[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende te 6132 EE Sittard, [adres 1]
Bij vonnis waarvan beroep, is de verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde feit
– kort gezegd – het medeplegen van brandstichting.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de kinderrechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bewezen zal verklaren hetgeen ten laste is gelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit en is subsidiair een straftoemetingsverweer gevoerd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof, anders dan de kinderrechter, tot een bewezenverklaring komt.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 augustus 2020 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een trap en/of een deur (in de woning [adres 2] ), althans met een of meerdere goederen in voornoemd pand, althans met enig (in die woning) aanwezig brandbaar materiaal, ten gevolge waarvan de trap en/of deur (in voornoemd pand), althans een of meerdere goederen in voornoemd pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan
- gemeen gevaar voor dat pand en de inventaris ervan, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of
- gemeen gevaar voor de aangrenzende en/of nabijgelegen panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in voornoemd pand bevindende personen te duchten was en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die aangrenzende en/of nabijgelegen panden bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Anders dan de kinderrechter is het hof van oordeel dat de verdachte het ten laste gelegde stichten van brand heeft medegepleegd, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof evenwel van oordeel dat niet uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen vast is komen te staan dat ten tijde van de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest. Immers, niet kan worden vastgesteld dat in de betreffende woning dan wel in de aangrenzende woningen personen aanwezig waren, terwijl voornoemde gevaren ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Daarvan is in de regel geen sprake als bewoners zich ten tijde van de brandstichting niet in de betreffende woningen bevonden.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het (onder het 3e en 4e gedachtestreepje) ten laste gelegde veroorzaken van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen. Daarbij merkt het hof nog op dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, ziet op een ander dan de pleger van het feit.
Nu in de onderhavige zaak sprake is van medeplegen, is ook de medeverdachte derhalve pleger en kan hij om die reden niet worden gekwalificeerd als ‘een ander’ voor wie dit gevaar te duchten is.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 augustus 2020 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door in de woning [adres 2] open vuur in aanraking te brengen met een trap en/of een deur, althans met een of meerdere goederen in voornoemd pand, althans met enig (in die woning) aanwezig brandbaar materiaal,
ten gevolge waarvan de trap en deur in voornoemd pand gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan
- gemeen gevaar voor dat pand en de inventaris ervan te duchten was en
- gemeen gevaar voor de aangrenzende panden
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie politie Eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Westelijke Mijnstreek, proces-verbaalnummer PL2300-2020126207, afgesloten d.d. 30 oktober 2020 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 202), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 augustus 2020 (pagina’s 71 en 72), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
Ik wil aangifte doen van brandstichting. Niemand had het recht en ik heb niemand
toestemming gegeven om in de woning, gelegen op adres [adres 2] te Sittard,
brand te stichten en schade te veroorzaken in de woning. Ik ben buurtbeheerder bij
[benadeelde] en gemachtigd tot het doen van aangifte namens benadeelde [benadeelde] . De woning
is eigendom van [benadeelde] .
Op vrijdag 7 augustus 2020 werd ik omstreeks 10.00 uur door de politie gebeld met de
mededeling dat op het adres [adres 2] te Sittard gisteravond brand was gesticht. Op voornoemd adres staat mevrouw [betrokkene] (
het hof begrijpt: de moeder van [medeverdachte] )en vier kinderen nog ingeschreven. Mevrouw [betrokkene] had voor 5 augustus 2020 haar huissleutels moeten inleveren. Dit is haar per mail op 29 juli 2020 aangezegd, omdat zij zelf de huur had opgezegd. Mevrouw [betrokkene] heeft tot op heden nog geen sleutels van de woning ingeleverd.
Ik heb contact opgenomen met mijn collega die gisteravond in de woning ter plaatse is
geweest. We zijn nog in afwachting van het volledige schaderapport van onze partner,
maar ik hoorde van mijn collega dat de volgende schade in de woning zichtbaar was:
- zichtbare brandschade aan de trap;
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2020 (pagina’s 73 en 74), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 6 augustus 2020 kregen wij omstreeks 20.50 uur de melding om te gaan naar [adres 2]
te Sittard. Hier zou een woning in brand staan. Het is ons ambtshalve
bekend dat dit de voormalige woning van [medeverdachte] is. Collega [verbalisant 3] was ter plaatse,
van haar kregen we te horen dat omwonenden hadden gezien dat een zwarte scooter bij de
woning was gezien met hierop twee jongens. Een droeg een zwarte helm en de andere een
witte helm. Omwonenden verklaarden dat een van de jongens [medeverdachte] was.
