ECLI:NL:GHSHE:2022:713

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
20-001273-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake overtredingen Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1987, was eerder veroordeeld voor het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad, die het eerdere arrest had vernietigd. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op twee verschillende data, 29 september 2017 en 6 november 2017, als bestuurder van een motorrijtuig heeft gereden terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en het eerdere vonnis vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001273-21

Uitspraak : 23 februari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

Gewezen, na terugwijzing door de Hoge Raad, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 februari 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 96-229474-17 en 96-224271-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres 1] .
De voorafgaande procesgang
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte in de in eerste aanleg gevoegde zaken (met parketnummers 96-229474-17 en 96-224271-17) veroordeeld ter zake van tweemaal het overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 28 juni 2019 met parketnummer 20-001074-18 heeft dit hof de verdachte in de zaken met parketnummers 96-229474-17 en 96-224271-17 telkens veroordeeld ter zake van het overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van 11 mei 2021, nr. 19/03194, heeft de Hoge Raad der Nederlanden het arrest van dit hof van 28 juni 2019 vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit hof opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd en hem zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 96-229474-17 primair bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 96-224271-17 is enkel een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 96-229474-17:
hij op of omstreeks 29 september 2017 te 's-Hertogenbosch terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Jan Heinsstraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
zaak met parketnummer 96-224271-17 (gevoegd):
hij op of omstreeks 6 november 2017 te Breda terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, A16, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-229474-17 en in de zaak met parketnummer 96-224271-17 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 96-229474-17:hij op 29 september 2017 te 's-Hertogenbosch terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Jan Heinsstraat, als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie heeft bestuurd;
zaak met parketnummer 96-224271-17 (gevoegd):hij op 6 november 2017 te Breda terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, A16, als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Zaak met parketnummer 96-229474-17
Tenzij anders vermeld wordt hierna telkens verwezen naar het dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, District Brabant-Noord, PL/PVNUMMER PL2100/290920171440006897, sluitingsdatum 31 oktober 2017.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 oktober 2017, genummerd PL2100-2017201884-4, blad 1 en 2, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Wij verbalisanten waren op vrijdag 29 september 2017 omstreeks 14.40 uur belast met surveillance in de gemeente 's-Hertogenbosch.
Wij reden over de Orthenstraat in het centrum van ’s-Hertogenbosch. Wij zagen dat de bestuurder van de personenauto voorzien van het kenteken [kenteken] , tegen het verkeer in reed en zijn voertuig op het trottoir parkeerde. Wij zagen dat naast deze bestuurder nog een vrouw zat. De bestuurder van deze personenauto deed zijn raam naar beneden toe, dit deden wij ook.
Ik, [verbalisant 2] , sprak de bestuurder aan. Ik was op dat moment ongeveer één meter van hem vandaan. Wij verbalisanten konden de bestuurder goed zien. Ik, [verbalisant 2] zei dat hij daar niet mocht rijden. Wij hoorden dat de bestuurder zei dat hij iets moest ophalen en dat hij maar twee minuten bezig was. Ik, [verbalisant 2] , zei dat hij snel moest doen.
Vervolgens reden wij verder in de richting van de Jan Heinsstraat. Ik, [verbalisant 1] raadpleegde het genoemde kenteken in de politiesystemen. Volgens dit
systeem bleek dat de personenauto, een grijze Renault Megane voorzien van het
kenteken [kenteken] niet voorzien was van een geldige verzekering. Wij
zagen dat de bestuurder op dit moment wel reed over de openbare weg met dit voertuig.
Wij verbalisanten zijn vervolgens uit ons voertuig gestapt en op de kruising van de
Orthenstraat met de Jan Heinsstraat gaan staan. Ik, [verbalisant 1] zag het genoemde
voertuig in mijn richting komen rijden. Wij zagen dat dezelfde bestuurder in het
voertuig reed. Ik, [verbalisant 1] maakte oogcontact met de bestuurder en gaf hem een
stopteken middels mijn handen.
Wij zagen dat het voertuig begon met afremmen. Ik, [verbalisant 1] zag dat het raam van de bijrijder open was. Ik zei tegen de bestuurder dat hij zijn auto moest stoppen en dat hij hem rechts van mij moest parkeren aan de zijkant van de straat. Ik, [verbalisant 1] hoorde dat de bestuurder zei: “Ja, dat doe ik.” Wij zagen vervolgens dat de bestuurder gas gaf en wegreed.
