ECLI:NL:GHSHE:2022:502

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
200.304.200_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de bekrachtiging van een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2018. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 19 november 2021 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kind door de gecertificeerde instelling (GI) was verleend. De moeder stelt dat zij in staat is om voor haar kind te zorgen en dat er geen reden meer is voor de uithuisplaatsing. De GI daarentegen heeft betoogd dat er sprake is van een onveilige situatie voor het kind, onder andere door middelengebruik van de moeder en haar contact met de vader van het kind, die ook problematisch gedrag vertoont.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder heeft in het verleden meerdere keren hulp nodig gehad en is betrokken geweest bij incidenten die de veiligheid van het kind in gevaar hebben gebracht. Ondanks haar goede intenties, blijkt uit de recente gebeurtenissen dat de moeder niet in staat is om de noodzakelijke veranderingen door te voeren in haar leven om een veilige omgeving voor haar kind te waarborgen. Het hof heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk blijft, gezien de onveilige opvoedomgeving en het gebrek aan adequate hulpverlening voor de moeder.

De beslissing van het hof is om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarmee de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige wordt voortgezet. Het hof benadrukt het belang van de veiligheid en het welzijn van het kind in deze procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 februari 2022
Zaaknummer : 200.304.200/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/298476 / JE RK 21-2248
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, locatie Roermond van 9 november 2021 en 19 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 december 2021, heeft de moeder het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 19 november 2021 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en/of onbewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 januari 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een V-formulier met producties van de advocaat van de moeder d.d. 10 januari 2022;
- een V-formulier met productie van de advocaat van de moeder d.d. 24 januari 2022;
- het tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde deel van het procesdossier in het eerste aanleg (inleidend verzoekschrift).

