ECLI:NL:GHSHE:2022:3907

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
200.317.251_01 en 200.317.251_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige onder toezicht van de GI

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige, geboren in 2007 in Portugal, die momenteel verblijft in een gesloten jeugdzorgaccommodatie. De minderjarige, aangeduid als [minderjarige], heeft verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 september 2022 te vernietigen, waarin een reguliere machtiging voor gesloten jeugdhulp werd verleend. De minderjarige is van mening dat de gesloten plaatsing traumatiserend voor haar is en dat zij bij haar vader kan wonen. De vader, die het ouderlijk gezag uitoefent, steunt het verzoek van de minderjarige en heeft verklaard dat het nu beter gaat met haar. De GI, Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, heeft echter aangegeven dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van de minderjarige, waaronder middelengebruik en zelfdestructief gedrag. Tijdens de mondelinge behandeling is de situatie van de minderjarige besproken, evenals de rol van de vader en de GI in haar hulpverlening. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds haar verblijf in de gesloten accommodatie zich aan de afspraken houdt, maar dat er nog steeds zorgen zijn over haar ontwikkeling. Het hof heeft geoordeeld dat de formele vereisten voor een machtiging gesloten plaatsing zijn voldaan en dat de gesloten plaatsing noodzakelijk blijft om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de jeugdhulp onttrekt. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het verzoek van de minderjarige tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring is niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team Familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 10 november 2022
Zaaknummers : 200.317.251/01 en 200.317.251/02
Zaaknummers 1e aanleg : C/02/401405 JE RK 22-1591 en
C/02/401428 JE RK 22-1597
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg [accommodatie] te [locatie] ,
verzoekster in hoger beroep
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. V.C. Serrarens,
tegen
Stichting Jeugdbescherming West Zeeland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (Portugal).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 september 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 oktober 2022, heeft [minderjarige] verzocht voorgenoemde beschikking te vernietigen en de uitvoerbaar bij voorraadverklaring met onmiddellijk ingang op te heffen en te bepalen dat de reguliere machtiging gesloten jeugdhulp voor drie maanden wordt afgewezen zodat zij bij haar vader kan wonen.
2.2.
Het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring is ingeschreven onder zaaknummer 200.317.251/02. Het verzoek tot vernietiging van de bestreden beschikking is ingeschreven onder zaaknummer 200.317.251/01.
2.3.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling is aangevangen op 21 oktober 2022. In verband met problemen met het tolken (op afstand) is deze mondelinge behandeling aangehouden en voortgezet op 27 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [minderjarige] bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Portugese taal;
- de GI vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader bijgestaan door een tolk in de Portugese taal.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van mr. Serrarens d.d. 18 oktober 2022, ingekomen op 19 oktober 2022;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 19 oktober 2022, ingekomen op 20 oktober 2022;
  • de e-mail met bijlagen van mr. Serrarens d.d. 21 oktober 2022, ingekomen op 21 oktober 2022;
  • de e-mail met bijlagen van de GI d.d. 21 oktober 2022, ingekomen op 21 oktober 2022.

3.De beoordeling (in beide zaken)

3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 31 december 2021 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het resterende deel van het spoedverzoek om [minderjarige] in een gesloten accommodatie
voor jeugdhulp te doen opnemen, afgewezen en een reguliere machtiging gesloten jeugdhulp met ingang van 23 september 2022 tot 23 december 2022 verleend. Op grond hiervan verblijft [minderjarige] momenteel in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp bij [accommodatie] te [locatie] .
3.4.
[minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan, voor zover het de beslissing ter zake de reguliere machtiging gesloten jeugdhulp van drie maanden betreft, in hoger beroep gekomen.
3.5.
