ECLI:NL:GHSHE:2022:3901

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
200.310.400_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en hoofdverblijf van een minderjarige

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het familierecht, gaat het om de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar minderjarige dochter naar een andere woonplaats. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, stelt dat de verhuizing noodzakelijk is voor het effectueren van 'family life' met haar nieuwe partner en zijn kinderen. De vader van de minderjarige verzet zich tegen de verhuizing en stelt dat dit in strijd is met de afspraken die in het ouderschapsplan zijn gemaakt. Het hof heeft de zaak op 10 november 2022 behandeld en de belangen van de minderjarige, die in 2017 is geboren, afgewogen. Het hof oordeelt dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing in het belang van de minderjarige is. De moeder heeft in strijd gehandeld met de gezamenlijke gezagsuitoefening door zonder toestemming van de vader te verhuizen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader wordt bepaald. De moeder heeft niet aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is en het belang van de minderjarige om in haar vertrouwde omgeving te blijven, weegt zwaarder dan de belangen van de moeder. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en het hof sluit zich hierbij aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 november 2022
Zaaknummer: 200.310.400/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/393150 FA RK 21-6116
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J.W. Vugs.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 mei 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzoeken van de moeder zoals gedaan in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en de verzoeken van de vader af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juli 2022, heeft de vader verzocht de grieven van de moeder als ongegrond en onbewezen af te wijzen dan wel de
moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep en de beschikking van de rechtbank van 8 maart 2022 voor zover het betreft de afwijzingen van de verzoeken van de moeder te bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden.
Tevens heeft de vader hierbij incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht:
- primair:
1. de beschikking van de rechtbank van 8 maart 2022 te vernietigen voor zover het de zorgregeling betreft en te bepalen dat de moeder gerechtigd is tot contact met [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandagochtend voor school, alsmede gedurende alle studiedagen van school en gedurende de helft van de vakanties en de feestdagen;
2. te bepalen dat [minderjarige] voortaan haar hoofdverblijf bij de vader zal hebben;
3. de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep,
- subsidiair:
de beschikking van de rechtbank met betrekking tot de zorgregeling te bekrachtigen, althans een regeling vast te stellen die het hof in het belang van [minderjarige] acht.
2.3.
Er is geen verweerschrift in het incidenteel hoger beroep bij het hof ingekomen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Remport Urban;
  • de vader, bijgestaan door mr. Vugs;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 7 februari 2022;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen op 7 juni 2022;
- het V-formulier van de advocaat van de moeder van 31 augustus 2022;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 5 september 2022;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 15 september 2022;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 16 september 2022;
- het emailbericht met bijlage van de advocaat van de moeder van 20 september 2022;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnotitie.

3.De beoordeling

In het principaal en het incidenteel hoger beroep:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, die inmiddels is beëindigd.
Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Partijen hebben in juni 2020 een ouderschapsplan opgesteld en ondertekend. In dat plan zijn partijen overeengekomen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft.
Verder hebben partijen in het ouderschapsplan een zorgregeling met betrekking tot [minderjarige] afgesproken waarbij [minderjarige] in een twee wekelijks schema:
- vanaf maandagochtend voor school tot woensdagmiddag 17.30 uur (na de BSO) bij de moeder verblijft;
- vanaf woensdagmiddag 17.30 uur tot vrijdagavond na het eten bij de vader verblijft;
- vanaf vrijdagavond tot woensdag na de BSO bij de moeder verblijft;
- en dan tot maandagochtend voor school bij de vader verblijft.
Over een verhuizing zijn partijen in het ouderschapsplan overeengekomen dat [minderjarige] in [plaats] naar de kinderdagopvang/basisschool gaat totdat zij twaalf jaar oud is. Uitzondering is
wanneer [minderjarige] speciaal onderwijs nodig blijkt te hebben, In dat geval zal [minderjarige] zo dicht mogelijk bij [plaats] speciaal onderwijs krijgen.
