afgeweken. Door het hof zal de aanspraak van de man op erkenning moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind op niet-erkenning. Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als het belang bij een ongestoorde verhouding met het kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind. Van schade aan de belangen van het kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling.
3.12.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de man tot verkrijging van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] dient te worden afgewezen. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
3.12.5.
De man heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank moet of kan komen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de rechtbank in de bestreden beschikking het belang van de man om de familierechtelijke betrekking (en de daarbij behorende erfrechtelijke consequenties) tussen hem en [minderjarige] vast te stellen en daarmee de juridische werkelijkheid aan te laten sluiten bij de biologische werkelijkheid, reeds in de hiervoor onder r.o. 3.12.3 genoemde belangenafweging heeft betrokken. Voor zover de man verder nog heeft aangevoerd dat hij geïnformeerd wil worden over [minderjarige] levert dat naar het oordeel van het hof geen rechtens te respecteren belang op om te kunnen komen tot een erkenning van [minderjarige] , maar betreft dit slechts een mogelijkheid die de man door de erkenning zou kunnen krijgen. Daarbij komt dat het hof evenals de rechtbank van oordeel is dat het belang van de moeder bij niet erkenning van [minderjarige] door de man in deze zaak zwaarder dient te wegen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep de ernst van de beperkingen van [minderjarige] en de impact die deze beperkingen -reeds in de huidige stabiele thuissituatie- op de moeder en de inrichting van haar leven hebben, nog duidelijker naar voren zijn gekomen. [minderjarige] heeft 24 uur per dag zorg nodig. Zo heeft de moeder verklaard dat [minderjarige] niet kan communiceren, dat hij functioneert op het niveau van een kind van twee jaar terwijl hij twaalf jaar oud is en dat hij zeer agressief kan worden. Ook heeft het jaren geduurd voordat [minderjarige] de partner van de moeder kon accepteren en heeft de moeder vanwege de ernstige beperkingen van [minderjarige] een relatie op afstand met haar partner. Voor die ontwikkeling is het essentieel dat de zorg van de moeder en haar partner ongestoord kan worden voortgezet waarbij het van belang is dat overbelasting van de moeder voorkomen moet worden. Doordat [minderjarige] nog steeds functioneert op het niveau van een twee jarig kind zal hij, naar verwachting, nooit in staat zijn om informatie over zijn biologische afstamming te begrijpen. De erkenning kan in voorkomende gevallen verplichtingen voor de moeder met zich meebrengen zoals het geven van informatie aan de man. Door de erkenning acht het hof de kans, in dit geval waarin het gaat om een dusdanig ernstig beperkt kind en de volledige zorg vanuit de thuissituatie, groot dat de moeder overbelast en overvraagd wordt waardoor de stabiele opvoedsituatie gevaar loopt en [minderjarige] wordt belemmerd in zijn toch al, naar reële verwachting, zeer beperkte evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling.
Dat de man heeft gesteld dat hij na de erkenning niet de intentie heeft inbreuk te maken op het bestaande gezinsleven van [minderjarige] kan niet tot een ander oordeel leiden. Tot slot neemt het hof bij zijn oordeel nog in aanmerking dat ook de raad en de bijzondere curator tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben verklaard dat zij gelet op de beperkingen van [minderjarige] erkenning van [minderjarige] door de man niet haalbaar achten.
3.13.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep op dit punt bekrachtigen.
Informatieregeling
3.14.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- hieromtrent en voor zover nog van belang, het volgende aan.
Ook indien het hof het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van de man afwijst, dient een informatieregeling te worden vastgesteld. Hij vindt het niet noodzakelijk dat aan de moeder een consultatieverplichting wordt opgelegd.
De man doet een beroep op artikel 8 EVRM. Krachtens vaste rechtspraak hebben ook anderen die in een relatie tot het kind staan die ‘family life’ impliceert in ieder geval recht op informatie over hun kind jegens de met het gezag belaste ouder (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 17 december 1993, NJ 1994/360). De man heeft weliswaar geen ‘family life’ met [minderjarige] gehad, maar hij heeft altijd de intentie gehad om deel uit te maken [minderjarige] ’s leven en dus is er sprake van ‘intended family life’. Hij heeft onder meer vaak contact opgenomen met de moeder om meer informatie te krijgen over hoe het met [minderjarige] gaat en om hem te kunnen bezoeken en hij heeft in de afgelopen jaren een bijdrage geleverd in het levens-onderhoud van [minderjarige] . De man wilde wel deel uitmaken van het leven van [minderjarige] maar hij is altijd door de moeder op afstand gehouden.
3.15.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- hieromtrent en voor zover nog van belang, het volgende aan.
De man heeft in de eerste plaats geen recht op informatie over [minderjarige] en in de tweede plaats vindt de moeder een dergelijke informatieregeling niet in het belang van [minderjarige] . Het verzoek van de man om een informatieregeling vast te stellen dient te worden afgewezen. Er is geen sprake van ‘family life’ tussen de man en [minderjarige] zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De intentie van de man om ‘family life’ met [minderjarige] te hebben kan niet worden gelijk gesteld aan gewoon ‘family life’, nog daargelaten dat de moeder het door de man gestelde omrent ‘intended family life’ uitdrukkelijk betwist. Uit de voorgeschiedenis van partijen blijkt nergens van een dergelijke intentie van de man. Dat de man gedurende 8 maanden in 2013, toen [minderjarige] 3 jaar oud was, een bijdrage van € 50,- per maand aan de moeder heeft betaald, maakt dat niet anders. Verder heeft de man [minderjarige] twee keer bezocht en was hij daarbij onbetrouwbaar in het nakomen van zijn afspraken.
3.16.
Het hof overweegt het volgende.
3.16.1.
Ingevolge artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder, die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegen-heden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de rechter, indien het belang van het kind zulks
vereist zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
3.16.2.
Het hof stelt voorop dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in artikel 1:377b lid 1 BW met de niet met het gezag belaste ouder, de juridische ouder zonder gezag wordt bedoeld. Nu het hof, evenals de rechtbank, de man geen vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] heeft verleend, is de man niet aan te merken als de juridische ouder van [minderjarige] . De rechtbank heeft daarom terecht de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling.
3.16.3.
Daarbij komt dat -naar het oordeel van het hof-, wat ook zij van de vraag of er in deze zaak al dan niet sprake is van een ‘intended family life’ tussen de man en [minderjarige] , het belang van [minderjarige] vereist dat een informatieplicht voor de moeder achterwege blijft. Het hof heeft daarbij de ernstige beperkingen van [minderjarige] en de ernstige bezwaren van de moeder tegen het verstrekken van informatie over [minderjarige] aan de man in aanmerking genomen. Gelet op deze ernstige bezwaren zal het opleggen van een informatieregeling de nodige onrust in het leven van de moeder en daarmee in het leven van [minderjarige] teweeg brengen. [minderjarige] is gelet op de ernst van zijn beperkingen volledig afhankelijk van de zorg van de moeder en daardoor vergt het belang van [minderjarige] dat zijn thuissituatie zo stabiel mogelijk is en dat niet het risico moet worden genomen dat hierin verandering optreedt door het opleggen van een informatie-regeling aan de moeder. Het hof verklaart artikel 1:377b lid 1 BW derhalve buiten toepassing.
3.17.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking, onder aanvulling van de grond als bedoeld in r.o 3.16.3 waarvan beroep op dit punt bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking, onder aanvulling van de grond, van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 7 december 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, A.M. Bossink en N. Veenendaal en is op 10 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.