[minderjarige] voert in het beroepschrift en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. [minderjarige] is van mening dat het verblijf op [accommodatie] traumatiserend voor haar is en zij wenst per direct bij haar vader te wonen. [minderjarige] heeft sinds haar verblijf in [accommodatie] geen psychologische behandeling gehad en geen school gevolgd. Het instellingsonderwijs voldoet niet aan de onderwijsbehoefte van [minderjarige] gelet op het feit dat [minderjarige] geen Nederlands spreekt en schrijft. Ook is [minderjarige] haar vertrouwen in de professionele hulpverlening verloren. [minderjarige] erkent dat er zorgen zijn en dat er sprake is van problematiek. [minderjarige] vindt ook dat zij hulp nodig heeft, maar een gesloten plaatsing is niet nodig. Vanaf het moment dat [minderjarige] in [accommodatie] verblijft is haar situatie stabieler. [minderjarige] heeft geleerd van de periode in de gesloten plaatsing en de consequenties die haar gedrag hebben gehad. Ook heeft zij gewerkt aan de relatie met haar vader en die relatie is verbeterd. [minderjarige] verblijft regelmatig bij haar vader thuis en haar vader helpt [minderjarige] dan bij het volgen van online onderwijs via een Portugese school. Ook gaan ze samen naar het strand of het bos. [minderjarige] en haar vader houden zich beiden aan de afspraken die zijn gemaakt met [accommodatie] . [minderjarige] vindt dat de mogelijkheid om bij haar vader te wonen onvoldoende is onderzocht. [minderjarige] wil zich aan afspraken houden en staat open voor hulpverlening, maar alleen wanneer zij weer bij haar vader mag wonen. [minderjarige] heeft gesteld dat haar vader het halen en brengen van [minderjarige] van en naar [accommodatie] op de lange termijn vanwege fysieke en financiële redenen niet kan volhouden.
3.6.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat – het volgende aan. Het is niet de bedoeling om [minderjarige] op te sluiten. De bedoeling van de gesloten plaatsing is om [minderjarige] de juiste hulpverlening te bieden. Daarnaast is de plaatsing gericht op de vraag hoe [minderjarige] meer vrijheden kan krijgen. Hoewel [minderjarige] het verblijf in [accommodatie] als traumatiserend en beangstigend ervaart, is ook de situatie bij de vader thuis (in het recente verleden) door [minderjarige] als traumatiserend en beangstigend ervaren. Het is niet zo zwart/wit dat het bij [accommodatie] slecht is en bij de vader goed is. Verder wordt gezien dat de vader erg belangrijk is voor [minderjarige] . Dat brengt mee dat onderzocht zal worden welke mogelijkheden er voor [minderjarige] zijn om op termijn weer bij haar vader thuis te gaan wonen. [minderjarige] krijgt op dit moment de ruimte en vrijheid om tijd door te brengen met haar vader. Tijdens het verblijf in [accommodatie] is geprobeerd om passend onderwijs aan te bieden aan [minderjarige] zodat zij de Nederlandse taal leert. Dit is belangrijk omdat zij naar verwachting voor langere tijd, ten minste tot aan haar meerderjarigheid, in Nederland zal verblijven en dit helpt bij het aangaan van sociale contacten en de mogelijkheid om hulpverlening in te zetten. [minderjarige] kan voor een passende behandeling en verblijf naar [instelling] maar dat is vanwege de taalbarrière op dit moment niet mogelijk. [minderjarige] wil de Nederlandse taal echter niet leren en zij volgt nu onderwijs online via een Portugese school. Ook is ingezet op hulpverlening vanuit [hulpverlening] . De vader heeft echter aangegeven op dit moment niet in te stemmen met dit traject als gevolg waarvan het nog niet is opgestart. De GI ervaart dat de medewerking van de vader beperkt is. Vanaf medio augustus 2022 heeft de GI geen mogelijkheid gehad om contact op te nemen met de vader omdat hij de gezinsvoogd heeft geblokkeerd. De GI vindt het moeilijk om een goede samenwerking tot stand te brengen terwijl dat juist zo belangrijk is. [minderjarige] krijgt op dit moment bij [accommodatie] wekelijks systeemtherapie. Het is de GI ook gelukt om een psychologe te vinden die Portugees spreekt en zij is, in samenspraak met [accommodatie] , bereid hulpverlening te bieden aan zowel de vader als [minderjarige] . De gemeente is naar verwachting ook bereid de daarmee gemoeide kosten te vergoeden. Er is inmiddels een heel traject voor [minderjarige] uitgestippeld, dat de komende weken wordt opgestart. De GI wil ten minste tot aan de afloop van de lopende machtiging, dus tot 23 december 2022, de gesloten plaatsing handhaven en van daaruit [minderjarige] zo mogelijk laten doorstromen naar een open groep. Vervolgens kan worden gekeken naar de mogelijkheid om weer bij haar vader te wonen.
