ECLI:NL:GHSHE:2022:501

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
200.302.947_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het de bekrachtiging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2016. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 oktober 2021 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige zijn verlengd. De moeder betwist de verlenging van de uithuisplaatsing en stelt dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de pleegmoeder en de mogelijkheid van plaatsing bij de grootmoeder van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 januari 2022 zijn de moeder, de pleegmoeder, de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De moeder was afwezig vanwege COVID-19, maar haar advocaat heeft haar belangen behartigd. De GI heeft aangegeven dat de minderjarige, die onder toezicht staat van de GI sinds oktober 2018, in een veilige en stabiele omgeving bij de pleegmoeder verblijft en dat een wisseling van verblijfplaats schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI afgewogen en geconcludeerd dat de verlenging van de uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige is. De moeder heeft persoonlijke problematiek en is niet in staat gebleken om de noodzakelijke zorg en stabiliteit te bieden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 februari 2022
Zaaknummer : 200.302.947/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/389164 / JE RK 21-1819
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
(hierna te noemen: de moeder),
advocaat: mr. H. van Asselt,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
(hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling)).
In het kort
Deze zaak gaat over de uithuisplaatsing van
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de vader](hierna te noemen: de vader);
-
[de pleegmoeder], wonende op een bij het hof bekend adres (hierna te noemen: de pleegmoeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest Nederland; locatie [locatie] ;
(hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 november 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek tot (naar het hof begrijpt) verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. H. van Asselt, namens de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] (via beeldbellen);
- de vader;
- de pleegmoeder (via beeldbellen).
2.2.1.
De moeder heeft kort voor de mondelinge behandeling aan haar advocaat laten weten dat zij covid heeft en niet ter zitting kan verschijnen. Ze heeft haar advocaat gevraagd namens haar het woord te doen en heeft ermee ingestemd dat de mondelinge behandeling doorgang vindt. De moeder is dus, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.2.2.
De raad heeft bij brief van 17 december 2021 aangegeven niet tijdens de mondelinge behandeling te verschijnen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 oktober 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van moeder van 9 december 2021 (procesdossier eerste aanleg);
  • de brief van de GI van 17 december 2021;
  • de brief met bijlagen van de GI van 13 januari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] geboren: [minderjarige] . De biologische vader heeft [minderjarige] niet erkend en is niet in beeld. Moeder had eerst eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
De moeder en de (juridische) vader oefenen inmiddels samen het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 30 oktober 2018 onder toezicht van de GI.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 2 juli 2019 uit huis geplaatst in een pleeggezin en verblijft vanaf die datum bij de pleegmoeder.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 30 oktober 2022 alsmede de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 30 oktober 2021 tot 30 oktober 2022.
3.5.
De moeder kan zich met de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, samengevat, het volgende aan.
Zij twijfelt eraan of er deugdelijk onderzoek is gedaan naar de pleegmoeder. Zij kan zich niet verenigen met het feit dat [minderjarige] nog steeds bij de pleegmoeder verblijft en dat de pleegmoeder als perspectief biedend wordt gekwalificeerd. Zij heeft verhalen gehoord dat de omstandigheden bij de pleegmoeder alles behalve optimaal zijn. Er is ten onrechte al snel van uitgegaan dat [minderjarige] niet bij haar zal kunnen opgroeien.
Daarnaast is er onvoldoende onderzocht of oma [oma] voor [minderjarige] kan zorgen. De GI heeft geweigerd om oma [oma] contact te laten hebben met [minderjarige] , terwijl [minderjarige] in de eerste jaren van haar leven dagelijks omgang met haar heeft gehad. [minderjarige] is beter af bij oma [oma] dan bij de pleegmoeder, ondanks het feit dat oma [oma] al twee jaar geen contact meer met [minderjarige] geeft gehad. De moeder zou graag willen dat plaatsing bij oma [oma] nader onderzocht wordt. Als het psychologisch onderzoek van [minderjarige] gereed is kan dit ook meer zicht geven op de kindeigen problematiek die bij [minderjarige] speelt.
