ECLI:NL:GHSHE:2022:3926

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
20-000721-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van wapenbezit, drugsbezit en poging tot heimelijk filmen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het voorhanden hebben van een alarm- en startpistool, het opzettelijk aanwezig hebben van GHB, en de poging tot het heimelijk vervaardigen van beelden van zijn buurvrouw die onder de douche stond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een alarm- en startpistool van het merk Bruni, type GAP, voorhanden heeft gehad en dat hij ongeveer 60 ml GHB opzettelijk aanwezig heeft gehad. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot het heimelijk filmen van zijn buurvrouw door gebruik te maken van een endoscoop. De verdachte is eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof heeft de eerdere vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze betrekking had op de partiële vrijspraak. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Tevens is er een schadevergoeding van € 500,00 toegewezen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000721-22
Uitspraak : 10 november 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 maart 2022 in de strafzaak met parketnummer 02-321502-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 3 primair tenlastegelegde. Daarnaast heeft de politierechter de verdachte partieel vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde, te weten van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 0,4 gram amfetamine.
De politierechter heeft het onder feit 1, feit 2 en feit 3 subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 1);
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2), en
  • ‘poging tot gebruikmakende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen’ (feit 3 subsidiair),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] .
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden als door de reclassering in haar schriftelijk advies d.d. 16 november 2021 genoemd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is geconcludeerd tot toewijzing tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en tot niet-ontvankelijkverklaring van het overige.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 3 primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman zich achter het standpunt van de advocaat-generaal geschaard.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter partieel vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde, te weten van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 0,4 gram amfetamine. Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze partiële vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat tegen deze beschermde partiële vrijspraak is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 april 2021 te Oosterhout een wapen van categorie III, onder 4, van de Wet wapens en munitie, te weten een alarm- en startpistool van het merk Bruni, type GAP, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 8 april 2021 te Oosterhout opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 60 ml GHB (Gamma Hydroxy Boterzuur), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (Gamma Hydroxy Boterzuur), zijnde Gamma Hydroxy Boterzuur, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 7 april 2021 te Oosterhout, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een endoscoop, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt opzettelijk en wederrechtelijk van [benadeelde partij] , aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, te weten (in de doucheruimte) in de woning gelegen aan de [adres 2] , een afbeelding heeft vervaardigd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 april 2021 te Oosterhout, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een endoscoop, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt opzettelijk en wederrechtelijk van [benadeelde partij] , aanwezig in een woning, te weten de [adres 2] , een afbeelding te vervaardigden, door vanuit/vanaf de zolder van de naastgelegen woning aan de [adres 3] , een gat in een muur en/of een ventilatiebuis te boren en/of (vervolgens) een kabel met daaraan verbonden een endoscoop door dat/die gat(en) in de muur en/of de ventilatiebuis in de doucheruimte van de buurvrouw, genaamd [benadeelde partij] , te laten zakken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 3 primair tenlastegelegde
In navolging van de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de raadsman acht het hof het onder feit 3 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigen bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 8 april 2021 te Oosterhout een wapen van categorie III, onder 4, van de Wet wapens en munitie, te weten een alarm- en startpistool van het merk Bruni, type GAP, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 8 april 2021 te Oosterhout opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 60 ml GHB (Gamma Hydroxy Boterzuur), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 7 april 2021 te Oosterhout, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een endoscoop, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt opzettelijk en wederrechtelijk van [benadeelde partij] , aanwezig in een woning, te weten de [adres 2] , een afbeelding te vervaardigden, door vanuit/vanaf de zolder van de naastgelegen woning aan de [adres 3] , een gat in een muur en een ventilatiebuis te boren en (vervolgens) een kabel met daaraan verbonden een endoscoop door dat gat in de muur en de ventilatiebuis in de doucheruimte van de buurvrouw, genaamd [benadeelde partij] , te laten zakken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, basisteam Dongemond, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent, registratienummer PL2000-2021087668, gesloten d.d. 27 oktober 2021 met doorgenummerde dossierpagina’s 1-222.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:De beslissing dat het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het hof zal, nu de verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals is bewezenverklaard en zijn raadsman te dezen aanzien geen vrijspraak heeft bepleit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Het hof acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
De bekennende verklaring van verdachte [verdachte] afgelegd op de terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 oktober 2022;
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2021, dossierpagina 188, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] ;
Het NFI-rapport d.d. 6 mei 2021, dossierpagina’s 216-217, opgemaakt door ing. [deskundige] .