Wij hoorden van collega [verbalisant 4] dat zij omstreeks 18:30 uur [medeverdachte] hadden staande
gehouden en hem een bekeuring hadden gegeven voor het niet dragen van een helm op een
scooter. De bestuurder van de scooter betrof [verdachte] . De scooter betrof een zwarte
Piaggio Zip met het kenteken: [kenteken] . [medeverdachte] verklaarde ten overstaan van de collega's dat zij naar de [adres 1] zouden gaan. Bij natrekken zagen wij dat dit het thuisadres van [verdachte] betreft.
3.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] Sittard) d.d. 7 augustus 2020 (pagina’s 124 tot en met 126), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
Aanvang onderzoek
Op vrijdag 7 augustus 2020 kwamen wij, naar aanleiding van een brand (
het hof begrijpt: op 6 augustus 2020),in een woning voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 2] Sittard, binnen de gemeente Sittard-Geleen.
Omschrijving onderzoekslocatie
Het betrof in deze een rijtjeswoning, geheel rechts in een blok van zes woningen
Het pand was opgebouwd met gemetselde muren en was voorzien van een pannendak met houten dakconstructie. Op de begane grond bevonden zich een woonkamer, keuken en hal.
In de hal was een vaste trap welke toegang gaf tot de eerste verdieping. Onder de vaste
trap was een berging, bereikbaar vanuit de woonkamer. De brand had gewoed in de berging
onder de vaste trap. Door de vuurbelasting aan de onderzijde van de trap waren meerdere houten traptreden aangetast.
Bevindingen
In de berging zagen wij dat de onderzijde van de trap naar de eerste verdieping een diepe inbranding had als gevolg van de vuurbelasting in de berging. De binnenzijde van de deur van de berging was eveneens aangetast door vuur.
In de berging zagen wij rechtsboven tegen de muur een wandcontactdoos. Hier was ten
tijde van de brand een stekker ingestoken. Uit onderzoek is gebleken dat deze stekker was verbonden met, zeer waarschijnlijk, een fitting waarin ten tijde van de brand een halogeenlamp aanwezig was. De kern van deze lamp was nog intact. De wandcontactdoos was vanaf de buitenzijde aangetast door hitte en vuur. De binnenzijde was nog intact.
Gelet op de brandindicatoren op de muur en de deur van de berging heeft de brand laag
bij de grond plaatsgevonden. In de berging werd door ons geen technische oorzaak voor het ontstaan van de brand aangetroffen.
Samenvatting
Gelet op het feit dat de wandcontactdoos in de berging slechts vanaf de buitenzijde
is aangetast door vuur kan een defect hieraan als oorzaak voor de brand worden
uitgesloten. De stekker in de wandcontactdoos was verbonden met een fitting voor een lamp. De lamp werd eveneens aangetroffen in de berging. De kern van de lamp was nog intact. Hierdoor kan ook de lamp als oorzaak van de brand worden uitgesloten. In de berging waren verder geen andere apparaten aanwezig welke de brand zouden kunnen veroorzaken.
Gevaarzetting
Het betrof een woonhuis welke deel uitmaakte van een rij van zes woningen. Bij
uitbreiding van de brand had het vuur zich kunnen verplaatsen naar de naastgelegen woning. Er was in deze dus sprake van gemeen gevaar voor goederen.
4.
Proces-verbaal verhoor van getuige d.d. 6 augustus 2020 (pagina's 75 en 76), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik wil graag een verklaring afleggen in verband met de brandstichting door [medeverdachte] op [adres 2] in Sittard.
Op 6 augustus 2020 omstreeks 20.25 uur zag ik dat [medeverdachte]
(het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] )achter op een scooter kwam aanrijden bij zijn voormalige woning. Ik zag dat hij met de andere persoon en de scooter direct achter het huis reed in de tuin van perceelnummer [huisnummer 1] . Kort daarna maakte [medeverdachte] de gordijnen aan de voorzijde van de woning dicht en kort daarna maakte hij de rolgordijnen boven dicht. Kort daarna kreeg ik een berichtje van de buurvrouw dat de woning op nummer [huisnummer 1] in brand stond.
