ECLI:NL:GHSHE:2022:705

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
20-001629-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarbij hij de benadeelde partij dreigende berichten had gestuurd. De politierechter had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod met de benadeelde en een gebiedsverbod. De verdachte ging in hoger beroep tegen de beslissing van de politierechter, met name tegen de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis van de politierechter vorderde, met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. De verdediging was het eens met de vordering van de advocaat-generaal, maar betwistte de beslissing over de benadeelde partij. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het gehele vonnis van de politierechter vernietigd moest worden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging zoals ten laste gelegd en heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met dezelfde bijzondere voorwaarden als eerder opgelegd.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen. Het hof heeft de beslissing gegrond op relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de zaak met zorgvuldigheid behandeld, rekening houdend met de ernst van de bedreiging en de impact op de benadeelde.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001629-21
Uitspraak : 22 februari 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 30 juni 2021, parketnummer 02-321952-20, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 09-185419-18, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
laatst opgegeven adres: [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [benadeelde] en een gebiedsverbod voor een straal van 750 meter van [adres 2] . Daarnaast is als voorwaarde opgelegd toezicht door de reclassering op de naleving van voornoemde bijzondere voorwaarden en de opdracht aan de reclassering om de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Daarbij is de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen van deze voorwaarden. Daarnaast is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 09-185419-18, afgewezen en is hiervan de proeftijd verlengd met 1 jaar.
Voorts heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , de verdachte veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tot slot heeft de politierechter de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen behoudens de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en dat het hof in zoverre opnieuw rechtdoende de vordering zal afwijzen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat hij het eens is met de vordering van de advocaat-generaal, met uitzondering van de beslissing van de politierechter op de vordering van de benadeelde partij, waarvan de advocaat-generaal bevestiging heeft gevorderd. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij is dé reden van het hoger beroep. Met betrekking tot die vordering heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te verklaren in de vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 september 2020 te [plaatsnaam 1] , gemeente [gemeente] , en/of te [plaatsnaam 2] , althans in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] (middels een of meer telefoonbericht(en)) dreigend de woorden toe te voegen: "jij gaat dood" en/of "ik maak je kapot" en/of "als jij niet komt dan steek ik je huis in de fik hoer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 september 2020 in Nederland [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde] middels telefoonberichten dreigend de woorden toe te voegen: "jij gaat dood" en "ik maak je kapot" en "als jij niet komt dan steek ik je huis in de fik hoer".
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [benadeelde] met enig misdrijf tegen het leven gericht. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog lange tijd nadelige psychische gevolgen daarvan ondervinden. Uit de aangifte en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding volgt dat aangeefster erg bang is van de verdachte, dat zij in angst leeft en doorlopend heel alert is. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij de bewezenverklaarde ernstige bedreigingen heeft geuit naar aangeefster.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 december 2021, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit onder meer blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (meermalen gepleegd). Het hof houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles overziend is het hof, met de politierechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Voorts zal het hof als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf, evenals de politierechter, verbinden dat de verdachte geen (direct of indirect) contact opneemt, zoekt of heeft met [benadeelde] en zich niet zal bevinden binnen een straal van 750 meter van [adres 2] .
Het hof zal, nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [benadeelde] , en het hof van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan, bevelen dat de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Het hof heeft daarbij onder meer in aanmerking genomen dat bij de verdachte kennelijk nog steeds rancunes bestaan tegen aangeefster. Het hof wijst in dit verband op hetgeen ter terechtzitting van de politierechter is voorgevallen, waaruit volgt dat bij de verdachte nog steeds opgekropte gevoelens tegen haar bestaan.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat deze vordering weer in de oorspronkelijke omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij verklaard dat zij als gevolg van het bewezenverklaarde feit een tijd niet haar huis uit durfde, zij veel slapeloze nachten heeft gehad en zij zelfs psychiatrische hulp heeft moeten zoeken.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen van het bewezenverklaarde voor het slachtoffer en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die [benadeelde] rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 250,00. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om tot een ander oordeel te komen.
Gelet op het voorgaande is het hof, met de politierechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 250,00. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09-185419-18
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, locatie ’s-Gravenhage, van 28 november 2018 onder parketnummer 09-185419-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van 2 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] , geboren op [geboortedatum benadeelde] ;
  • dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 2 jaren niet zal bevinden binnen een straal van 750 meter van [adres 2] .
Beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 september 2020.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Zeeland-West-Brabant van 30 maart 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 28 november 2018 met parketnummer 09-185419-18 voorwaardelijk opgelegde geldboete ter hoogte van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 22 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.