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
De beslissing dat het onder feit 3 bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Het proces-verbaal van aangifte met fotobijlage d.d. 11 april 2021, dossierpagina’s 14-20, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde partij] :
Op 7 april 2021 tussen 20:45 uur en 21:00 uur stond ik onder de douche in mijn huis aan de [adres 2] te Oosterhout. Ik was geheel ontkleed en keek omhoog. Ik zag dat er een draadje uit het ventilatieroostertje kwam. Ik weet zeker dat dit draadje er voorheen niet zat. Ik zag dat het draadje ongeveer 5-10 cm uit het ventilatierooster kwam. Het was een soort van staaldraad van een paar millimeter dik en er leek een soort van mantel om te zitten. Op het uiteinde zat een platte kop die net zo dik was als de draad. Ik zag dat de draad door het rooster kwam en bewoog.
Ik kreeg heel sterk de indruk dat het een soort camera was. Ik pakte mijn handdoek en ik sloeg met die handdoek tegen het draadje aan. Hierna hield ik mijn handen voor het rooster om er zeker van te zijn dat ik niet meer gefilmd kon worden. Ik hoorde dat er iets werd teruggetrokken. Dit klonk hetzelfde alsof iemand een draad door een leiding in de muur trekt. Ik hoorde ook gestommel alsof er iemand bij de buren op zolder liep.
Ik pakte een stoel van mijn slaapkamer en zette deze in de douche. Zo kon ik het afdekrooster eruit halen. Toen zag ik dat er vanaf de buitenkant van de afvoerbuis een gat naar binnen was gemaakt.
Op zolder zag ik ter hoogte van de ventilatiebuis van de douche dat er steenachtig gruis lag. Ik zag dat er cement van de muur weg was, het voegsel tussen de stenen. Ik voelde dat er een opening was richting mijn buren.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage d.d. 21 oktober 2021, dossierpagina’s 22-30, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 8 april 2021 was ik ter plaatse bij aangeefster [benadeelde partij] aan de [adres 2] te Oosterhout.
Ik liep naar de badkamer van aangeefster [benadeelde partij] . Ik trok het afdekkapje van de ventilatie van het plafond. Deze was recht boven de douche. Ik zag dat er een gat in de metalen buis zat. Ik zag dat de snijkanten van het gat, de bramen van het metaal bij het gat, nog niet geroest waren. Dit gaf mij de indruk dat het gat recent gemaakt was. Hierna liep ik naar de vliering. Ik zag dat links en rechts van de CV-ketel metalen buizen zaten. De rechterbuis betrof de ventilatieafvoer van de badkamer. Ik bekeek de doorvoer bij de vloer. Ik zag dat er aan de achterkant, de kant van huisnummer [huisnummer 1] , een hoopje stof lag. Mijn indruk was dat dit vers was. Ik zag dat er een opening was in de muur naar huisnummer [huisnummer 1] (het hof begrijpt: vanuit huisnummer [huisnummer 2] ).