3.3.
De vader heeft bij verzoekschrift, ingekomen bij de griffie van de rechtbank op
24 december 2021, de rechtbank verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat het de moeder wordt verboden om samen met [minderjarige] te verhuizen naar
[woonplaats] , waarbij onder verhuizen wordt verstaan dat het merendeel van de tijd in de
week in [woonplaats] wordt doorgebracht, dit op straffe van verbeurte van een
dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat zij zich niet aan dat verbod houdt, een
en ander met een maximum van € 25.000,00, dan wel te bepalen dat de moeder wordt
bevolen in [plaats] te blijven; dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan dit bevel voldoet, een en ander met een
maximum van € 25.000,00, althans op straffe van verbeurte van een dwangsom als
de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
II. te bepalen dat het de moeder wordt verboden om [minderjarige] zonder toestemming van de vader uit te schrijven van haar huidige school en haar huidige buitenschoolse opvang;
III. de zorg- en contactregeling zoals opgenomen in het door partijen ondertekende
ouderschapsplan op te nemen in de in deze te wijzen beschikking, inhoudende dat [minderjarige] in een twee wekelijks schema vanaf maandagochtend voor school tot woensdagmiddag 17.30 uur (na de BSO) bij de moeder verblijft, van woensdagmiddag na de BSO tot vrijdagavond na het eten bij de vader verblijft en van vrijdagavond tot woensdag na de BSO bij de moeder verblijft en dan tot maandagochtend voor school bij de vader verblijft, althans een regeling co-ouderschap die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.4.
De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandig verzoek heeft de moeder verzocht:
I. vervangende toestemming te verlenen aan de moeder om met [minderjarige] naar [woonplaats] te
verhuizen na de carnavalsvakantie 2022, althans een andere niet latere datum dan
einde schooljaar 2022. Mocht de rechtbank hier niet meteen toestemming voor geven dan verzoekt de moeder de rechtbank om een bijzondere curator aan te stellen teneinde de rechtbank te adviseren;
II. vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] op basisschool [basisschool]
te [woonplaats] voor na de Carnavalsvakantie 2022, althans een andere niet
latere datum dan einde schooljaar 2022;
III. een zorgregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en de vader zoals weergegeven onder punt 5 sub c van het verweerschrift.
3.5.
Bij de bestreden beschikking van 8 maart 2022 heeft de rechtbank de hiervoor onder 3.4. vermelde verzoeken van de moeder afgewezen. Bij deze beschikking heeft de rechtbank tevens de hiervoor onder 3.3 onder I en II vermelde verzoeken van de vader bij gebrek aan belang afgewezen en - uitvoerbaar bij voorraad - het onder III vermelde verzoek van de vader toegewezen, in die zin dat de rechtbank in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken heeft bepaald dat [minderjarige] in een twee wekelijks schema:
- vanaf maandagochtend voor school tot woensdagmiddag 17.30 uur (na de BSO) bij de moeder verblijft;
- vanaf woensdagmiddag 17.30 uur tot vrijdagavond na het eten bij de vader verblijft;
- vanaf vrijdagavond tot woensdag na de BSO bij de moeder verblijft;
- en dan tot maandagochtend voor school bij de vader verblijft.
3.6.
Bij vonnis van 22 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, op vordering van de vader - uitvoerbaar bij voorraad - de moeder verboden om met [minderjarige] naar [woonplaats] te verhuizen, waarbij onder verhuizen ook wordt verstaan dat het merendeel van de tijd in de week in [woonplaats] wordt doorgebracht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de moeder zich niet aan dit verbod houdt, zulks met een maximum van € 25.000,- aan te verbeuren dwangsommen. Bij dit vonnis heeft de voorzieningenrechter tevens de moeder in de proceskosten van de vader veroordeeld.
3.7.
