ECLI:NL:GHSHE:2022:4515

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
200.313.061_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant inzake de zorgregeling en kinderalimentatie voor hun minderjarige kind, geboren in 2014. De man verzoekt om een co-ouderschapsregeling en een herziening van de kinderalimentatie, terwijl de vrouw zich verzet tegen deze verzoeken en stelt dat er sprake is van geweld in het verleden. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 november 2022, waarbij beide partijen en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. Het hof heeft besloten om een onderzoek door de raad in te stellen om de belangen van het kind beter in kaart te brengen. De huidige zorgregeling blijft voorlopig ongewijzigd, en de kinderalimentatie is vastgesteld op € 25,- per maand, met ingang van 15 december 2022. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 20 april 2023, om de resultaten van het onderzoek af te wachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.313.061/01
zaaknummer rechtbank : C/01/371527 / FA RK 21-2563
beschikking van de meervoudige kamer van 15 december 2022
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.C. van Veenendaal te 's-Hertogenbosch,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.M. Bakker te Rosmalen.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te
[geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie], hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant (’s-Hertogenbosch) van 8 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties van 8 juli 2022 heeft de man verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking waarvan beroep deels te vernietigen, en opnieuw rechtdoende een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, waarbij [minderjarige] primair de ene week bij de man verblijft en de andere week bij de vrouw met het wisselmoment op de maandagochtend; de ouder waar [minderjarige] de week is verbleven, brengt [minderjarige] naar school en de andere ouder waar [minderjarige] de daaropvolgende week zal verblijven, haalt [minderjarige] van school of zorgt voor opvang voor [minderjarige]; op het moment dat [minderjarige] op maandag vrij is, is de ouder waar [minderjarige] de aankomende week zal verblijven verantwoordelijk voor [minderjarige].
Subsidiair en (nog) meer subsidiair verzoekt de man, kortgezegd, een (opbouwende) co-ouderschap zorgregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen. De man verzoekt verder, zowel primair als subsidiair, kortgezegd, om de vakantie- en feestdagen bij helfte te verdelen, dan wel een zodanige regeling vast te stellen als het hof juist acht. Ten slotte verzoekt de man te bepalen dat hij een bedrag van € 25,- per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige], met ingang van de datum van de echtscheidingsbeschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 1 september 2022 een verweerschrift met productie ingediend. De vrouw verzoekt om het beroep van de man als zijnde ongegrond en onbewezen aan de man te ontzeggen, dan wel zodanige voorzieningen te treffen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Van Veenendaal;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Bakker;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een brief van de raad van 21 juli 2022;
  • een brief met producties (10 t/m 12) van de advocaat van de man van 8 november 2022;
  • een brief met producties (13 en 14) van de advocaat van de man van 16 november 2022.