[medeverdachte] droeg een spijkerbroek, witte helm, donker T-shirt. De andere jongen een zwarte helm. helemaal in het zwart gekleed.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2020 (pagina 77), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Op vrijdag 7 augustus 2020 was ik belast met het onderzoek naar de brandstichting op het adres [adres 2] te Sittard. Ik las in de getuigenverklaring van de heer [getuige 1] ,
dat hij [medeverdachte] (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) achterop een scooter, samen met een andere persoon, had zien aan komen rijden bij zijn voormalige woning. Ik nam vervolgens telefonisch contact op met de heer [getuige 1] . Ik hoorde dat [getuige 1] zei dat hij buiten stond bij een boom toen hij een zwaar geluid hoorde. [getuige 1] verklaarde dat hij eerst dacht dat er een motor aan kwam, maar toen zag hij dat het een brommer betrof waarop [medeverdachte] achterop zat en een andere persoon de brommer bestuurde. Ik hoorde dat [getuige 1] zei dat hij zag dat de brommer aan kwam gereden vanuit de richting van de [straatnaam] . Ik hoorde dat [getuige 1] zei dat de brommer stopte voor het adres [adres 2] en dat [medeverdachte] van de brommer afstapte. Vervolgens verklaarde [getuige 1] dat de bestuurder van de brommer door het poortje de achtertuin inreed en dat [medeverdachte] erachter aan liep. Even later zag [getuige 1] dat [medeverdachte] de gordijnen dicht deed in de woning. Ik hoorde dat [getuige 1] zei dat hij er geen goed gevoel over had aangezien [medeverdachte] al vier maanden niet meer woont op het adres [adres 2] . [getuige 1] verklaarde verder dat, omdat hij de zaak niet vertrouwde en hij weg moest voor een afspraak, aan de deur ging bij zijn achterbuurman [naam 1] van [adres 3] of [adres 4] (Dit wist [getuige 1] niet zeker). Ik hoorde dat [getuige 1] zei dat zijn achterbuurman [naam 1] tegen hem zei dat hij [medeverdachte] ook had gezien op de brommer en dat hij het in de gaten zou houden. Ik hoorde dat [getuige 1] verklaarde dat hij nog geen 20 minuten weg was en al werd gebeld dat de woning in brand stond.
6.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 augustus 2020 (pagina’s 78 en 79), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik ben woonachtig op de [adres 4] te Sittard en vanuit de bovenverdieping van mijn
woning heb ik zicht op de achterzijde van de woning [adres 2] te Sittard. Op 6 augustus 2020, omstreeks 20.30 uur stond ik op mijn bovenverdieping en keek ik uit het raam. Ik zag twee personen in de tuin staan van [adres 2] . Ik herkende een van de personen als de zoon van de bewoonster, ik geloof dat hij [medeverdachte] of [naam 2] heet (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]). De andere persoon zal wel een vriend van hem zijn. Ik zag dat die zoon des huizes een witte helm in zijn hand vast hield. Ik zag dat hij aan de keukendeur voelde, maar deze was dicht. Ik zag dat die andere persoon aan de woonkamerdeur voelde. Deze bleef ook dicht. Ik zag dat beide jongens vervolgens naar de voorzijde van de woning liepen. Daarna had ik er geen zicht meer op. Ik liep weer naar boven zodat ik weer uit het raam kon kijken. Ik zag dat de jongens op dat moment uit de woning kwamen gerend vanuit de woonkamerdeur. Ik zag dat ze renden naar de voorzijde van de woning. Ik weet voor 90 procent zeker dat ze allebei uit de woning kwamen gerend.
Even later reed er een brommer achter door het paadje en toen zag ik de witte helm boven de schutting uitsteken. De zoon des huizes zat achterop de brommer. Enkele ogenblikken later zag ik rookontwikkeling in de woning.
Opmerking verbalisant:
Ik verbalisant maakte een foto vanuit het slaapkamerraam op de bovenverdieping van
getuige. Het raam in de kamer heeft zicht op de achterzijde van de woning [adres 2]
te Sittard. De achterzijde van de woning heeft twee deuren. Getuige
noemt de rechtse deur de keukendeur en de linkse deur, waar het glas uit is, de
woonkamerdeur.
