ECLI:NL:GHSHE:2022:4867

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
20-002934-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake belaging en opzettelijk handelen in strijd met gedragsaanwijzing

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1968 en thans verblijvende in Vught, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder belaging en het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. Het hof heeft het beroep van de verdachte behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank de verdachte ten onrechte had veroordeeld voor bepaalde feiten. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, met uitzondering van het opzettelijk handelen in strijd met de gedragsaanwijzing. Het hof heeft de strafmaat aangepast en een terbeschikkingstelling met verpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de psychische toestand van de verdachte. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de aangeefster niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling van de verdachte in een forensisch psychiatrische setting, gezien het risico op recidive en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002934-20
Uitspraak : 5 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 17 december 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-225171-18 en 01-138591-20, 01-138592-20, 01-139644-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, parketnummers 20-004212-12, 20-002726-15, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1968,
thans verblijvende in Vught PPC te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep:
  • is de verdachte vrijgesproken van het hem in de zaak met parketnummer 01-138592-20 onder 1 primair tenlastegelegde;
  • de verdachte veroordeeld ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (01-225171-18 feit 1), het in de woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen (01-225171-18 feit 2), mishandeling (01-139644-19), belaging (01-138591-20 feit 1) begaan in eendaadse samenloop met het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd (01-138591-20 feit 2) en tweemaal poging tot zware mishandeling (01-138592-20 feit 1 subsidiair en feit 2);
  • heeft de rechtbank bepaald dat ten aanzien van bovengenoemde bewezenverklaarde feiten geen straf zal worden opgelegd;
  • is de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opgelegd ten aanzien van de feiten: 01-225171-18 feit 1, 01-138591-20 feit 1, 01-138592-20 feit 1 subsidiair en feit 2;
  • zijn de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen onder de parketnummers 20-004212-12 en 20-002726-15 afgewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen. Ten aanzien van de in hoger beroep ingediende vordering tot schadevergoeding, ingediend namens [aangever 1] , heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat [aangever 1] niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard.
Door de verdediging is bepleit dat:
  • het beroepen vonnis wordt vernietigd en dat de verdachte wordt vrijgesproken van alle hem tenlastegelegde feiten, behalve ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit in de zaak met parketnummer 01-138591-20 (opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd), voor welk feit de verdediging zich refereert aan het oordeel van het hof;
  • een maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging niet kan of dient te worden opgelegd, gelet op de gevoerde verweren;
  • het hof [aangever 1] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding dient te verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met verbetering en aanvulling van de gronden waarop dit berust zoals hierna vermeld, met uitzondering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde onder 1 en onder 2 in de zaak met parketnummer 01-138591-20. Voorts zal het hof de straf (verstaan in ruime zin) aanvullen door aan de verdachte tevens de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Tot slot zal het hof de toepasselijke wetsartikelen verbeteren en aanvullen.
Aanvulling met de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 01-138591-20
De rechtbank heeft ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 01-138591-20 onder 2 tenlastegelegde (opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd) volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Nu de verdachte weliswaar bij de politie een bekennende verklaring heeft afgelegd, maar deze ter terechtzitting van hof min of meer weer heeft ingetrokken, zal het hof de bewijsmiddelen ten aanzien van dit feit uitwerken.
De bewijsmiddelen zijn afkomstig uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, District Eindhoven, Basisteam Eindhoven-Zuid, met dossiernummer PL2100-2020036631, afgesloten d.d. 19 februari 2020.
Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , van 23 januari 2019, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] , p. 6-9:
Via slachtofferhulp heb ik gevraagd om een strafrechtelijk straat- en contactverbod
voor [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] ). Maandag 12 november 2018 werd ik gebeld door slachtofferhulp en die vertelden mij, dat [verdachte] was vrijgelaten met een straat- en contactverbod.
Via de buurt heb ik vernomen dat [verdachte] van medio november tot 1 december 2018 nog een paar keer in de straat is gezien, terwijl hij een straatverbod heeft.
In de periode van 13 november tot 9 december 2018 heb ik 17 SMS berichten van [verdachte] ontvangen, via zijn eigen telefoonnummer [telefoonnummer 1] . In de periode van 9 december tot 24 december 2018 heb ik 30 telefoontjes ontvangen uit de gevangenis. Dit nummer is [telefoonnummer 2] dit is het nummer van de centrale van de gevangenis. Ik herkende dit nummer van een vriendin van [verdachte] die hem vanuit de gevangenis belde.
Op 10 januari 2019 heeft [verdachte] mij twee maal geprobeerd te bellen vanaf zijn eigen nummer en heeft mij allerlei berichten gestuurd via SMS, maar hier heb ik niet op gereageerd.