Ten slotte is de moeder van mening dat de rechtbank ten onrechte de plaatsing in een moeder-kind traject heeft afgewezen omdat eerst het onderzoek door de raad moet worden afgewacht. Moeder is van mening dat een plaatsing in een moeder-kindhuis kans van slagen heeft. Ze vreest nog meer onthecht te raken van [minderjarige] en ziet dit hoger beroep als allerlaatste kans om herenigd te worden met [minderjarige] . Ze is bereid alle hulpverlening die daartoe wenselijk wordt geacht door deskundigen, te accepteren. Ze ontkent eerdere hulpverlening te hebben geweigerd.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
[minderjarige] is een kwetsbaar, angstig en onzeker meisje dat veel spanning en opgekropte gevoelens heeft als gevolg van onderliggende trauma- en verliessituaties. Naar omstandigheden ontwikkelt zij zich positief in het pleeggezin. Uit recent onderzoek is gebleken dat [minderjarige] intensieve en complexe (trauma)behandeling nodig heeft. De intensieve behandeling wordt allereerst gericht op het op gang brengen van affectregulatie. Op termijn wordt toegewerkt naar traumabehandeling en hechting bevorderende therapie. Daarnaast start de therapeutische gezinsbehandeling met als doel het bieden van psycho-educatie en het begeleiden van de pleegmoeder bij opvoedvragen.
[minderjarige] heeft een veilige en stabiele opvoedingssituatie nodig en die krijgt ze nu bij de pleegmoeder. De pleegmoeder lijkt instinctief aanleg te hebben voor traumasensitief opvoeden.
De GI vraagt zich af waar moeders geruchten rondom de pleegmoeder vandaan komen.
Het politierapport laat zien dat de moeder verward en grensoverschrijdend gedrag laat zien. Juist de pleegmoeder kan een veilige en stabiele opvoedomgeving voor [minderjarige] creëren.
Om die reden was plaatsing bij oma [oma] ook geen optie. Oma [oma] heeft sinds de uithuisplaatsing geen rol meer gespeeld in het leven van [minderjarige] . Plaatsing bij oma [oma] zou voor [minderjarige] weer een wisseling van verblijfplaats en daarmee een nieuw trauma opleveren en dat is niet wenselijk. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat zij in een veilige, voor haar vertrouwde omgeving verblijft.
Het moeder-kind traject is destijds niet ingezet omdat de moeder zich niet aan de schriftelijke aanwijzing hield. Het perspectief van [minderjarige] ligt ook niet meer bij de moeder. Tot op heden is uit veiligheidsoverwegingen de omgang tussen [minderjarige] en de moeder niet opnieuw opgestart. Het is voor de jeugdzorgwerkers erg lastig om tot een vorm van samenwerking met de moeder te komen. Het is de moeder in de afgelopen periode niet gelukt om een stabiele en positieve rol in het leven van [minderjarige] te spelen.
Het raadsonderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel heeft inmiddels plaatsgevonden. Het verslag is nog niet gereed maar de raad gaat adviseren om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen.
3.8.
De vader heeft op de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende verklaard
.
Er is op dit moment geen persoonlijk contact tussen de vader en de moeder. Ze spreken elkaar alleen via whatsapp. In eerste instantie had het moeder-kind traject doorgezet moeten worden en destijds was plaatsing bij oma [oma] een optie geweest. Nu is het te lang geleden en kent [minderjarige] oma [oma] niet meer. De vader heeft maandelijks omgang met [minderjarige] . Ze is dan netjes verzorgd. De vader denkt dat het goed gaat met [minderjarige] en dat ze het beste bij de pleegmoeder kan blijven. De omgang met de moeder zou wel weer opgestart moeten worden.
3.9.
De pleegmoeder heeft op de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende verklaard. Vanaf het moment dat [minderjarige] bij de pleegmoeder verblijft is [minderjarige] enorm gegroeid. De therapie bij [instantie] maakt dingetjes los bij [minderjarige] . [minderjarige] kan haar gevoelens beter uiten en ze werkt hard aan zichzelf. [minderjarige] is erg op de pleegmoeder gericht. De pleegmoeder wil [minderjarige] graag de kans bieden bij haar op te groeien.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de (verlenging van de) ondertoezichtstelling.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
3.10.5.