3.De beoordeling in hoger beroep

De feiten
3.1.
Partijen zijn op 18 december 2010 te [plaats] (Burkina Faso) met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is [minderjarige] geboren, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op 13 september 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking is voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vrouw zal hebben. De rechtbank heeft in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een opbouwende contactregeling tussen de man en [minderjarige] vastgesteld, inhoudende dat de man gerechtigd is tot contact met [minderjarige]:
  • gedurende iedere zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de man [minderjarige] na het voetbal zal ophalen;
  • gedurende iedere woensdag na school tot na het avondeten;
  • vanaf 4 juni 2022 de ene week op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de man [minderjarige] zal ophalen na het voetbal en de andere week van zaterdag 10.00 uur tot en met zondag 19.00 uur, waarbij [minderjarige] bij de man blijft slapen.
Voorts is bij de bestreden beschikking bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) een bedrag van € 34,72 per maand dient te betalen.
3.4.
De man kan zich met deze beschikking niet verenigen voor zover deze ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie en hij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
De standpunten
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling)
3.5.
De man voert, samengevat, aan dat hij een substantiële en gelijkwaardige bijdrage wenst te leveren in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] in de vorm van een co-ouderschapsregeling. Door te bepalen dat partijen in onderling overleg moeten bekijken of de zorgregeling wordt uitgebreid, heeft de vrouw alle touwtjes in handen. De vrouw verzet zich structureel tegen uitbreiding van de zorgregeling, zodat de man nimmer een substantiële en gelijkwaardige bijdrage zal kunnen leveren in de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Er is geen enkele indicatie waarom een co-ouderschapsregeling niet in het belang van [minderjarige] is. De man heeft voldoende opvoedkundige kwaliteiten en mocht hieraan worden getwijfeld, dan is de man bereid om opvoedingsondersteuning te accepteren, zodat hij kan aantonen dat hij een goede vader is. De man is betrokken bij het sociale leven van [minderjarige] en er is geen indicatie dat het niet goed zou gaan met [minderjarige] wanneer hij bij de man verblijft. De vrouw uit ongefundeerde beschuldigingen over de man, maar zij heeft dit op geen enkele manier onderbouwd. De man heeft nooit aan [minderjarige] gemerkt dat [minderjarige] bang voor hem is.
De huidige zorgregeling verloopt goed. De man werkt niet en woont dicht bij de vrouw, zodat een co-ouderschapsregeling goed is uit te voeren. Het is in het belang van [minderjarige] dat er een situatie wordt gecreëerd waarin rust, duidelijkheid, stabiliteit en structuur centraal staan. De (primair) door de man verzochte regeling heeft maar één wisselmoment per week en komt hieraan tegemoet. De communicatie tussen partijen is minimaal, maar gaat steeds beter. Ten aanzien van de verdeling van de vakantie- en feestdagen is de rechtbank er ten onrechte vanuit gegaan dat partijen dit in onderling overleg kunnen regelen. De man heeft er ook weinig vertrouwen in dat de vrouw haar toezeggingen om mee te werken aan een hulpverleningstraject en/of aan het inzetten van opvoedondersteuning, zal nakomen.
3.6.
De vrouw voert, samengevat, het volgende aan. De man gaat er volledig aan voorbij dat er zeer veel geweld tijdens het huwelijk heeft plaatsgevonden waar [minderjarige] getuige en slachtoffer van is geweest. De vrouw heeft met [minderjarige] verschillende keren bij de opvang verbleven. Dat is niet voor niets. De vrouw is bang voor de man, aangezien hij gewelddadig is naar zowel haar als naar [minderjarige]. [minderjarige] is bang voor de man en durft niet alles tegen zijn vader te zeggen. Hij wil wel contact met de man, maar hij wil niet bij de man blijven slapen.
Verder gaat het met [minderjarige] goed. Hij is een slim en lief jongetje dat het op school goed doet.
De vrouw staat open voor hulpverlening in de vorm van opvoedondersteuning bij haarzelf en/of bij de man. Zij is de Nederlandse taal niet goed machtig, waardoor er een misverstand is ontstaan of de vrouw wel wilde meewerken aan hulpverlening. De vrouw is er nog niet aan toe om met de man in gesprek te gaan. De vrouw staat verder positief tegenover een raadsonderzoek, waarbij [minderjarige] centraal komt te staan. In de tussenliggende periode dient de huidige regeling in stand te blijven. De regeling verloopt goed, ondanks de overnachting bij de vader, die daar deel van uit maakt.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd.
De ouders staan lijnrecht tegenover elkaar. Onduidelijk is wat er in het verleden is gebeurd; in ieder geval is duidelijk dat [minderjarige] instabiliteit heeft gekend en dat er bij hem sprake is van loyaliteitsissues. Verder zijn de belangen van [minderjarige] onvoldoende in beeld en is het niet duidelijk wat hij nodig heeft. Een KUK-traject zou zowel voor [minderjarige] als voor de ouders helpend kunnen zijn. De ex-partnerstrijd is nog volop gaande en de ouders zijn niet in staat om met elkaar samen te werken. Zij hebben nog een lange weg te gaan en moeten met elkaar aan de slag. Indien de ouders hiertoe niet bereid zijn, dan ligt een raadsonderzoek voor de hand, zodat er meer duidelijkheid komt over het verleden en over wat [minderjarige] nodig heeft.
Het wettelijk kader
3.8.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De overwegingen van het hof
3.9.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing over de zorgregeling te kunnen nemen. Het is belangrijk dat helder wordt wat [minderjarige] nodig heeft en welke zorgregeling het meest aan de belangen van [minderjarige] tegemoet komt.
Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
1. Welke zorg- en contactregeling tussen de vader en [minderjarige] komt het meest tegemoet aan het belang van [minderjarige] qua aard, duur en frequentie?
2. Welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor contact c.q. omgang tussen de man en [minderjarige]?
3. Wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen voor contact c.q. omgang weg te nemen?
4. Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
3.10.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.11.
Het hof ziet geen aanleiding om de zorgregeling voor de tussenliggende periode te wijzigen. Dit laat onverlet dat het partijen vrij staat om de zorgregeling en/of vakantieregeling in onderling overleg aan te passen.
3.12.
Op grond van het voorgaande zal het hof iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling aanhouden.
Kinderalimentatie
3.13.
Voor wat betreft de kinderalimentatie heeft de vrouw zich tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep akkoord verklaard met een bijdrage van de man van € 25,- per maand, zoals de man heeft verzocht, zolang er geen terugbetalingsverplichting op de vrouw rust. De man kan zich hierin vinden.
3.14 .
Het hof komt dit bedrag niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal dienovereenkomstig beslissen en de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie met ingang van de datum van deze beschikking vernietigen en vaststellen op een bedrag van
€ 25,- per maand.
3.15.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor wat betreft vastgestelde kinderalimentatie vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 8 april 2022, voor zover deze ziet op de met ingang van 15 december 2022 vastgestelde kinderalimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 15 december 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats], € 25,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.9 is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 20 april 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.N.M. Antens
en A.J.F. Manders en is op 15 december 2022 uitgesproken in het openbaar door
mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.