Uit de relatie van de moeder met haar nieuwe partner is op [geboortedatum] 2022 een zoon geboren.
3.8.
De moeder kan zich met de onder 3.5. vermelde beschikking van de rechtbank niet verenigen voor zover daarbij haar verzoeken zijn afgewezen en het verzoek van de vader onder III is toegewezen en zij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
De vader is tegen de beschikking van de rechtbank in incidenteel hoger beroep gekomen en hij heeft in het kader hiervan zijn in eerste aanleg gedane verzoeken gewijzigd.
In het principaal hoger beroep
Standpunten
3.9.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De noodzaak voor de moeder om met [minderjarige] naar [woonplaats] te verhuizen ligt in het recht op het effectueren van ‘family life’ tussen [minderjarige] , haar halfbroer, de moeder, haar stiefvader en de twee kinderen van de stiefvader. De nieuwe partner van de moeder heeft met zijn voormalige partner een co-ouderschapsregeling ten aanzien van hun twee kinderen. Deze kinderen moeten daarom in [woonplaats] naar school blijven gaan en zij moeten de helft van de tijd bij hun moeder in [woonplaats] verblijven. De nieuwe partner van de moeder kan dus niet naar [plaats] verhuizen.
Het belang van de moeder om met [minderjarige] naar [woonplaats] te verhuizen weegt zwaarder dan het belang van de vader om volgens de regeling uit het ouderschapsplan contact met [minderjarige] te hebben. De vader had maar een beperkte rol in het leven van [minderjarige] . In de praktijk werd de regeling uit het ouderschapsplan niet uitgevoerd en was [minderjarige] maar twee tot twee en een halve dag in de veertien dagen bij de vader. De contacten tussen de vader en [minderjarige] verliepen met problemen. [minderjarige] wilde liever zo veel mogelijk bij de moeder verblijven. [minderjarige] was heel vaak ziek wanneer zij van haar vader terugkwam. De vader was niet bereid om hierover met de moeder in gesprek te gaan. Ook verzorgt de vader [minderjarige] niet goed, met name op het punt van haar kleding. De vader was bovendien niet altijd beschikbaar voor contact met [minderjarige] wanneer zij bij hem verbleef. Op donderdag haalde de vader [minderjarige] om 18.30 uur op bij de grootmoeder van vaderszijde.
De afstand tussen [woonplaats] en [woonplaats] is maar 64 km. De doordeweekse schoolmomenten
tussen de vader en [minderjarige] kunnen daarom gewoon doorgaan. Daarnaast heeft de moeder voorgesteld dat [minderjarige] om de week het gehele weekend van vrijdagmiddag uit school tot
maandag naar school bij de vader verblijft.
Ten tijde van het ondertekenen van het ouderschapsplan stond de moeder niet achter de in dat plan neergelegde zorgregeling. Het is bovendien de vraag wat deze regeling nog waard is omdat partijen na het ondertekenen van het ouderschapsplan een periode weer samen zijn geweest. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat de regeling uit het ouderschapsplan in stand blijft omdat [minderjarige] uit balans raakt en ziek wordt wanneer zij langer dan twee à drie dagen bij
de vader moet verblijven.
[minderjarige] zit nog niet zo heel lang op haar huidige basisschool in [plaats] en het is voor haar niet bezwaarlijk, om over te stappen naar de door de moeder gekozen basisschool in [woonplaats] , ook omdat de twee kinderen van de nieuwe partner van de moeder op die school zitten.
De moeder vindt de benoeming van een bijzondere curator ten behoeve van [minderjarige] noodzakelijk, omdat de ouders de belangen van [minderjarige] heel verschillend zien. Ook een raadsonderzoek is aangewezen, omdat het belang van [minderjarige] nu onvoldoende voor het voetlicht komt.
3.10.
De vader brengt hier - samengevat - het volgende tegen in.