Als bijlage is bij dit proces-verbaal gevoegd:
- Fotobijlage uitzicht op achterzijde woning [adres 2] .
7.
Fotobijlage uitzicht op achterzijde woning [adres 2] , pagina 80.
8.
De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting van 30 november 2022,inhoudende dat op de foto op pagina 80 te zien is dat vanuit de kamer waar de foto is genomen goed zicht is op de achterzijde van de woning waar brand heeft gewoed, dat er twee deuren aan de achterzijde op de begane grond zichtbaar zijn en dat tevens de poort, die toegang geeft tot de tuin achter de woning, goed zichtbaar is.
9.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Limburg d.d. 10 februari 2021, houdende de verklaring van [getuige 2] afgelegd in de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 03-203226-20) en welk proces-verbaal tevens is gevoegd in de zaak tegen de verdachte, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige voornoemd:
Ik ken [medeverdachte] als mijn toenmalige achterbuurjongen. U vraagt mij wat ik gezien heb op 6 augustus 2020. Ik was op de achterslaapkamer van mijn woning aan de [adres 4] . Vanuit mijn ooghoek zag ik twee mannen achterom bij de woning [adres 2] . Ik zag [medeverdachte] en een andere jongen. Plotseling zag ik die andere jongen aan de woonkamerdeur voelen. De woonkamerdeur is vanuit mijn woning gezien de tweede deur naast de keukendeur. Ik riep wat naar mijn vrouw en ik zag ze daarna verdwijnen. Wat later, ik ben blijven kijken, zag ik beide jongens terugkomen. Ik zag dat ze door de woonkamerdeur naar binnen gingen. Ik ben toen naar mijn andere buurman gegaan want deze zit bij de buurtpreventie zodat hij de politie kon bellen. Ik ben weer naar boven gegaan en ik zag beide jongens op een gegeven moment weer naar buiten komen rennen. Ik hoorde toen een scooter die in het paadje achter mijn woning langs reed. Dat paadje loopt aan een kant dood. De scooter moet zich gedraaid hebben want ik hoorde de scooter terugkomen. Ik zag een zwarte helm boven de schutting uit komen. Dat moet de vriend van [medeverdachte] zijn geweest want hij is langer. Toen ik de twee jongens naar buiten zag komen, hadden ze nog geen helm op. Die twee jongens waren [medeverdachte] en de vriend. Pas later zag ik rookontwikkeling uit de woning komen waar de twee jongens uit waren gekomen. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik voor 90% zeker weet dat beide jongens uit de woning kwamen gerend. Ik zei eerst tegen de politieagent 100% zeker maar de agent vroeg of ik het wel zeker wist en toen heb ik er maar 10% minder van gemaakt voor de zekerheid maar ik weet het eigenlijk 100% zeker. U vraagt mij of ik me mijn verklaring bij de politie kan herinneren. Ja. Ik heb toen 100% zeker de waarheid verteld.
U houdt mij voor dat ik heb gezegd dat ik 100% de waarheid spreek en u houdt mij voor dat
ik bij de politie heb gezegd dat ik een witte helm heb gezien terwijl ik het nu over een zwarte helm heb. Dat klopt. Ik heb bij de politie verklaard dat ik de zoon des huizes met een witte helm in zijn hand heb gezien, maar ik heb ook een zwarte helm gezien.
Ik weet niet precies wie als eerste uit de woning is gerend. Er kan enig tijdsverschil in zitten maar precies weet ik dat niet. Ze waren allebei heel snel. Er zat misschien wat tijdsverschil tussen maar niet veel. Ik schat de afstand tussen de jongens een meter of vijf.
10.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 augustus 2020 (pagina’s 81 en 82), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Ik wil graag een verklaring afleggen in verband met de brandstichting in de voormalige woning van [medeverdachte] . Vandaag 6 augustus 2020, omstreeks 20.35 uur, zag ik de oud overbuurjongen. [medeverdachte] bij zijn oude woning, gelegen [adres 2] in Sittard. [medeverdachte] is achterom naar binnen gegaan want ik zag hem daarna de gordijnen van de woonkamer dicht maken en later de rolgordijnen boven dichtmaken.
