ECLI:NL:GHSHE:2022:4870

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
20-002732-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen tijdens festival

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 2000, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De kinderrechter had ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 5.889,41. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een lagere werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak en betwistte de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de zaak onderzocht en kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk een significante bijdrage had geleverd aan het openlijk geweld, dat plaatsvond op 6 juli 2018 tijdens een festival in Handel. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf op van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, en bevestigde de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, en de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op ter hoogte van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002732-20
Uitspraak : 13 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 november 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-019906-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie. Voorts heeft de kinderrechter beslist dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van
€ 5.889,41, bestaande uit € 1.389,41 aan materiële schade en € 4.500,00 aan immateriële schade, waarvoor de verdachte hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (zonder vervangende jeugddetentie). Voor het overige is de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot heeft de kinderrechter de verdachte veroordeeld in het betalen van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten ter hoogte van € 712,32.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens wat betreft de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, zal opleggen.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsman primair, in verband met de bepleite vrijspraak, het hof verzocht om deze niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair heeft de raadsman de vordering betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 6 juli 2018 te Handel, gemeente Gemert-Bakel, openlijk, te weten op het festival ' [festival] ' aan de Handelsweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek
toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ,
door:
- een bericht via WhatsApp te sturen met de volgende tekst: 'wie wil vechten moet nu komen', of woorden van gelijke strekking en/of
- die [slachtoffer 2] tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, te slaan en/of te schoppen en/of
- die [slachtoffer 1] met (zeer veel) kracht op/tegen/diens hoofd en/of in/op/tegen diens gezicht en/of te slaan en/of te stompen en/of ten val te brengen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een dubbele kaakbreuk en/of (deels) afgebroken voortanden en/of een scheur in de lip, en/of enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op of omstreeks 6 juli 2018 te Handel, gemeente Gemert-Bakel, openlijk, te weten op het festival ' [festival] ' aan de Handelsweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ,
door:
- die [slachtoffer 2] tegen het hoofd te slaan en
- die [slachtoffer 1] met kracht tegen diens hoofd en tegen diens gezicht te slaan en ten val te brengen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat de verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan de tenlastegelegde openlijke geweldpleging, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat erover en weer geduwd is door de betrokken personen en dat ook de verdachte geduwd heeft, maar dat de verdachte op enig moment is weggegaan, waardoor hij zich nadrukkelijk heeft gedistantieerd en niet betrokken is geweest bij de openlijke geweldpleging. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] zou ook niet blijken van enige betrokkenheid van de verdachte bij het incident, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Aan de verdachte is de openlijke geweldpleging zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht tenlastegelegd. Van het "in vereniging" plegen van geweld is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld dient te worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beantwoording van die vraag is van belang dat het openlijk geweld kan bestaan uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. Door dat karakter kan de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking juist bij openlijke geweldpleging verschillende verschijningsvormen hebben, waarbij de bijdrage van voldoende gewicht onder omstandigheden zelfs geheel of ten dele kan bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen.
Vast staat dat de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] op 6 juli 2018 behoorden tot dezelfde groep personen die het evenement “ [festival] bezocht heeft, waarbij er op het festivalterrein direct op elkaar aansluitende (gewelds) incidenten tussen twee groepen hebben plaatsgevonden. Het eerste incident betreft het slaan van [slachtoffer 2] . Bij het tweede daarop onmiddellijk volgende incident wordt aangever [slachtoffer 1] geslagen. Het hof is van oordeel dat deze twee incidenten – gelet op de bijzonder korte tijd ertussen en het feit dat van beide zijden dezelfde personen waren betrokken – zo onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden dat zij uitgaat van één en hetzelfde openlijk geweld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij die bewuste avond een wit T-shirt met daarop een vogel droeg, dat er een incident op het festivalterrein heeft plaatsgevonden, dat hij toen door een jongen werd geduwd, dat hij daarop een duw terug heeft gegeven, dat hij ook heeft geschreeuwd en dat hij vervolgens is weggegaan bij het incident.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof acht met name het WhatsApp-gesprek tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene] van belang, waarbij [medeverdachte 2] onder andere heeft gezegd dat hij, [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) en [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) iemand geslagen zouden hebben. Dit WhatsApp-gesprek wordt ondersteund door de verklaring die [medeverdachte 2] bij de Raadsheer-Commissaris heeft afgelegd, inhoudende dat hij samen met [verdachte] en [medeverdachte 1] was, dat erover en weer getrokken is, dat [medeverdachte 1] iemand een duw in het gezicht heeft gegeven, dat hij en [verdachte] beiden hebben geroepen en geduwd, dat hij iemand heeft geslagen en dat beide jongens zijn gevallen, één door hem en de ander door [verdachte] . De verklaring van [medeverdachte 2] wordt eveneens ondersteund door de verklaringen die [getuige 1] en [getuige 2] bij de politie hebben afgelegd. [getuige 1] heeft immers verklaard dat een jongen met een wit T-shirt met een soort vleugel opdruk erop [slachtoffer 1] had geslagen en [getuige 2] heeft verklaard dat de jongen die [slachtoffer 1] had geslagen een T-shirt met een vogel met vleugels droeg. Het hof overweegt voorts dat de lezing van de verdachte dat hij op enig moment is weggegaan, waardoor de verdachte zich nadrukkelijk heeft gedistantieerd en niet betrokken is geweest bij de openlijke geweldpleging, op geen enkele wijze wordt ondersteund. Immers, het kan zo zijn dat de verdachte zich op enig moment heeft teruggetrokken, maar dat was eerst nadat hij een significante bijdrage aan het openlijk geweld had geleverd door te roepen, te duwen en te slaan.