[minderjarige] is een kwetsbaar, angstig en onzeker vijfjarig meisje dat veel spanning en opgekropte gevoelens heeft als gevolg van onderliggende trauma- en verliessituaties. Uit recent onderzoek blijkt dat sprake is van zeer complexe problematiek waarvoor een intensieve behandeling nodig is. Doordat [minderjarige] in het pleeggezin in een veilige, stabiele en voor haar vertrouwde omgeving verblijft, kan zij toekomen aan traumaverwerking. Naar omstandigheden ontwikkelt [minderjarige] zich goed in het pleeggezin. Het is positief dat de pleegmoeder van nature aanleg blijkt te hebben voor traumasensitief opvoeden.
De moeder heeft haar eigen persoonlijke problematiek. Zij is gediagnosticeerd met PTSS, ADHD, een hechtingsstoornis en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast heeft zij financiële problemen en een beperkt netwerk. Recent nog was de moeder betrokken bij diverse politiemeldingen, buurt- en geluidsoverlast en incidenten. De moeder is sinds juli 2019 onvoldoende in staat geweest om [minderjarige] de veiligheid, duidelijkheid, structuur en aandacht te bieden die [minderjarige] nodig heeft. Dat is nog steeds zo en daarom is een thuisplaatsing nu niet aan de orde. De twijfels die de moeder heeft geuit over de pleegmoeder zijn door de moeder niet onderbouwd en worden door de GI niet herkend en weersproken.
3.10.6.
Een onderzoek naar plaatsing van [minderjarige] bij oma [oma] is niet in het belang van [minderjarige] . Oma [oma] is al gedurende tweeënhalf jaar niet in beeld en dus een min of meer onbekend persoon voor [minderjarige] . Gezien het belaste verleden van [minderjarige] en alles wat zij heeft meegemaakt heeft zij behoefte aan een veilige basis. Die heeft ze nu bij de pleegmoeder.
Een wisseling van verblijfplaats zou opnieuw een trauma voor [minderjarige] betekenen.
3.10.7.
Ook een moeder-kind traject is niet meer aan de orde. De GI heeft voor een dergelijk traject indertijd de voorwaarde gesteld dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] eerst wordt hersteld. [minderjarige] had haar moeder op dat moment al meer dan zes maanden niet meer gezien. De omgangsmomenten die daarna zijn gevolgd waren moeilijk voor [minderjarige] en hebben tijdelijk stilgelegen vanwege de coronamaatregelen. Het begeleid beeldbellen dat vervolgens is ingezet is niet goed verlopen. Zo heeft de moeder bijvoorbeeld tijdens het beeldbellen ongepaste uitspraken richting [minderjarige] gedaan en grensoverschrijdend gedrag getoond jegens een jeugdbeschermer.
De fysieke omgangsmomenten die vervolgens zijn hervat zijn ook wisselend verlopen. De eerste keren is de moeder vriendelijk richting de jeugdbeschermer en de pleegmoeder geweest. Daarna leek het er op dat de moeder, door het noemen van plaatsnamen, probeerde te achterhalen waar de pleegmoeder en [minderjarige] verblijven. Tijdens de laatste omgang zijn er foto’s gemaakt van de auto van de pleegmoeder. De moeder gaf aan dat ze hier niets mee te maken had. Desondanks is door de GI uit veiligheidsoverwegingen besloten de omgang stop te zetten. Tot op heden is de omgang vanwege deze veiligheidsoverwegingen niet opnieuw opgestart. Dat betekent dat niet is voldaan aan de door de GI gestelde voorwaarde om met een moeder-kind traject te starten. Daarbij komt dat de aandacht op dit moment moet zijn gericht op traumabehandeling, welk traject in het belang van [minderjarige] op geen enkele manier verstoord moet worden.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is op 17 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.