Om 20.40 uur, zag ik dat [medeverdachte] weg ging en zag ik direct rook uit de woning komen.
[medeverdachte] was op een scooter die zwart van kleur was. Er was nog iemand bij [medeverdachte] .
11.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Limburg d.d. 10 februari 2021, houdende de verklaring van [getuige 3] afgelegd in de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 03-203226-20) en welk proces-verbaal tevens is gevoegd in de zaak tegen de verdachte, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige voornoemd:
Ik ken [medeverdachte] van de vier jaar dat hij en zijn moeder bij ons in de straat hebben
gewoond. U vraagt mij wat ik die avond (
het hof begrijpt: op 6 augustus 2020) heb gezien. Ik zag [medeverdachte] om 20:15 uur de straat in komen lopen. We stonden met meerdere mensen buiten. Ik zag [medeverdachte] , met in de hand een scooter, samen met een ander jongen aan komen lopen. [medeverdachte] had een witte helm op en de andere jongen een zwarte helm. Ze gingen met de scooter de oprit van de woning [adres 2] op. Ik zag dat ze hun helm af deden. Ik zag beide jongens achterom lopen.
Ik heb [medeverdachte] in de woning aan de straatzijde de gordijnen zien dichtmaken. Zowel in de woonkamer als boven. Ik weet zeker dat het [medeverdachte] was want ik vergeet dat gezicht nooit meer. Op enig moment kwam de buurvrouw naar buiten en die riep: ‘brand’. Toen het eenmaal brandde zijn beide jongens weggegaan.
U vraagt mij waar mijn huis staat ten opzichte van de woning [adres 2] . Ik woon op huisnummer [huisnummer 2] (een tussenwoning) en huisnummer [huisnummer 1] is niet recht tegenover mijn
woning gelegen maar net iets schuin. Ik heb wel alles goed kunnen zien, ook de oprit van de
woning [adres 2] .
12.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 30 november 2022, voor zover inhoudende:
Op 6 augustus 2020 ben ik met [medeverdachte] naar zijn oude woning [adres 2] te Sittard gegaan. We waren met mijn scooter.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdachte en de medeverdachte ontkennen ieder voor zich enige betrokkenheid bij de brandstichting. Ze waren wel beiden naar de woning gegaan maar ze wijzen in meerdere of mindere mate naar elkaar als de persoon die binnen in de woning is geweest en de brand heeft gesticht.
Zijdens verdachte is aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor enige betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting en dat hij dient te worden vrijgesproken. In dat kader is het volgende aangevoerd.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft belastend verklaard jegens de verdachte. Diens verklaringen zijn echter onbetrouwbaar, onlogisch en ongeloofwaardig en de medeverdachte tracht hiermee zijn eigen straatje schoon te vegen.
Vaststaat dat de medeverdachte in de woning is geweest. Hij is door meerdere getuigen in de woning gezien en hij heeft ook zelf verklaard dat hij in de woning is geweest en de gordijnen heeft dichtgedaan. Alleen de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij beide jongens, dus ook de verdachte, uit de woning heeft zien rennen. Verder heeft niemand de verdachte in de woning gezien. De getuige [getuige 2] is echter niet zeker in zijn waarnemingen. Hij twijfelde al bij de politie en ook zijn verklaring bij de rechter-commissaris, dat hij het “eigenlijk voor 100% weet”, houdt een onzekerheid in.
Daartegenover vindt de verklaring van de verdachte wel steun in de verklaring van de getuige [getuige 3] . Zij heeft de andere jongen, zijnde de verdachte, alleen zien komen en niet zien weggaan. Zij heeft bovendien de medeverdachte [medeverdachte] de straat uit zien rennen en hem horen zeggen: “Yes, ik heb het gedaan”.
Een ongeloofwaardige medeverdachte en een twijfelende getuige is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring, aldus de raadsman van de verdachte.