Er bestaat voor de moeder geen noodzaak om met [minderjarige] naar [woonplaats] te verhuizen. Die verhuizing is ook niet goed doordacht en voorbereid. Verder is de compensatie die de moeder aan de vader biedt voor de beperking van de co-ouderschapsregeling na de verhuizing onvoldoende.
Partijen hebben destijds bewust een co-ouderschapsregeling afgesproken. Dat partijen nadien weer kort bij elkaar waren maakt dit niet anders. Partijen hebben daarnaast afgesproken dat [minderjarige] de basisschool in [plaats] volgt.
Beide ouders hadden na de scheiding een even groot aandeel in de zorg voor [minderjarige] . Door een verhuizing van [minderjarige] naar [woonplaats] en een schoolgang daar is dit niet langer mogelijk. Het is niet in het belang van [minderjarige] om steeds op en neer te moeten reizen tussen [plaats] en [woonplaats] . De vader betwist met klem dat hij niet goed voor [minderjarige] zorgt. [minderjarige] is een vrolijk meisje en doet het heel goed op school. Zij is op die school en in (de omgeving van) [plaats] geworteld.
Ondank de uitspraak van de rechtbank is de moeder toch met [minderjarige] naar [woonplaats] verhuisd. Hierop is de vader een kort geding gestart.
Het is niet nodig een bijzondere curator te benoemen, omdat er geen zorgen zijn over [minderjarige] .
De vader heeft geen bezwaar tegen een raadsonderzoek.
3.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
De raad ziet geen meerwaarde in de benoeming van een bijzondere curator en in een raadsonderzoek. [minderjarige] zit al klem en is loyaal aan beide ouders.
Oordeel van het hof
3.12.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient de rechter - conform vaste rechtspraak – alle
omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij
deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de
minderjarige.
3.13.
Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat dat de moeder in december 2021/januari 2022 feitelijk met [minderjarige] bij haar nieuwe partner in [woonplaats] is gaan wonen en dat zij haar huis in [plaats] enkele maanden slechts formeel als inschrijvingsadres bij de gemeente [plaats] heeft aangehouden. De moeder beschikte toen echter niet over de benodigde toestemming van de vader voor deze verhuizing
Zij heeft door toch te verhuizen naar [woonplaats] en door ondanks de uitkomst van de procedure bij de rechtbank niet terug te verhuizen naar [plaats] in strijd gehandeld met het uitgangspunt van gezamenlijke gezagsuitoefening (te weten: toestemming van de vader voor een verhuizing) en de gerechtvaardigde belangen van de vader en [minderjarige] op een uitgebreid contact volgens het tussen hen geldende ouderschapsplan, terzijde gesteld. Deze omstandigheden op zich brengen echter niet zonder meer mee dat het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [woonplaats] te verhuizen voor afwijzing gereed ligt. Zoals hiervoor overwogen heeft het hof bij de beoordeling van dit verzoek de belangen van de betrokken partijen af te wegen, met inachtneming van de omstandigheden van het geval - naar de toestand ten tijde van de mondelinge behandeling. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
[minderjarige] woont inmiddels in [woonplaats] bij de vader. Zij staat sinds 6 juli 2022 ingeschreven bij de
gemeente op het adres van de vader. Partijen zijn ten aanzien van [minderjarige] een tijdelijke, tot eind september 2022 geldende, zorgregeling overeengekomen, waarbij [minderjarige] bij de moeder verblijft
eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandagochtend voor school, alsmede gedurende alle studiedagen van school en gedurende de helft van de vakanties en de feestdagen.
Het hof is van oordeel dat de moeder de noodzaak van de verhuizing naar [woonplaats] onvoldoende heeft aangetoond. Het belang van de moeder om met haar nieuwe partner en [minderjarige] en de overige gezinsgenoten een gezin te vormen weegt naar het oordeel van het hof minder zwaar dan het belang van [minderjarige] en de vader om zeer regelmatig contact met elkaar te hebben. Door een verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [woonplaats] is dit niet of nauwelijks meer mogelijk. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de reistijd van [plaats] / [woonplaats] naar [woonplaats] voor [minderjarige] te lang is om door de week op en neer te rijden. De compensatie die de moeder aanbiedt voor deze beperking van het contact acht het hof niet voldoende.
