ECLI:NL:GHSHE:2022:671

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
200.293.855_01 en 200.296.199_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en huurrecht van de echtelijke woning met internationale aspecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de echtscheiding tussen partijen, die op 17 januari 1992 in Portugal zijn gehuwd. De man, verzoeker in hoger beroep, betwistte de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 februari 2021, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de vrouw als huurster van de echtelijke woning werd aangewezen. De man stelde dat het huwelijk niet duurzaam was ontwricht en dat er nog mogelijkheden voor verzoening waren. De vrouw daarentegen handhaafde haar standpunt dat het huwelijk duurzaam ontwricht was en overhandigde bewijs van haar gezondheidsproblemen als gevolg van de situatie.

Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had, gezien de woonplaats van partijen in Nederland. Het hof concludeerde dat de vrouw, gezien haar gezondheidstoestand en de gevolgen daarvan voor haar financiële situatie, recht had op het huurrecht van de echtelijke woning. De man had weliswaar arbeidsmogelijkheden, maar zijn financiële situatie was minder urgent dan die van de vrouw. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de belangen van beide partijen in het kader van echtscheiding en huurrecht, met bijzondere aandacht voor de gezondheid en financiële situatie van de vrouw.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.293.855/01 en 200.296.199/01
zaaknummer rechtbank : 371343 FA RK 20-2028
beschikking van de meervoudige kamer van 3 maart 2022
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.E. Teusink te Roosendaal.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 9 februari 2021, uitgesproken onder het hierboven genoemde zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 4 mei 2021 in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking van 9 februari 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 14 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 1 december 2021 met bijlage, ingekomen op 1 december 2021;
- een brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw aan het hof van 6 januari 2022, ingekomen op 7 januari 2022.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 22 februari 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Beide partijen zijn ook bijgestaan door de tolk mevrouw J.K. de Graaff (tolknummer 1616).

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 17 januari 1992 te [plaats] (Portugal). Partijen bezitten de Portugese nationaliteit. Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren. Partijen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland en zijn samen woonachtig in de huurwoning aan de [adres] [woonplaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is bepaald dat de vrouw met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand de huurster zal zijn van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] [woonplaats] .
4.2.
De grieven van de man zien op de uitgesproken echtscheiding en op de toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw.
4.3.
De man heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar oorspronkelijke verzoeken, naar het hof begrijpt ten aanzien van de echtscheiding en de toedeling van het huurrecht, althans deze verzoeken van de vrouw alsnog af te wijzen, en alsnog te bepalen dat, indien de uitgesproken echtscheiding wordt bekrachtigd, de man met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, de huurder zal zijn van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] [woonplaats] .
4.4.
De vrouw heeft verzocht de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit als ongegrond af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Kosten rechtens.
4.5.
Deze zaken zijn ter griffie van het hof geadministreerd onder de zaaknummers 200.293.855/01 (echtscheiding) en 200.296.199/01 (huurrecht van de echtelijke woning).
De zaken zijn tezamen behandeld en zij worden tezamen beslist.

5.De motivering van de beslissing

In de beide zaken
Met betrekking tot de echtscheiding
5.1.
Het geschil met betrekking tot de echtscheiding heeft een internationaal karakter. Nu partijen ten tijde van de indiening van het verzoek in eerste aanleg beiden hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
5.2.1.
De man heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte de echtscheiding heeft uitgesproken. Hij betwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en naar zijn mening is een verzoening nog steeds mogelijk.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
5.2.2.
Het hof overweegt het navolgende. De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en zij heeft, zoals uit de bestreden beschikking blijkt, bij de rechtbank expliciet aangegeven dat zij het huwelijk met de man niet wil voortzetten. In hoger beroep heeft de vrouw aangevoerd dat het huwelijk al langdurig duurzaam is ontwricht; zij heeft haar standpunt ten aanzien van het uitspreken van de echtscheiding gehandhaafd. Ook heeft de vrouw in hoger beroep een brief van haar huisarts d.d. 14 december 2021 overgelegd waaruit blijkt dat de vrouw lichamelijke klachten heeft en dat zij lijdt aan stress ten gevolge van de huiselijke situatie. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat ook in hoger beroep is gebleken dat voortzetting van de samenleving voor de vrouw ondraaglijk is geworden en dat er geen uitzicht bestaat op herstel van de echtelijke verhoudingen. De grief van de man faalt. Het hof zal de bestreden beschikking wat de echtscheiding betreft bekrachtigen.
Met betrekking tot het huurrecht
5.3.
De Nederlandse rechter heeft ook rechtsmacht om te oordelen over het verzoek ter zake het huurrecht van de echtelijke woning nu deze woning in Nederland is gelegen.
5.4.1.
De man heeft het volgende -samengevat- gesteld. De rechtbank heeft ten onrechte bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de echtelijke woning. Het kan jaren duren voordat de man in aanmerking komt voor een sociale huurwoning. De man heeft geen arbeidsinkomen en een woning huren in de private sector is voor hem financieel niet haalbaar. Hij heeft geen mogelijkheid om bij familie of kennissen onderdak te krijgen. Ten slotte valt niet in te zien dat de vrouw, vanwege de voorzieningen die voor haar van belang zijn, in het centrum van [woonplaats] moet wonen; deze voorzieningen zijn ook in de buitenwijken voor de vrouw toegankelijk.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
5.4.2.
Het hof is, evenals de rechtbank en op de dezelfde gronden als de rechtbank die het hof na eigen afweging overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat het belang van de vrouw bij verkrijging van het huurrecht van de woning zwaarder dient te wegen dan het belang van de man. Gelet op de gezondheidstoestand van de vrouw heeft zij geen arbeidsmogelijkheden en daardoor geen financiële ruimte om binnen een redelijke termijn kans te maken op een andere woning. Desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij in het verleden wel heeft gewerkt (onder meer via uitzendbureaus in de logistiek en als schoonmaker) maar dat dit tot heden niet tot een vast dienstverband heeft geleid. De man is wel op zoek naar werk. Het hof constateert dat de man wel over arbeidsmogelijkheden beschikt en derhalve, in tegenstelling tot de vrouw, ook over financiële mogelijkheden kan beschikken om kans te maken op een andere woning. Daar komt bij dat de man, anders dan de vrouw nog over een (familie) netwerk beschikt in de omgeving en voor het wonen niet beperkt is tot de omgeving [woonplaats] . De grief van de man faalt gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien. Het hof zal de bestreden beschikking ook wat de toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw betreft bekrachtigen.
5.5.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure onder meer de echtscheiding betreft.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
op de beide zaken:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 9 februari 2021, voor zover het betreft de echtscheiding tussen partijen en de toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] [woonplaats] ;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 3 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.