Ik, [verbalisant 1] heb een foto gezocht van de tenaamgestelde van de personenauto voorzien van het kenteken: [kenteken] . Wij
verbalisanten herkenden direct de man op de foto, als zijnde de bestuurder van de
personenauto. Dit kunnen wij met zekerheid zeggen. Wij hebben de man kort gesproken en hebben zijn gezicht goed gezien.
Ik, [verbalisant 1] zag bij verdere bevraging dat de bestuurder/tenaamgestelde de volgende persoon betrof:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Ik, [verbalisant 1] zag in het systeem dat de verdachte [verdachte] vanaf 07-08-2013 een ongeldig verklaard rijbewijs AM en B had.
2.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een besluit d.d. 31 juli 2013 van [manager] Manager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid, namens de directie van het CBR, voor zover inhoudende:
Datum
31 juli 2013
BESLUIT TOT ONGELDIGVERKLARING RIJBEWIJS
In het besluit van 14 mei 2013 heeft het CBR de heer [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1987, een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd.
U heeft de kosten van het opleggen van de EMG niet of niet op tijd betaald. Hierbij delen wij mee welk besluit wij hierop hebben genomen en waarom wij dit hebben gedaan.
Besluit
Uw rijbewijs is ongeldig vanaf de zevende dag na dagtekening van dit besluit.
3.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een e-mail van [werknemer] van CBR Divisie Rijgeschiktheid d.d. 16 november 2017, met bijlagen, voor zover inhoudende:
31-07-2013 Besluit ongeldig verklaren niet betalen – het besluit is aangetekend verzonden. De aangetekende brief is retour gekomen.
Als bijlage bij dit e-mailbericht is onder meer gevoegd het besluit van 31 juli 2013, genoemd onder bewijsmiddel 2, en een kopie van een envelop met onder meer de opschriften:
CBR
Postbus 3012
2280 GA RIJSWIJK ZH
Aangetekend
[verdachte]
[adres 2]
[woonplaats]
[het hof begrijpt: het adres waarop de verdachte destijds volgens de SKDB-staat in de BRP stond ingeschreven]
Retour afzender. Niet afgehaald. 25-08-2013.
4.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten de uitdraai BVI-IB, met als printdatum: 30-9-2017, opgenomen als bijlage 2 in het dossier, voor zover inhoudende:
Rijbewijs categorieën:
B, eerste afgifte: 16-01-2008, geldig tot 16-01-2018
Maatregelen:
Registratie: 31-07-2013
Gevorderde inleverdatum: 07-08-2013
Soort: vorderingsprocedure
Autoriteit: CBR Divisie Vorderingen
Inleversoort: volledig ongeldig rijbewijs
5.
De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 februari 2022, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 29 september 2017 wist dat ik niet mocht rijden omdat mijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Zaak met parketnummer 96-224271-17 (gevoegd)
Ter zake van het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 96-224271-17 volstaat het hof, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering: [1]
  • het proces-verbaal ZSM artikel 9 WVW d.d. 6 november 2017, pagina ongenummerd;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten de uitdraai BVI-IB welk als bijlage is gevoegd bij bewijsmiddel onder 1, met als printdatum: 06-11-2017, pagina 1 van 1;
  • de geschriften als bedoeld in de bewijsmiddelen 2 en 3 voornoemd;
  • de bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 februari 2022.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging – op gronden zoals verwoord in de pleitnota overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep – bepleit dat de verdachte in de zaak met parketnummer 96-229474-17 dient te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte ontkent zijn auto op 29 september 2017 te hebben bestuurd. De verbalisanten herkennen verdachte na kortstondige contactmomenten met de bestuurder van een personenauto op een foto van de tenaamgestelde van die personenauto, zonder daarbij specifieke of unieke onderscheidende gezichtskenmerken te beschrijven. Dit zijn, vrij algemene en stellige beweringen die niet controleerbaar zijn. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de verbalisanten samen, in elkaars bijzijn, de foto van verdachte hebben bekeken hetgeen (on)bewust sturend kan zijn. Derhalve is volgens de verdediging sprake van een twijfelachtige herkenning. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het enige bewijsmiddel in deze zaak – het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 oktober 2017 – dan ook niet betrouwbaar is en derhalve niet bruikbaar is voor het bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 oktober 2017 blijkt het navolgende.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] reden op vrijdag 29 september 2017 omstreeks 14.40 uur in de Orthenstraat te ’s-Hertogenbosch dat een personenauto met kenteken [kenteken] tegen het verkeer in reed en dat het voertuig werd geparkeerd op het trottoir. De bestuurder deed zijn raam open waarop [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ook het raam van hun voertuig openden. [verbalisant 2] was op het moment dat hij de bestuurder aansprak op ongeveer één meter afstand van hem. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren op ambtsbelofte dat zij de bestuurder goed konden zien. Zij zijn vervolgens met de bestuurder een kort gesprek aangegaan en vervolgens verder gereden.