Het hof gaat voorbij aan de niet onderbouwde stelling van de moeder dat zij ten tijde van het ondertekenen van het ouderschapsplan niet achter de zorgregeling in dat plan stond. Ook de door de vader betwiste stellingen van de moeder dat de vader [minderjarige] zou belasten met uitspraken over de nieuwe partner van de moeder, dat [minderjarige] steeds ziek thuis zou komen van contacten met de vader en dat de vader [minderjarige] niet goed zou verzorgen wat betreft haar kleding worden door het hof bij gebrek aan voldoende onderbouwing gepasseerd. Weliswaar blijkt uit de stukken, met name uit de verwijsbrief van de GGD aan [instelling] van 6 januari 2021, dat er begin 2021 bij de uitvoering van de zorgregeling sprake was van veel stress bij [minderjarige] , maar het hof heeft bij gebrek aan aanwijzingen daarvoor geen aanleiding om te veronderstellen dat deze problematiek nog steeds in die mate speelt. Uiteindelijk hebben de ouders de hulpverlening door [instelling] in augustus 2021 niet doorgezet. Ten slotte behoeft geen nader betoog dat de stelling van de moeder dat het ouderschapsplan geen waarde meer heeft omdat partijen nadien weer een periode bij elkaar zijn geweest, moet worden verworpen.
Ten aanzien van het belang van [minderjarige] acht het hof het volgende belangrijk. [minderjarige] is geboren in [plaats] en is in die omgeving opgegroeid. Zij zit in groep 2 van de basisschool in [plaats] en heeft daar vriendinnetjes. [minderjarige] heeft een hectische tijd achter de rug met het uit elkaar gaan van haar ouders. Zij heeft in de afgelopen periode een half jaar in [woonplaats] gewoond en
woont nu weer in [woonplaats] . Het hof acht het voor de ontwikkeling van [minderjarige] van belang dat er
voor haar nu een stabiele situatie ontstaat.
Alles overziende is het hof met de rechtbank en de raad van oordeel dat het belang van [minderjarige] om in haar vertrouwde omgeving te blijven wonen en naar school te gaan en daarbij veelvuldig contact te hebben met de vader, zwaarder weegt dan het belang van de moeder
om met [minderjarige] naar [woonplaats] te verhuizen. Het hof is dan ook van oordeel dat het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing en de daarmee samenhangende overige verzoeken van de moeder dienen te worden afgewezen.
Met de raad ziet het hof in hetgeen de moeder heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding voor benoeming van een bijzondere curator ten behoeve van [minderjarige] en voor een raadsonderzoek.
Omdat uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
In het incidenteel hoger beroep
Standpunten
3.14.
De vader voert - samengevat - het volgende aan.
Het is in het belang van [minderjarige] dat haar hoofverblijfplaats bij de vader wordt bepaald. De moeder is inmiddels feitelijk verhuisd naar [woonplaats] . Haar woning in [plaats] is verkocht en geleverd aan derden. [minderjarige] staat sinds 6 juli 2022 ingeschreven op het adres van de vader in [woonplaats] . De vader zorgt goed voor [minderjarige] . Tijdens de relatie van partijen heeft de vader - anders dan de moeder stelt - een volwaardig aandeel in de zorg voor [minderjarige] gehad. [minderjarige] doet het goed op school.