Toen werd het weer even stil rondom [verdachte] en op 17 januari 2019 hoorde ik via iemand uit de buurt dat hij achter mijn woning was gehoord en dat hij daarna bij mijn voordeur stond en mensen op straat aansprak.

Proces-verbaal van verhoor aangever [aangever 2] , van 30 juli 2019,

opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] , p. 46-47:
Ik wil een aanvulling doen op de door mij gedane klacht/aangifte van stalking. Ik kan u vertellen dat er, op het moment dat ik deze aangifte had gedaan er een gedragsaanwijzing is gekomen voor [verdachte] . Deze gedragsaanwijzing is in eerste instantie geweest van 10 november 2018 tot begin februari 2019. Ik heb hierop nogmaals een verlenging van deze gedragsaanwijzing gekregen en liep toen tot 12 mei 2019. De gedragsaanwijzing die ik nu bij mijn aanvullende verklaring overleg is nu geldig tot 10 augustus 2019.
Ik kan u vertellen dat ik op zaterdag 20 april 2019 een kaartje vond in mijn brievenbus. Ik zag al meteen aan de tekst die op de achterzijde stond van dit kaartje dat het afkomstig was van [verdachte] . Op 5 juni 2019 kreeg ik op mijn werk een hele dikke enveloppe met post. Ik herkende het handschrift al meteen als zijnde het handschrift van [verdachte] . Ik zag toen ook dat de afzender aan de achterzijde van deze brief inderdaad [verdachte] was. Toen ik deze enveloppe opende zag ik dat er kaarten inzaten die helemaal volgeschreven waren door [verdachte] .
Midden juni 2019 kreeg ik wederom een brief op mijn woonadres van [verdachte] .

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , van 18 februari 2020,

opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 123-125:
O: Uit onderzoek is gebleken dat u meerdere keren de gedragsaanwijzing heeft overtreden.
V: wat kunt u hierover verklaren?
A: ik wilde mijn vrouw bereiken.
V: op welke manier heeft u, ten tijde van de gedragsaanwijzing, contact gezocht met [aangever 2] (het hof begrijpt aangeefster [aangever 2] )?
A: met bellen vooral.
O: vanuit de wijk kwamen er bij [aangever 2] berichten binnen dat u medio november 2018 tot en met 1 december 2018 meerdere keren in de straat bent gezien, terwijl u een gedragsaanwijzing had.
V: wat kunt u hierover verklaren?
A: Zou kunnen. Omdat ik contact met [aangever 2] wilde hebben.
O: [aangever 2] verklaarde meermaals door u te zijn gebeld, zowel voor als na de periode van de gedragsaanwijzing.
V: wat kunt u hierover verklaren?
A: klopt.
A: Ik heb gebeld vanuit de PI Sittard.
O: [aangever 2] verklaarde dat u haar diverse poststukken heeft toegestuurd, ten tijde van de gedragsaanwijzing.
V: wat kunt u hierover verklaren?
A: Dat klopt. Ik heb brieven verstuurd, ansichtkaarten. Dit zou kunnen.
V: Dit was tijdens uw contactverbod.
A: Dat klopt.
Gedragsaanwijzing officier van justitie van 12 november 2018, met bijbehorende akte van uitreiking in persoon d.d. 12 november 2018
Overwegende dat:
[verdachte]
Geboren [geboortedag 1] 1968 te [geboorteplaats 1]
verdacht wordt van bedreiging en huisvredebreuk;
Beveelt de verdachte:
Zich te onthouden van contact met [aangever 2] , geboren [geboortedag 2] 1967 te [geboorteplaats 2] .
Bepaalt dat zulks met zich brengt dat verdachte noch direct (zelf), noch indirect (middels anderen) op enigerlei wijze actief contact (niet middels telefoon, niet middels internet, niet via enig ander communicatiemiddel, noch middels direct persoonlijk contact, noch middels schriftelijke middelen) zal hebben of zoeken met bovengenoemde persoon.
De gedragsaanwijzing gaat in met ingang van heden en blijft van kracht voor een periode van 90 dagen tot en met 12 februari 2019.
Opgemaakt te Eindhoven, 12 november 2018
Verlenging met 90 dagen van gedragsaanwijzing officier van justitie van 11 februari 2019, met bijbehorende akte van uitreiking in persoon d.d. 11 februari 2019
Overwegende dat:
[verdachte]
Geboren [geboortedag 1] 1968 te [geboorteplaats 1]
verdacht wordt van bedreiging en huisvredebreuk;
Beveelt de verdachte:
Zich te onthouden van contact met [aangever 2] , geboren [geboortedag 2] 1967 te [geboorteplaats 2] .