Het hof ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en van voornoemde getuigen te twijfelen, nu deze in elkaar steun vinden en tevens steun vinden in de overige bewijsmiddelen. In die verklaringen zitten inderdaad op onderdelen enkele discrepanties. Het hof is echter van oordeel dat de inhoud van ieder van de verklaringen op wezenlijke onderdelen overeenkomen en dat de door de verdediging bedoelde discrepanties ondergeschikt zijn en in elk geval geen afbreuk doen aan de kern van die verklaringen. Het hof ziet dan ook geen reden dat deze als onbetrouwbaar of ongeloofwaardig zouden moeten worden aangemerkt. Dat de aangever en de getuigen zich zouden hebben vergist in de persoon van verdachte, zoals door de verdachte is gesteld, acht het hof derhalve niet aannemelijk. Het hof is evenmin gebleken van aanwijzingen dat zij de verdachte zouden aanwijzen terwijl hij niet betrokken zou zijn geweest bij de geweldplegingen. Voorts is het hof van oordeel dat er in het geheel geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen, zoals hij zelf achteraf heeft verklaard, grootspraak zijn geweest.
Uit de voornoemde verklaringen, en de overige gebezigde bewijsmiddelen, volgt dat de verdachte wel degelijk deel heeft uitgemaakt van de groep personen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geslagen. Het hof is gelet op zijn aandeel in deze groep van oordeel dat de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geleverd. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging op 6 juli 2018 in Handel, waardoor het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich – samen met anderen – tijdens een festival schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De verdachte heeft met zijn mededaders [slachtoffer 2] tegen het hoofd geslagen en [slachtoffer 1] met kracht tegen zijn hoofd en gezicht geslagen, en beiden ten val gebracht. [slachtoffer 1] heeft door het geweld ernstig letsel opgelopen. Het hof houdt rekening met het gewelddadige karakter van het handelen van verdachte in groepsverband en het persoonlijk leed dat verdachte hiermee aan [slachtoffer 1] heeft toegebracht. De verdachte en zijn medeverdachten hebben door hun buitensporig agressieve gedrag niet alleen de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] ernstig geschonden, die nog langdurig de gevolgen van het feit heeft ondervonden, maar ook de openbare orde. Dat [slachtoffer 2] geen ernstig letsel heeft opgelopen is niet te danken aan het gedrag van de verdachte. Door jegens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te handelen zoals bewezen verklaard hebben de verdachte en zijn mededaders geen respect getoond voor de lichamelijk integriteit van beide slachtoffers. Het hof neemt het verdachte voorts kwalijk dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en geen inzicht heeft gegeven in het motief voor zijn gewelddadige handelen. Ook niet nadien. Het hof rekent de verdachte dit aan.
Voorts heeft het hof bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf ten aanzien van een openlijke geweldpleging tegen personen, een taakstraf voor de duur van 40 uur (evt. € 200,00), dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof eveneens gelet op de inhoud van een verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat het momenteel goed met hem gaat, dat hij voor een padelbedrijf werkt, dat hij een eigen bedrijf in voedingssupplementen heeft en dat hij hard aan het sparen is voor een eigen sportschool.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan, acht het hof in beginsel een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, zoals door de kinderrechter is opgelegd, passend. Het hof heeft echter de indruk gekregen dat de verdachte zijn leven op orde heeft en ziet in de door de verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden reden om af te wijken van de straf die door de kinderrechter is opgelegd en een lagere werkstraf op te leggen.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof, met de advocaat-generaal, oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.898,41, bestaande uit € 1.398,41 materiële schade en € 8.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De kinderrechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 5.889,41, bestaande uit 1.389,41 aan materiële schade en € 4.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Voorts is de verdachte veroordeeld tot het betalen van de proceskosten ter hoogte van € 712,32
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij – conform de beslissing van de kinderrechter – gedeeltelijk toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 5.889,41, bestaande uit € 1.398,41 aan materiële schade en € 4.500,00 aan immateriële schade, waarvoor de verdachte hoofdelijk aansprakelijk dient te worden gesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de gevorderde overige schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen in de proceskosten ter hoogte van € 712,32.
De raadsman van de verdachte heeft primair – in verband met de bepleite vrijspraak – zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en heeft subsidiair aangevoerd dat de kosten voor de ‘zenuwbehandeling door de endodontoloog en het plaatsen van een kroon’ niet toegewezen kunnen worden.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.398,41, aan materiële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof is voorts van oordeel dat de verplichting tot schadevergoeding hoofdelijk opgelegd dient te worden.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof verder voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat door het bewezenverklaarde handelen een grove inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij en het hof acht het voldoende aannemelijk dat het bewezenverklaarde een grote psychische impact op het slachtoffer heeft gehad. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 8.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof is voorts van oordeel dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en dat de verplichting tot schadevergoeding hoofdelijk opgelegd dient te worden.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof is van oordeel dat het bedrag van € 712,32, voor vergoeding van de reiskosten van en naar de rechtbank ’s-Hertogenbosch en voor de proceskosten in eerste aanleg conform het liquidatietarief, als proceskosten kunnen worden toegekend en zal de verdachte veroordelen in deze kosten. Op proceskosten in hoger beroep is geen aanspraak gemaakt.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 9.898,41. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij – gelet op het feit dat de verdachte minderjarig was ten tijde van het bewezenverklaarde en conform de landelijke afspraken – geen gijzeling opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9.898,41 (negenduizend achthonderdachtennegentig euro en eenenveertig cent) bestaande uit € 1.398,41 (duizend driehonderdachtennegentig euro en eenenveertig cent) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
712,32 (zevenhonderdtwaalf euro en tweeëndertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9.898,41 (negenduizend achthonderdachtennegentig euro en eenenveertig cent) bestaande uit € 1.398,41 (duizend driehonderdachtennegentig euro en eenenveertig cent) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 juli 2018.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 13 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.