Een weekendzorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] is het meest in het belang van [minderjarige] , aangezien de zorgregeling uit het ouderschapsplan tot gevolg heeft dat [minderjarige] tien tot elf maal per twee weken in de auto zit tussen [plaats] / [woonplaats] en [woonplaats] . De vader verzoekt om vastlegging van de zorgregeling die partijen thans als tijdelijke regeling overeengekomen zijn. Eventueel zou [minderjarige] na het contactweekend bij de moeder ook nog op maandag bij de moeder kunnen blijven. De vader staat ook open voor een extra contactweekend per maand.
De belmomenten tussen de moeder en [minderjarige] verlopen niet goed, omdat de moeder [minderjarige] belast met haar eigen emoties. De vader heeft die belmomenten daarom stopgezet.
De communicatie tussen de ouders verloopt niet goed.
3.15.
De moeder brengt hier - samengevat - het volgende tegen in.
De moeder vindt het niet in het belang van [minderjarige] dat zij haar hoofdverblijf bij de vader krijgt en dat er een zorgregeling wordt bepaald zoals verzocht door de vader. [minderjarige] is een jong meisje dat haar moeder nodig heeft, ook voor haar ontwikkeling. De moeder is degene die [minderjarige] het beste in haar vrouwelijkheid kan ondersteunen. Verder is [minderjarige] half Nederlands en half Hongaars. [minderjarige] heeft het recht om verbonden te blijven met haar Hongaarse wortels. Dit kan alleen via de moeder ontwikkeld worden. De moeder ziet [minderjarige] hiervoor nu te weinig. De moeder wil meer contact met [minderjarige] , het liefste ieder weekend. Een co-ouderschapsregeling gaat niet werken tussen de ouders.
De moeder heeft in het verleden de zorg en opvoeding van [minderjarige] grotendeels voor haar rekening genomen. De vader was onvoldoende betrokken bij het gezin. Ook nu brengt [minderjarige] veel tijd door bij de BSO en de grootouders van vaderszijde wanneer zij bij de vader
verblijft. [minderjarige] moet een band kunnen opbouwen met haar halfbroer en ook met haar stiefvader en haar stiefzusters. De moeder merkt aan de uitlatingen en het gedrag van [minderjarige] dat zij van de vader geen emotionele toestemming krijgt om zich goed te voelen in het gezin van de moeder en een fijne band te hebben met alle gezinsgenoten.
In [plaats] heeft [minderjarige] geen sociaal leven. Tot voor kort speelde zij na schooltijd niet bij klasgenootjes. [minderjarige] zit pas in groep 2 van de basisschool in [plaats] en is nog niet geworteld in [plaats] . [minderjarige] zit nog niet lang genoeg in deze groep om iets te kunnen zeggen over hoe het op school met haar gaat.
Het bevreemdt de moeder dat de vader niet of nauwelijks rekening houdt met de belangen van [minderjarige] . [minderjarige] is liever bij de moeder en zij is niet graag langer dan twee dagen bij de vader. Wanneer [minderjarige] bij de moeder is, moet zij vaak overgeven. Ook heeft zij last van verlatingsangst. De moeder blijft sowieso in [woonplaats] wonen. Het doet de moeder veel verdriet dat de vader niet wil dat [minderjarige] en de moeder met elkaar bellen.
3.16.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht.
Het is in het belang van [minderjarige] dat het incidenteel hoger beroep van de vader wordt toegewezen. De moeder heeft onvoldoende oog voor het belang van [minderjarige] .
De moeder heeft grote stappen gezet zonder de toestemming van de vader. Zij houdt in hoge mate rekening met haar eigen situatie en die van haar nieuwe partner en zijn kinderen. [minderjarige] heeft veel voor haar kiezen gehad en de raad vindt het knap hoe [minderjarige] het doet. De ouders hebben enige tijd een knipperlichtrelatie gehad. Dit heeft veel flexibiliteit van [minderjarige] gevraagd.