Bepaalt dat zulks met zich brengt dat verdachte noch direct (zelf), noch indirect (middels anderen) op enigerlei wijze actief contact (niet middels telefoon, niet middels internet, niet via enig ander communicatiemiddel, noch middels direct persoonlijk contact, noch middels schriftelijke middelen) zal hebben of zoeken met bovengenoemde persoon.
Deze gedragsaanwijzing:
- is reeds opgelegd op 12 november 2018 voor de duur van 90 dagen tot en met 12 februari 2019;
- gelet op het belang van openbare orde en de veiligheid van personen wordt deze gedragsaanwijzing op grond van artikel 509hh lid 4 Sv met ingang van 12 februari 2019 verlengd voor een periode van 90 dagen tot en met 12 mei 2019.
Opgemaakt te Eindhoven, 11 februari 2019.
Wijziging van de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 01138592-20
Het hof schrapt als bewijsmiddel de door de rechtbank gebruikte verklaring van de verdachte zoals deze ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 29 oktober 2020, is afgelegd.
Aanvullende bewijsoverwegingen
Het hof verenigt zich met de bewijsoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van feit 1 en feit 2 onder parketnummer 01-225171-18, ten aanzien van het feit onder parketnummer 01-139644-19 en ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 01-138591-20.
Feit 1 subsidiair onder parketnummer 01-138592-20
Het hof vult de bewijsoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van dit feit als navolgend aan.
Ter terechtzitting van het hof is namens de verdachte naar voren gebracht dat de verklaringen van aangeefster [aangever 1] onbetrouwbaar zijn en derhalve niet bruikbaar voor het bewijs. De raadsman wijst daartoe op een mutatie van de politie (voor een ander feit) dat er met aangeefster geen land te bezeilen zou zijn, dat zij veel alcohol dronk en dat zij tegenstrijdig heeft verklaard. Daarnaast is ook het onderzoek van de politie onzorgvuldig geweest, nu zij [aangever 1] telefonisch hebben gehoord en zij er als getuige niet op gewezen is om de waarheid te spreken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de verklaring van mevrouw [aangever 1] omtrent dit feit betrouwbaar, nu deze steun vindt in enerzijds de letselverklaring van de Eerste Hulp van het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven en anderzijds de verklaring van de getuige [getuige] die verklaart dat hij samen met mevrouw [aangever 1] buiten zat en dat de verdachte haar ineens in het gezicht schopte. Voorts doet het feit dat mevrouw [aangever 1] telefonisch is gehoord niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaring.
Het feit dat mevrouw [aangever 1] door de politie er niet op is gewezen dat zij als getuige de waarheid dient te verklaring doet in dit verband niet terzake nu er geen rechtsregel is die dit gebiedt.
Het hof verwerpt het verweer in al haar onderdelen.
Feit 2 onder parketnummer 01-138591-20
Het hof overweegt ten aanzien van dit feit als volgt.
Het hof maakt voor de bewezenverklaring gebruik van de bekennende verklaring die de verdachte hieromtrent bij de politie heeft afgelegd. En hoewel de verdachte bij rechtbank noch hof die bekentenis onomwonden heeft herhaald, acht het hof de politieverklaring desondanks betrouwbaar en bruikbaar. Deze verklaring sluit aan bij de overige voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen en is bovendien niet lang na de gepleegde overtredingen van de gedragsaanwijzing en de verlengingen daarvan, door de verdachte afgelegd. De verklaring past bij het door de verdachte steeds geuite verlangen om zijn relatie met aangeefster [aangever 2] te herstellen. Tot en met de terechtzitting van het hof van 21 november 2022 verklaart de verdachte hierover.