3.7.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het nu veel beter gaat met [minderjarige] . Ook tussen hem en [minderjarige] gaat het goed. Hij wil graag dat [minderjarige] weer bij hem komt wonen. [minderjarige] kan bij hem thuis online les volgen via de Portugese school en de vader heeft ook een psycholoog gevonden die [minderjarige] kan behandelen. De vader vindt de gesloten plaatsing niet noodzakelijk en meent dat het meer kwaad doet dan goeds brengt voor [minderjarige] .
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
in de zaak met nummer 200.317.251/02
3.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Serrarens namens [minderjarige] het schorsingsverzoek ingetrokken. Dit betekent dat [minderjarige] niet-ontvankelijk wordt verklaard in dit verzoek.
in de zaak met nummer 200.317.251/01
3.10.
Het hof stelt het volgende voorop.
3.11.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (verder: Jw) is de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw, bekwaam om in rechte op te treden. Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.11.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
3.11.2.
Artikel 6.1.2 lid 2 Jw bepaalt dat een machtiging slechts kan worden verleend indien:
  • jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.11.3.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.11.4.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
3.11.5.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.12.
Het hof is van oordeel dat aan de hiervoor genoemde formele vereisten van artikel 6.1.2 Jw is voldaan.
3.13.
De vraag die ter beoordeling aan het hof voorligt, is of is voldaan aan de (materiële) gronden voor een machtiging gesloten plaatsing, zoals genoemd in artikel 6.1.2 lid 2 Jw. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
3.14.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. In het recente verleden was er sprake van middelengebruik, wegloopgedrag, (seksueel) grensoverschrijdend gedrag en zelfdestructief (en suïcidaal) gedrag. Weliswaar is er nu sprake van een verbetering in de situatie van [minderjarige] en houdt zij zich sinds haar verblijf in [accommodatie] aan de afspraken, maar het hof acht dit nog onvoldoende om te kunnen concluderen dat er geen sprake meer is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblematiek. Van belang is dat [minderjarige] op zeer korte termijn een passende behandeling krijgt en dat er wordt ingezet op het leren van de Nederlandse taal. Het hof gaat ervan uit dat de GI op korte termijn hierop gaat inzetten omdat zij op de mondelinge behandeling heeft gesteld dat de hulpverlening concreet is en de therapie met een Portugees sprekende psycholoog in samenspraak met [accommodatie] snel kan starten. Het is de verwachting dat [minderjarige] in haar ontwikkeling kan groeien, (nog) meer vrijheden binnen [accommodatie] kan krijgen en op termijn kan verblijven in een open setting met als doel om, indien mogelijk, weer bij haar vader te gaan wonen.
3.15.
Afgaande op zowel de inhoud van de in hoger beroep overgelegde stukken als hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, begrijpt het hof dat [minderjarige] van de periode van de gesloten plaatsing heeft geleerd. Het hof heeft er echter op dit moment nog onvoldoende vertrouwen in dat [minderjarige] nu al de aangeboden hulp in een vrijwillig kader zal accepteren. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [minderjarige] zich tijdens haar verblijf in de open voorziening [open voorziening] meermaals aan de zorg heeft onttrokken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [minderjarige] verder aangegeven geen hulp te accepteren als ze niet bij haar vader kan wonen. Een rol speelt ook dat vanwege de taalbarrière de beschikbare behandeling bij [instelling] niet kan worden opgestart. De vader lijkt hierin geen positieve bijdrage te kunnen leveren. Ten slotte stelt het hof vast dat de samenwerking tussen de GI en de vader erg moeizaam verloopt en de hulpverlening voor [minderjarige] mede daardoor niet adequaat is opgestart. Dit alles maakt dat naar het oordeel van het hof het verblijf van [minderjarige] in een gesloten setting noodzakelijk is om te voorkomen dat zij zich aan de jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Een onmiddellijke beëindiging van de gesloten plaatsing acht het hof niet in het belang van [minderjarige] . Voorkomen moet immers (ook) worden dat [minderjarige] als gevolg van een onmiddellijke beëindiging van de huidige gesloten plaatsing niet terecht komt op de plek die in het vervolgtraject voor haar het beste is en daarmee in haar belang is.
3.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.317.251/02
verklaart [minderjarige] niet-ontvankelijk in het verzoek.
in de zaak met nummer 200.317.251/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , van 23 september 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 10 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.