Omstreeks 12:30 uur was de rechter-commissaris ter plaatse voor een doorzoeking van de woning van de verdachte (het hof begrijpt: aan de [adres 3] te Oosterhout). Ik liep gezamenlijk met de rechter-commissaris naar de vliering. Ik merkte dat er een plank van de vloer los lag. Ik haalde deze plank weg en zag dat er een steen deels uit de muur was gebikt. Ik zag dat er een witkleurig voegsel rond de steen zat. Ik raakte dit voegsel aan, dit was nat. Ik verwijderde deze steen. Ik zag dat er achter de steen een spouw zat en vervolgens weer een gemetselde muur. Ik zag dat achter de steen die ik verwijderd had een aantal geboorde gaten zaten. Ik zag dat er in een van die gaten iets uitstak. Ik pakte dit vast en trok eraan. Ik kon dit zonder kracht uit het gat halen. Ik zag dat het een metaalboor betrof welke omwikkeld was met papier en plakband. Ik keek in het gat dat was ontstaan door het verwijderen van de boor en zag een metalen buis met een gat erin. Ik zag dat er licht door het gat kwam. Gezien de locatie waar ik mij bevond en hetgeen ik zag kan het niet anders zijn dan dat het de ventilatieafvoerbuis van de badkamer van aangeefster [benadeelde partij] was. De locatie van de afvoerbuis van huisnummer [huisnummer 1] komt overeen met de locatie van het gat dat is aangetroffen in de muur (het hof begrijpt: in de zoldervloer) van huisnummer [huisnummer 2] .
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 9 april 2021, dossierpagina’s 78-83, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte] :
V: Vanuit uw woning op de [adres 3] (het hof begrijpt: te Oosterhout) zou een gat gecreëerd zijn waardoor er via de ventilatiebuis camera-opnames zouden kunnen worden gemaakt in de woning op de [adres 2] . Wat kunt u daarover verklaren?
A: Ik weet niks van een geboord gat. Ik weet dat [verdachte] veel op zolder bezig is geweest.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2021, dossierpagina’s 87-88, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 8 april 2021 werd er een doorzoeking gehouden op het adres [adres 3] te Oosterhout.
In de schuur werd een doosje aangetroffen. Op de verpakking van dit doosje was zichtbaar te zien dat hier een soort van camera (endoscoop camera) ingezeten moest hebben.
In de keuken werd door een collega van de digitale opsporing een kabel aangetroffen. Deze kabel had een lengte van ongeveer 1 meter lang. Aan deze kabel zat aan het uiteinde een klein cameraatje bevestigd. Tevens zat aan het andere uiteinde van de kabel een usb-aansluiting bevestigd.
5.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 9 april 2021, dossierpagina’s 68-74, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
V: In de schuur achter uw woning werd een doos aangetroffen waarin een Android endoscoop camera had gezeten. Wat kunt u daarover verklaren?
A: (…) Ooit een keer bij de action gekocht. Een vriend van mij heeft die gekocht, maar het is nu wel van mij.
V: In de keuken werd een kabel van ongeveer een meter lang aangetroffen met aan het ene einde een cameraatje en aan de andere zijde een usb-aansluiting. Hoe zit dat dan?
A: Dat is volgens mij van die (…) endoscoop.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2021, dossierpagina 187, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 10 april 2021 was ik belast met onderzoek naar (…) heimelijk opnames maken. In dit onderzoek moest de inbeslaggenomen endoscoop worden bekeken of deze werkt en of er opnames gemaakt kunnen worden.