In het geval het hof van oordeel is dat de verdachte wel in de woning is geweest, dan nog is er onvoldoende bewijs voor het medeplegen van de brandstichting. Immers, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de plannen van de medeverdachte en denkbaar is dat hij enkel met de medeverdachte is mee gerend zonder dat hij op de hoogte was van diens daden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof kent zwaarwegende betekenis toe aan de verklaringen van de getuige [getuige 2] nu het procesdossier de juistheid van enkele van zijn waarnemingen bevestigt. Immers, deze getuige heeft overeenkomstig de feiten niet alleen de medeverdachte in de tuin waargenomen en herkend, maar heeft ook heel gedetailleerd waargenomen dat deze een (blijkens het dossier die dag van de verdachte geleende) witte helm bij zich had en achterop een brommer zat. Voorts heeft hij een zwarte helm boven de schutting uit zien komen op het moment van wegrijden. Aangezien de verdachte inderdaad een zwarte helm droeg, hij met de medeverdachte via een steeg en dus langs tuinafscheidingen is weggereden en deze getuige blijkens de foto op pagina 80 goed zicht had op de achterkant van de woning [adres 2] , heeft het hof niet op basis van een enkele ontkenning reden te twijfelen aan de juistheid van zijn andere gedane waarnemingen. Uit deze waarnemingen blijkt onmiskenbaar ook dat de verdachte aan de woonkamerdeur heeft gevoeld en de medeverdachte aan de keukendeur, dat beiden rennend de woning hebben verlaten, dat op korte afstand van elkaar deden en dat - nadat de jongens op een brommer door het steegje achter de woning waren weggereden - enkele ogenblikken daarna sprake was van een rookontwikkeling in de woning. De afstand tussen de beide verdachten op het moment van wegrennen wordt door [getuige 2] op 5 meter geschat.
De verklaring van de verdachte dat hij niet meer dan 3 stappen in de tuin heeft gezet past niet bij de waarneming van deze getuige dat de verdachte aan de keukendeur heeft gevoeld. Deze keukendeur ligt immers, blijkens de in het einddossier opgenomen foto, aanmerkelijk verder van de tuiningang verwijderd dan slechts drie stappen.
Niet alleen komt de verklaring van de verdachte niet overeen met de waarnemingen van de getuige [getuige 2] , de verdachte heeft ook over een ander punt een naar later is gebleken leugenachtige verklaring afgelegd.
Zo heeft hij aanvankelijk bij de politie verklaard dat hij op 6 augustus 2020 met [medeverdachte] niet bij een tankstation is geweest. Uit de opgevraagde camerabeelden bleek echter dat de verdachte wel degelijk die avond samen met [medeverdachte] bij een tankstation was. Hij werd toen ook door zijn moeder gebeld. Bij de kinderrechter heeft hij hierover desgevraagd aangegeven dat hij bij de politie niet eerlijk was geweest en heeft hij toegegeven dat hij wel bij een tankstation was gestopt.
Alles overziende stelt het hof op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte en [medeverdachte] samen naar de woning zijn gegaan, ook samen in de woning zijn geweest en deze tezamen, zeer kort na elkaar, rennend hebben verlaten, waarna ze samen met gezwinde spoed op de scooter zijn weggereden, terwijl er kort daarna sprake was van een rookontwikkeling en brand. Uit het rapport van de brandweer volgt dat er geen aanwijzingen zijn waaruit zou kunnen volgen dat de brand spontaan is ontstaan, maar dat er sprake moet zijn geweest van inbreng van vuur in de berging onder de trap.
De verdachte en de medeverdachte hebben geen openheid van zaken gegeven. De verklaringen van de verdachte en die van de medeverdachte zijn onderling tegenstrijdig en komen op essentiële onderdelen niet overeen met die van de getuigen.
Het hof gaat uit van de juistheid van de in de bewijsmiddelen opgenomen jegens verdachten belastende verklaringen en de eveneens in de bewijsmiddelen opgenomen uitkomsten van het technisch forensisch onderzoek. Hieruit trekt het hof, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, de conclusie, bij gebrek aan een redelijke, het tenlastegelegde ontzenuwende verklaring, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en medeverdachte tezamen en in vereniging de brand in de woning hebben gesticht. De voornoemde gang van zaken impliceert een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] bij de brandstichting.