Kort daarna maakte [verbalisant 1] op de kruising van de Orthenstraat met de Jans Heinsstraat oogcontact met de bestuurder van het voertuig met kenteken [kenteken] en gaf hem een stopteken. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] herkenden de bestuurder als degene die zij even tevoren als bestuurder van die personenauto zagen en spraken. [verbalisant 1] zag dat het raam van de bijrijder open was waarop hij tegen de bestuurder zei dat hij de auto moest stoppen. De bestuurder reed vervolgens weg.
[verbalisant 1] heeft een foto gezocht van degene die als tenaamgestelde staat geregistreerd met betrekking tot de personenauto met kenteken [kenteken] . [verbalisant 1] en [verbalisant 2] herkenden direct de man op de foto als zijnde de bestuurder van de personenauto. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren dit met zekerheid te kunnen zeggen nu zij de man kort hebben gesproken en zijn gezicht goed hebben gezien.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de herkenning van de verdachte door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben de bestuurder op 29 september 2017 tweemaal gezien en beide verbalisanten hebben de bestuurder aangesproken waarna zij hem op een foto van de tenaamgestelde van de auto, zijnde de verdachte, hebben herkend. Er was sprake van directe waarnemingen op korte afstand en [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren op ambtsbelofte dat zij het gezicht van de verdachte goed konden zien. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat verbalisanten goed in staat zijn personen te herkennen nu zij daarop zijn getraind. Van enige sturing – doordat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in elkaars bijzijn de foto van de tenaamgestelde hebben bekeken – is niet gebleken. Wat door de verdediging voor het overige is aangevoerd, doet aan de betrouwbaarheid van de herkenning niet af. In het licht van al het vorenoverwogene ziet het hof geen enkele aanleiding om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 oktober 2017 te twijfelen, zodat dit proces-verbaal, en de daarin beschreven herkenning door de verbalisanten, kan bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde.
Het verweer van de verdediging wordt in al zijn onderdelen verworpen
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 96-229474-17 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 96-224271-17 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De politierechter heeft de verdachte in de zaken met parketnummers 96-229474-17 en 96-224271-17 veroordeeld ter zake het overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat een dienstverlenende straf dan wel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, omdat de verdachte een gezin heeft met twee kinderen dat van inkomen moet worden voorzien en hij al twee jaren niet in aanraking is geweest met justitie.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich zowel op 29 september 2017 en 6 november 2017 schuldig gemaakt aan het besturen van een motorrijtuig, terwijl het op zijn naam gestelde rijbewijs ongeldig was verklaard. Hij heeft zich aldus in korte tijd tweemaal schuldig gemaakt aan het overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Door zo te handelen heeft de verdachte zich niets aangetrokken van de regels die gelden in het verkeer. Bovendien heeft hij er blijk van een door het openbaar gezag ten behoeve van de verkeersveiligheid getroffen maatregel naar believen te negeren. Door op de hiervoor omschreven wijze aan het verkeer deel te nemen, heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2021, waaruit blijkt dat hij na de bewezenverklaarde feiten onherroepelijk is veroordeeld ter zake van nadien gepleegde feiten met betrekking tot de Wegenverkeerswet 1994, waaronder het overtreden van artikel 9, tweede lid, WVW 1994. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Tevens heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Hierin wordt voor een
enkeleovertreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken in beginsel als passend beschouwd. Het hof ziet – alles overziende en het voorgaande in overweging nemende – geen aanleiding om van genoemd oriëntatiepunt ten gunste van de verdachte af te wijken. Dat betekent dat voor de twee overtredingen van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van in totaal vier weken passend en geboden is.
Echter, gelet op het tijdsverloop in onderhavige zaken, zal het hof een deel van deze gevangenisstraf, te weten 2 weken, voorwaardelijk opleggen. Voorts wordt met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Alles overziend acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 4 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-229474-17 en in de zaak met parketnummer 96-224271-17 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 96-229474-17 en in de zaak met parketnummer 96-224271-17 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.M.M. Dielesen, griffier,
en op 23 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R.G.A. Beaujean is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna telkens verwezen naar het dossier van de politie eenheid Landelijke Eenheid, District Korps Landelijke Politiediensten, PL/PVNUMMER PL2600061120170015004127, sluitingsdatum 6 november 2017. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.