Ik heb de endoscoop bekeken. Ik zag op de verpakking van de endoscoop dat het om een Android & PC Endoscope Camera gaat van het merk [merk] . Ik heb de gebruiksaanwijzing gelezen. Ik las in de gebruiksaanwijzing dat er een app genaamd 'AN98' moet worden gedownload en dat vervolgens de software wordt getoond. Ik heb vervolgens de app gedownload op mijn telefoon. Ik heb de endoscoopcamera ingeplugd en ik zag dat met de endoscoop gefilmd kon worden.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern het navolgende aangevoerd. De verdachte heeft kabels uit de muur getrokken in de woning van zijn toenmalige partner [medeverdachte] . Hij heeft niet het gat gemaakt naar de woning van de buurvrouw. Volgens de verdachte is de ex-partner van [medeverdachte] verantwoordelijk daarvoor, nu hij ook toegang tot de woning had. Daarnaast is niet gebleken dat op de telefoon van de verdachte de app heeft gestaan waarmee de endoscoopcamera zou werken. Voorts is niet gebleken dat het de endoscoopcamera van de verdachte is geweest die de buurvrouw heeft waargenomen. Ten slotte is de kabel van de endoscoop slechts één meter lang, terwijl de afstand vanaf de zolder naar de doucheruimte van de buurvrouw langer is, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat de tot vrijspraak strekkende verweren hun weerlegging vinden in de bewijsmiddelen. Voor de stelling van de raadsman dat de afstand vanaf het gat in de ventilatiebuis op de zolder naar het ventilatierooster in de doucheruimte van aangeefster meer dan één meter zou bedragen biedt het dossier geen steun.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder feit 3 subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht de op te leggen straf te matigen en een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen en daar eventueel bijzondere voorwaarden aan te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering in het reclasseringsadvies van 16 november 2021. De raadsman stelt voorts dat een voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend zou zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij een alarm- en startpistool voorhanden heeft gehad. Het ongecontroleerde bezit hiervan kan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg brengen. Tegen het illegale bezit van een dergelijk wapen dient dan ook te worden opgetreden.
Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij ongeveer 60 ml GHB opzettelijk aanwezig heeft gehad. Het bezit en het gebruik daarvan brengt maatschappelijk onwenselijke effecten met zich en is bovendien schadelijk voor de volksgezondheid.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot het heimelijk vervaardigen van beelden van zijn buurvrouw die onder de douche in haar woning stond. Door aldus te handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de privacy van het slachtoffer. Ten gevolge van zijn handelen heeft hij gevoelens van angst bij het slachtoffer veroorzaakt.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 september 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof heeft tevens kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van Novadic-Kentron te Breda d.d. 16 november 2021 dat in het kader van een andere strafzaak tegen de verdachte is uitgebracht.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen, gelet op de omstandigheid dat de verdachte al van diverse instanties hulpverlening en ondersteuning ontvangt. Het hof ziet, gelet op ernst van de bewezenverklaarde feiten, in hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht tevens geen aanleiding tot het opleggen van een mildere of een deels voorwaardelijke taakstraf.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.816,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 816,00 voor de aanschaf van beveiligingscamera’s en een bedrag van € 1.000,00 aan smartengeld.
De politierechter heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.316,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 500,00. Volgens de advocaat-generaal dient de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft zich achter het standpunt van de advocaat-generaal geschaard.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg het onder feit 3 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de aanschaf van beveiligingscamera’s
opde woning van de benadeelde partij rechtstreekse schade is die is toegebracht door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, te weten een poging tot het heimelijk filmen van het slachtoffer terwijl zij
inhaar woning aan het douchen was. Voornoemde kosten zijn niet redelijkerwijs toe te rekenen aan en staan naar het oordeel van het hof niet in een rechtstreeks verband met verdachtes bewezenverklaarde handelen, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is in de vordering tot materiële schadevergoeding.
Immateriële schade
Vooropgesteld wordt dat, indien geen sprake is van lichamelijk letsel, op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is.
De vaststelling van de hoogte van de geleden schade geschiedt naar billijkheid met in achtneming van alle omstandigheden van het geval. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het hof heeft bewezen geacht dat de verdachte op 7 april 2021 heeft gepoogd heimelijk beelden te vervaardigen van zijn buurvrouw, de benadeelde partij, die onder de douche in haar woning stond. Met dit handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij] en gevoelens van angst bij haar veroorzaakt. Daarmee is zij naar het oordeel van het hof op een andere wijze in haar persoon aangetast. Het hof begroot met inachtneming van alle omstandigheden van het geval de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00. Het meer of anders gevorderde met betrekking tot deze schadepost zal worden afgewezen. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2021, zijnde de datum van het bewezenverklaarde, tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdachte zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 10 dagen kan worden toegepast, indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 57 en 139f van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de partiële vrijspraak van feit 2;
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder feit 3 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2021 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder feit 3 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2021 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 10 (tien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 10 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.