Uit de forensische bevindingen blijkt verder dat de betreffende woning deel uitmaakte van een rij van zes woningen. De algemene ervaring leert dat brandstichting in een woning gemeen gevaar voor goederen oplevert, niet alleen voor de woning en inventaris in kwestie maar dat er tevens, zeker in de onderhavige zaak, gevaar is voor brandoverslag naar de belendende panden. Het hof is van oordeel dat, gelet op het gevaar dat deze brand opleverde en het verloop daarvan, gemeen gevaar voor goederen te duchten was, welk gevaar ook voorzienbaar was.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, alsmede tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van een maand met een proeftijd van een jaar.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd en heeft daartoe aangevoerd dat gelet op de persoon van de verdachte en het tijdsverloop een lagere taakstraf dan door de advocaat-generaal gevorderd op zijn plaats is. Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat de verdachte thans als chauffeur werkzaam is en dat hij in een traject loopt bij Radix. De verdachte heeft aangegeven dat hij bij zijn moeder woont maar dat het niet goed met hem gaat. In het kader van een andere strafzaak heeft hij in detentie gezeten en daar is hij erg van geschrokken. De verdachte geeft aan dat hij daarom heeft gebroken met oude vrienden. De verdachte is gestopt met medicatie omdat het hem niet hielp.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft samen met een ander in een woning brand gesticht, ten gevolge waarvan een deel van de woning beschadigd is geraakt. Het gevaar bestond dat de brand zou overslaan naar de naastgelegen woningen. Dat dit niet is gebeurd is niet aan de verdachte te danken, aangezien hij en de medeverdachte zijn weggereden. De verdachte heeft zich niet om de gevolgen van zijn handelen bekommerd en heeft geen enkel respect getoond voor andermans bezit.
Door het strafbare gedrag van verdachte is grote overlast en materiële schade aan goederen van anderen ontstaan. Zijn handelen heeft bovendien ernstige gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in buurt teweeg gebracht.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof slaat acht op de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 22 juli 2022. De verdachte heeft diagnoses autismespectrumstoornis (ASS), ADHD kenmerken en een verstandelijke beperking. De verdachte heeft enige tijd op een beschermd wonen groep/kamertraining gewoond maar dat was geen succes. De verdachte zocht steeds de grens op of ging er overheen. De verdachte begon met blowen, stopte met school/ dagbesteding en werd uiteindelijk ook op zijn werk ontslagen. Er is een tijd geweest dat de verdachte alleen maar deed wat hij zelf wilde, niet luisterde naar zijn moeder en zelfs met momenten dreigend naar zijn moeder was als hij zijn zin niet kreeg. Of hij werd boos als hij werd aangesproken op grensoverschrijdend gedrag.
Sinds de verdachte is aangehouden wegens een verdenking van (poging tot) moord is van bovenstaande geen sprake meer. Hij heeft naar eigen zeggen een harde leerschool gehad met tot gevolg dat zijn gedrag nu in positieve zin veranderd is. Sinds zijn vrijlating gaat de verdachte wekelijks voor gesprekken naar de praktijkondersteuner.
De Raad vindt het belangrijk dat de ingezette hulp gecontinueerd wordt en dat de hulp binnen Mondriaan GGz snel start (de verdachte staat op de wachtlijst voor traumatherapie), zodat de verdachte een toekomst(stappen)plan kan maken waardoor hij weer een doel krijgt en de motivatie om zaken aan te pakken/door te zetten en tot een goed einde te brengen.
De Raad heeft overwogen om een (jeugd)reclasseringsmaatregel te verzoeken omdat er twijfels zijn of de verdachte de positieve lijn op eigen kracht vast kan houden, maar gezien zijn leeftijd is een jeugdreclasseringsmaatregel niet passend en volwassenreclassering is voor nu niet mogelijk.
Alles overziende, acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde strafoplegging, met name gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, passend en geboden. Hieraan doet niet af dat het hof, anders dan de advocaat-generaal, de verdachte heeft vrijgesproken van het veroorzaken van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel aan een ander of anderen.
In hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht omtrent het tijdsverloop en de actuele persoonlijke omstandigheden van verdachte, ziet het hof evenmin aanleiding een lagere werkstraf op te leggen. Er is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM en de omstandigheid dat de verdachte voorzichtig een positieve lijn lijkt te hebben ingezet, vormt voor het hof geen reden om de straf te matigen.
Het hof zal aan de verdachte een taakstraf voor het hieronder te vermelden aantal uren opleggen.
Daarnaast acht het hof het opleggen van voorwaardelijke jeugddetentie geboden. Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.