Kwalificatie
De rechtbank heeft geoordeeld dat ten aanzien van de bewezenverklaarde belaging (01-138591-20 feit 1) en het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd (01-138591-20 feit 2), sprake is van eendaadse samenloop. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De regeling van de bepalingen van samenloop geeft uitdrukking aan de gedachte dat iemand niet twee keer mag worden bestraft voor wat in wezen één strafrechtelijk relevant verwijt oplevert. Het gaat daarbij met andere woorden om het voorkomen van – kort gezegd – onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing bij een gelijktijdige berechting van verschillende, mogelijk sterk samenhangende strafbare feiten. Volgens inmiddels bestendige jurisprudentie geldt dat naar huidig inzicht een enigszins uiteenlopen van de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet in de weg staat aan het aannemen van eendaadse samenloop, indien het in essentie om hetzelfde feitencomplex gaat. Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
In het onderhavige geval oordeelt het hof als volgt. De bewezenverklaarde feiten hebben gelijktijdig en op dezelfde locatie plaatsgevonden en zijn voortgekomen uit één wilsbesluit. Naar het oordeel van het hof worden echter in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht en artikel 184a van het Wetboek van Strafrecht verschillende belangen beschermd die in zodanige mate uiteen lopen dat sprake is van meerdaadse samenloop. De beschermde belangen van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht betreffen immers de persoonlijke levenssfeer, terwijl de strekking van artikel 184a van het Wetboek van Strafrecht is opgenomen in de titel “misdrijven tegen het openbaar gezag”, die strekken om de geregelde werking van de organen van het staatsgezag in enig opzicht te belemmeren, waarbij artikel 184a Sr. is gericht op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
De kwalificatie van de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten 1 en 2 onder parketnummer 01-138591-20 behoort naar het oordeel van het hof te luiden als hieronder vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde onder parketnummer 01-138591-20
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
belaging
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de straftoemeting en bij het opleggen van na te melden maatregel heeft het hof gelet op de inhoud van het op 10 maart 2022 opgemaakte PBC-rapport van G.M. Jansen (GZ-psycholoog), A. Wulterkens (psychiater in opleiding) en A. Grochowska (psychiater),
welk rapport -onder meer- inhoudt:
“Bij betrokkene wordt schizofrenie vastgesteld naast cognitieve problemen, een stoornis in het gebruik van meerdere middelen en een persoonlijkheidsstoornis. (…) De beschreven psychotische symptomen zijn ondanks het gebruik van antipsychotische medicatie chronisch aanwezig en beïnvloeden het functioneren en gedrag van betrokkene op alle levensgebieden.
(…)
In het huidige onderzoek staat een psychotisch beeld op de voorgrond waardoor zijn onderliggende persoonlijkheid minder goed te beoordelen is. Uit de levensgeschiedenis en collaterale informatie komt naar voren dat betrokkene een man is die zichzelf overschat, grote verhalen vertelt en een gebrek heeft aan zelfkritiek. En die daarnaast in contacten dominerend, manipulerend en fysiek agressief is. In het huidige onderzoek komen ook narcistische kenmerken naar voren in de zin van een opgeblazen zelfgevoel, gebrek aan empathie en het inzetten van anderen voor eigen gewin (dit blijkt uit zijn verhalen). Antisociale kenmerken worden teruggezien in gebrekkige gewetensfuncties zoals ontbrekend schuldgevoel, het zich niet aanpassen aan de maatschappelijke norm en een onverantwoorde en impulsieve levensstijl en parasitair gedrag. (…) Concluderend kan op basis van de diverse disfuncties en het langdurige patroon van onaangepast gedrag en disfunctioneren op alle levensgebieden een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken worden gesteld.
(…)
Persoonlijkheidsstoornissen en schizofrenie zijn chronische stoornissen en waren ook aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten. (…) Zijn stoornissen en beperkingen hebben betrokkenes gedragskeuze en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. (…) Aannemelijk is dat betrokkene beïnvloed werd door de eerder beschreven functiestoornissen: zijn realiteitstoetsing was ernstig verstoord, er was sprake van oordeels- en kritiekstoornissen, en zijn zelfregulatie was gestoord waardoor zijn keuzevrijheid werd beperkt.
Bovenstaande in ogenschouw nemend adviseren ondergetekenden betrokkene alle tenlastegelegde feiten tenminste verminderd toe te rekenen. Wanneer er nog sprake zou zijn van de vijfpuntschaal zouden ondergetekenden uitkomen op sterk verminderd toerekenen. Op basis van het algehele functioneren waarover al jaren zorg bestaat en waardoor betrokkene weinig regie had over zijn gedrag, wordt een zeer substantiële doorwerking aannemelijk geacht. Geheel niet toerekenen valt niet uit te sluiten, maar kan niet worden onderbouwd.
Het recidiverisico op soortgelijke gewelddadige delicten wordt door ondergetekenden als hoog ingeschat. De bij betrokkene vastgestelde schizofrenie waarbij chronische grootheids- en paranoïde-psychotische wanen, in combinatie met de persoonlijkheidsstoornis en zeer beperkte copingvaardigheden zullen zonder behandeling ook in de toekomst van grote invloed zijn op het recidivegevaar, in combinatie met middelengebruik zal dit mogelijk nog verder toenemen. (…) Betrokkene heeft daarnaast ontbrekend ziektebesef en ziekte-inzicht, zijn beperkte motivatie voor behandeling lijkt niet bestendig. Betrokkene geeft aan geen behandeling nodig te hebben en heeft zich in het verleden ook nooit geconformeerd aan behandelingen. Hij neemt nu weliswaar medicatie in, maar het is reëel dat betrokkene hier in de toekomst mee zal stoppen, zoals hij in het verleden ook heeft gedaan. (…) Onderzoekers zien ook een escalatiegevaar. Verder cognitief verval, staken van medicatie en het persisteren van achterdocht en wanen ondanks medicamenteuze behandeling maken dat het niet uit te sluiten is dat het geweld in de toekomst verder escaleert. (…) Concluderen wordt de kans op herhaling, bij onveranderde omstandigheden als hoog ingeschat, zowel op korte als op langere termijn.
