In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 2 februari 2022 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en eenvoudig witwassen. De verdachte, geboren in 1970 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had op 5 november 2021 in Breda een aanzienlijke hoeveelheid hasjiesj (ongeveer 9677 gram) in zijn bezit en een geldbedrag van € 2.400,00. De politierechter had een deel van het in beslag genomen geld verbeurd verklaard. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep vernietiging van het vonnis en een bevestiging van de veroordeling, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte en stelde dat het geld een legale herkomst had. Het hof oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij het geld had witgewassen, omdat de verdediging een verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van het geld, die niet was onderzocht door het Openbaar Ministerie. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter, verklaarde de verdachte vrij van het witwassen, maar bevestigde de veroordeling voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, en de teruggave van een deel van het in beslag genomen geld werd gelast.