In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 16 juli 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1977, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren. De politierechter had ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis, maar met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de opgelegde straf niet in verhouding stond tot de ernst van de feiten. De verdachte was schuldig aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van stroom en water. Het hof heeft de strafmaat heroverwogen en heeft aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor hennepkwekerijen.
Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf van 2 maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf is toegewezen, maar het hof heeft in plaats van een last tot tenuitvoerlegging een taakstraf gelast van 120 uren, subsidiair 60 dagen. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.