(…)
Gelet op de aanwezig gecombineerde psychopathologie bij betrokkene en de daaruit voortvloeiende, zoals hierboven beschreven, grote kans op herhaling van gedragingen als het tenlastegelegde (indien bewezen), adviseren ondergetekenden Uw College aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Vanwege de aard, omvang en hardnekkigheid van de vastgestelde problematiek wordt op basis van de thans beschikbare informatie ingeschat dat langdurige, aanvankelijk klinisch beginnende, behandeling nodig zal zijn om betrokkene zover te stabiliseren dat resocialisatie kan starten. (…) Gezien de hardnekkigheid van zijn psychiatrische pathologie wordt het beveiligingsniveau en de psychiatrische expertise van een FPC passend geacht bij de start van de behandeling.”
Het hof volgt de conclusies en het advies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Het hof is van oordeel dat het noodzakelijk is dat de verdachte wordt behandeld binnen het kader van een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof neemt daarbij in aanmerking de inhoud, conclusies en het advies, zoals in het kort hiervoor geciteerd uit het PBC-rapport van 10 maart 2022, van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum, alsmede de bijzondere ernst van het bewezenverklaarde en de veelvuldige voorafgaande veroordelingen wegens misdrijven blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 oktober 2022. Het hof acht een dergelijke verpleging aangewezen, nu het gevaar voor herhaling groot is en het, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, niet verantwoord is de verdachte, zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd – waartoe klinische behandeling een bijdrage zou kunnen leveren – in de maatschappij terug te laten keren.
De door de verdachte begane feiten onder parketnummer 01-225171-18 feit 1, 01-138591-20 feit 1, 01-138592-20 feit 1 subsidiair en 01-138592 feit 2 zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, dan wel misdrijven als omschreven in artikel 285, eerste lid, en artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen vanwege het ernstig gevaar van recidive, eist de oplegging van deze maatregel, waarvoor aan alle eisen die de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht stellen is voldaan. Omdat de tbs met bevel tot verpleging wordt opgelegd ter zake van misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van zijn slachtoffers is de termijn van de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd tot vier jaren, op grond van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht het, gelet op het belang dat de behandeling van de verdachte zo spoedig mogelijk aanvangt, niet opportuun naast de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, een straf op te leggen en zal daarom bepalen dat aan de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten geen straf wordt opgelegd.
schadevergoedingsmaatregel
Het slachtoffer [aangever 1] heeft zich niet gevoegd in de strafzaak in eerste aanleg, omdat, zo is namens haar betoogd, de correspondentie hieromtrent niet bij haar terecht is gekomen. In hoger beroep heeft [aangever 1] zich alsnog gevoegd als benadeelde partij. Het hof is gelet op artikel 421 lid 1 Strafvordering van oordeel dat de benadeelde partij zich niet voor het eerst kan voegen in hoger beroep. Desalniettemin is het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting duidelijk geworden dat zij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder parketnummer 01-138592-20 feit 1 subsidiair schade heeft geleden. Het hof stelt vast dat zij als gevolg hiervan geestelijk letsel in de vorm van post traumatisch stresssyndroom heeft opgelopen, waarvoor zij wordt behandeld. Ingevolge artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek kan dit worden gekwalificeerd als een aantasting in de persoon op andere wijze. De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk. Het hof stelt de hoogte van deze schade naar billijkheid vast op € 1.000,00.
Het hof ziet daarin aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot het bedrag van € 1000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2016, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 20 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De door de rechtbank toegepaste wettelijke voorschriften worden aangevuld met de artikelen 36f, 57, 63, 138, 184a en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 onder parketnummer 01-138591-20 en vult de sanctieoplegging aan zoals hieronder wordt vermeld, en doet in zoverre opnieuw recht.
Kwalificeert het onder 1 en 2 bewezenverklaarde als hiervoor vermeld.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-138592-20 onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van 1.000 (duizend) euro immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2016, tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 20 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 5 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.R.A.C. Dinnissen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.