3.De beoordeling

3.1.
De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. De biologische vader van [minderjarige] is [de vader] (hierna te noemen: de vader).
3.2.
[minderjarige] heeft van 6 november 2019 tot 6 november 2020 onder toezicht gestaan. Hij staat sinds 16 juli 2021 opnieuw onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 19 november 2021 voor de duur van tien maanden, tot 5 oktober 2022.
3.3.
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 9 november 2021 heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 9 november 2021 voor de duur van twee weken uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De beslissing is voor het overige aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 19 november 2021 heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 23 november 2021 voor de duur van drie maanden, dus tot 23 februari 2022, uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.5.
[minderjarige] verblijft in een (crisis)pleeggezin.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Er is geen reden (meer) om de uithuisplaatsing van [minderjarige] te laten voortduren. De moeder is opvoedkundig prima in staat voor [minderjarige] te zorgen. Zij gebruikt geen middelen en neemt deel aan speekseltests om dit aan te tonen. Zij beseft dat de voorvallen waarbij de vader van [minderjarige] betrokken was een onveilige situatie voor [minderjarige] opgeleverd hebben en dat zij geen contact meer met de vader moet hebben. De reden dat zij op 9 januari 2022 wel naar het huis van de vader is gegaan is dat zij bericht had ontvangen dat het niet goed met hem ging en zij hem wilde helpen. Haar thuissituatie heeft zij daarmee niet in gevaar gebracht. De moeder wil er alles aan doen om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Zij is bereid om deel te nemen aan intensieve begeleiding in de thuissituatie. Dit is echter niet van de grond gekomen, waardoor zij niet de kans krijgt om te laten zien dat thuisplaatsing van [minderjarige] mogelijk is. Zij heeft recentelijk zelf nog met het wijkteam gesproken over de inzet van hulpverlening. De contactmomenten die de moeder met [minderjarige] nu gedurende twee middagen per week heeft verlopen goed. Dit contact is grotendeels onbegeleid. De moeder wil het liefst dat [minderjarige] volledig naar huis komt. Als dit nog niet mogelijk is zou [minderjarige] in plaats van twee middagen per week bijvoorbeeld overdag bij de moeder kunnen zijn en ergens anders kunnen overnachten. De moeder wil meer betrokken zijn bij [minderjarige] , wat ook in het belang van [minderjarige] is. Er is meer mogelijk dan wat nu gedaan wordt. Daar moet op ingezet worden.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De reden voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] is de structurele onveiligheid voor hem bij de moeder. Ondanks de belofte van de moeder om de vader niet meer toe te laten in haar eigen leven en (dus) in dat van [minderjarige] omdat dit leidt tot onvoorspelbare en onveilige situaties, kan zij die belofte niet waarmaken. Gebleken is dat sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige] de moeder op 21 november 2021 de vader (via een derde) heeft benaderd voor een ontmoeting, de vader op 9 december 2021 nabij de woning van de moeder is aangetroffen en de moeder op 9 januari 2022 in de woning van de vader is aangetroffen. Bij alle drie momenten zijn hulpdiensten/politie aanwezig geweest.
Er is sprake van middelengebruik door de moeder. Recente voorbeelden zijn dat de moeder op 21 november 2021 en 9 januari 2022 op de spoedeisende hulp opgenomen is geweest vanwege intoxicatie, waarschijnlijk met GHB. Tot aan de uithuisplaatsing van [minderjarige] is de moeder ook meerdere keren, in het bijzijn van [minderjarige] , onder invloed van middelen aangetroffen. De moeder is van goede wil maar het lukt haar niet om zich aan de veiligheidsafspraken over het contact met de vader en het middelgebruik te houden.
De GI acht het belangrijk dat er frequent contact is tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder heeft nu twee middagen per week, van half een tot half vijf, contact met [minderjarige] in haar woning. Er zijn controlemomenten ingebouwd: de pleegzorgwerker komt steeds een uur/anderhalf uur onverwacht langs. Vanwege de gebeurtenis op 9 januari 2022 is er voor gekozen om de contactregeling niet uit te breiden met overnachtingen.
Het is noodzakelijk dat er een onderzoek (aangevuld met diagnostiek) komt naar het psychisch, cognitief en sociaal emotioneel functioneren van de moeder in relatie tot de opvoeding van [minderjarige] . Daarnaast is het noodzakelijk dat er gericht onderzoek gedaan wordt naar de verslavingsproblematiek van de moeder.
Tot concrete hulpverlening is het tot op heden niet gekomen. Met de moeder is gesproken over de mogelijkheid van intensieve hulpverlening in de thuissituatie. De moeder heeft de intentie om daaraan mee te werken, maar toont ook enige weerstand. Voor uitbreiding van de omgang acht de GI ook pedagogische ondersteuning in de thuissituatie nodig. Een combinatie van een opbouw in het contact met de moeder en de stabiliteit die het pleeggezin biedt, is op dit moment in het belang van [minderjarige] .
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. In aanvulling daarop overweegt het hof naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd nog het volgende.
Na de bestreden beschikking hebben zich nieuwe, ernstige incidenten voorgedaan die samengaan met de aanwezigheid van de vader ondanks het feit dat de moeder zelf zegt dat ze weet dat ze geen contact met hem moet hebben. De incidenten maken dat de zorgen over het middelengebruik van de moeder, en dan voornamelijk GHB, onverminderd aanwezig zijn. Op 21 november 2021 is de moeder in bijzijn van de vader en haar zus aangetroffen op een bankje, waarbij de politie heeft gesignaleerd dat de moeder nergens op reageerde en haar mond wijd open had. Op 9 december 2021 is de vader liggend op de galerij bij de woning van de moeder aangetroffen, vermoedelijk onder invloed van GHB. De moeder heeft op dat moment voor de vader de hulpdiensten ingeschakeld en zorggedragen voor het veilig stellen van zijn persoonlijke eigendommen. Op 9 januari 2022 is de moeder in de woning van de vader aangetroffen na een melding van geluidsoverlast van omwonenden. De verpleegkundige die de moeder toen heeft gezien heeft geconstateerd dat de moeder bij aankomst niet aanspreekbaar was en dat naast overmatig alcoholgebruik mogelijk ook sprake was van inname GHB, diazepam of methylfenidaat. Laatstgenoemd incident heeft de GI doen besluiten om de huidige contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] niet uit te breiden met overnachtingen.
3.9.3.
Gelet op voornoemde incidenten is het hof van oordeel dat nog steeds sprake is van een onveilige opvoedomgeving voor [minderjarige] bij de moeder. De moeder toont zich van goede wil, zo geeft de GI aan, maar zij heeft nieuwe incidenten niet weten voorkomen en haar situatie niet kunnen verbeteren. De moeder erkent dat zij voor haar persoonlijke problematiek hulp nodig heeft, maar passende hulpverlening is nog niet ingezet. Ook de door de GI noodzakelijk geachte onderzoeken van de moeder hebben nog niet plaatsgevonden.
Het hof is daarom van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] in ieder geval tot 23 februari 2022, de termijn die hier voorligt, noodzakelijk is.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 19 november 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en K.A. Boshouwers en is op 17 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.