De moeder zegt dat [minderjarige] vaak overgeeft en verlatingsangst heeft. De raad vindt het heel logisch dat [minderjarige] bepalend gedrag vertoont. Zij moet steeds maar afwachten wat haar ouders voor haar regelen. De moeder kan [minderjarige] moeilijk loslaten en dat merkt [minderjarige] . Daar wordt zij ziek van. Het is jammer dat de hulpverlening door [instelling] niet is doorgegaan.
De ouders moeten [minderjarige] de emotionele toestemming geven om het bij de andere ouder fijn te hebben. Het is belastend voor [minderjarige] als de moeder bij belmomenten huilt en tegen [minderjarige] zegt dat zij haar mist.
Wat betreft de zorgregeling zou een lang weekend bij de moeder - vanaf vrijdagmiddag tot dinsdagochtend - twee keer in de maand wellicht voor iedereen meer rust geven.
Oordeel van het hof
3.17.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en een zorgregeling. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.17.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een wijziging van
omstandigheden. De moeder is duidelijk over het feit dat zij niet zal terugverhuizen naar [plaats] . Het hof acht het met de raad in het belang van [minderjarige] wenselijk dat haar hoofdverblijfplaats bij de vader wordt bepaald. [minderjarige] verblijft momenteel grotendeels bij de
vader. De stukken bevatten geen aanwijzingen dat het niet goed gaat met [minderjarige] bij de vader of op school. De vader staat contact tussen [minderjarige] en de moeder niet in de weg. Er zijn weliswaar strubbelingen rondom de belcontacten tussen de moeder en [minderjarige] , maar dit betekent niet dat het met [minderjarige] niet goed gaat bij de vader en dat de vader de contacten tussen de moeder en [minderjarige]
wil belemmeren. De door de vader gegeven reden waarom hij de belcontacten heeft stopgezet, heeft de moeder niet bestreden. Er bestaan ook overigens geen contra-indicaties voor het in overeenstemming brengen van de juridische situatie met de feitelijke situatie.
Het hof acht zich verder niet in staat om een verantwoorde beslissing te nemen over de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide ouders van mening zijn dat de moeder [minderjarige] momenteel te weinig ziet. Het hof gaat er vanuit dat de ouders met die gedachte in hun achterhoofd - eventueel met hulpverlening - in overleg gaan om de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] aan te passen. De ouders kunnen dan ook bekijken welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is, mede met het oog op haar deels Hongaarse wortels en de ondersteuning van haar vrouwelijkheid, welke aspecten de moeder heeft belicht als van belang. Dit betekent dat het hof in deze beschikking geen zorgregeling zal vastleggen en dat het aan partijen is om in onderling overleg met hulp van bijv. [instelling] , een zorgregeling vast te stellen (in vervolg op de tot 22 september 2022 in onderling overleg afgesproken zorgregeling) en hun ouderschapsplan dienovereenkomstig te wijzigen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de in het ouderschapsplan neergelegde zorgregeling opgenomen, ervan uitgaande dat de moeder niet zou verhuizen omdat ze geen toestemming had gehad. Deze zorgregeling is niet in het belang van [minderjarige] omdat en zolang de moeder in [woonplaats] woont. Het hof zal dan ook dit onderdeel van de bestreden beschikking vernietigen. Het hof gaat er van uit dat partijen de tijdelijke tot 22 september 2022 geldende regeling zullen uitvoeren totdat zij een andere zorgregeling zijn overeengekomen.
3.18.
Het niet onderbouwde verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de proceskosten in het incidenteel hoger beroep zal het hof afwijzen. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof deze proceskosten tussen partijen compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 maart 2022, voor wat betreft de daarin opgenomen zorgregeling;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 maart 2022 voor het overige;
op het incidenteel hoger beroep:
wijzigt het door partijen overeengekomen ouderschapsplan van juni 2020 als volgt:
bepaalt de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , bij de vader;
compenseert de proceskosten in het incidenteel hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en E.M.C. Dumoulin en is op 10 november 2022 uitgesproken in het openbaar door
mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.