ECLI:NL:GHSHE:2022:780

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.303.408_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 september 2021, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De moeder voerde aan dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen en dat zij in staat was om voor hen te zorgen. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, verzocht het hof om het beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2022 is de moeder gehoord, bijgestaan door haar advocaat, mr. P.J.A. van de Laar. De GI was niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende rapporten en brieven, waaronder een rapport van [zorgaanbieder 2] en de beschikking van de rechtbank. Het hof overwoog dat de moeder, ondanks haar inspanningen, onvoldoende opvoedvaardigheden had om de kinderen een veilige en stabiele omgeving te bieden. De kinderen waren al meer dan twee jaar uithuisgeplaatst en de moeder had onvoldoende inzicht in hun behoeften.

Het hof concludeerde dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de kinderen en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank. De beslissing werd genomen met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder het Burgerlijk Wetboek en de Jeugdwet. Het hof benadrukte dat de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen voorop stonden en dat de moeder, ondanks haar liefde voor de kinderen, niet in staat was om hen de benodigde zorg te bieden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 10 maart 2022
Zaaknummer : 200.303.408/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/373755 / JE RK 21-1299
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In het kort:
Deze zaak gaat over de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
(hierna te noemen: [minderjarige 1] );
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats]
(hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Oost-Brabant, locatie: [locatie] ,
(hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 27 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 december 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen althans voor wat betreft de verlenging machtiging tot uithuisplaatsing, onder handhaving van hetgeen is bepaald met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling of althans het beroep gegrond te verklaren met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing.
2.2.
Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 14 januari 2022, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022. Bij die gelegenheid is gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.J. van de Laar.
2.3.1.
De raad heeft bij brief van 21 december 2021 bericht niet tijdens de mondelinge behandeling te verschijnen.
2.3.2.
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • rapport [instantie 1] (resumé bor) van 29 oktober 2020;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 27 september 2021;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder van 16 februari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder zijn geboren: [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , hierna te noemen: de kinderen. De moeder heeft van rechtswege het gezag. De vader is niet in beeld.
3.2.
Bij beschikking van 11 oktober 2019 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI tot 11 oktober 2020. Bij beschikking van 30 september 2020 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 11 oktober 2021. Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd tot 11 oktober 2022.
3.3
Sinds 14 januari 2020 zijn de kinderen uithuisgeplaatst.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 27 september 2021, waarvan beroep, is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinshuis verlengd tot uiterlijk 11 oktober 2022 en is tevens machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een pleeggezin, met ingang van 11 oktober 2021 tot uiterlijk 11 oktober 2022.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen, voor zover het verlenging van de machtiging uithuisplaatsing betreft, en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
De uithuisplaatsing is niet noodzakelijk in het belang van de verzorging en de opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderen verblijven ieder in een ander gezinshuis, wat onwenselijk is. Omdat de kinderen samen bij de moeder kunnen zijn, wat in het belang is van de kinderen, zou de uithuisplaatsing niet verlengd moeten worden.
Er is onvoldoende onderzocht of de moeder in staat is om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verzorgen. Omdat er bij [zorgaanbieder 1] en Amarant geen plaats was voor onderzoek naar de pedagogische vaardigheden en leerbaarheid van de moeder kwam zij bij [zorgaanbieder 2] terecht. De moeder voelde zich er niet thuis en zij voelde vijandigheid. De moeder had al stress omdat haar was voorgesteld dat, als het onderzoek bij [zorgaanbieder 2] goed zou verlopen, zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meteen mee naar huis mocht nemen. De druk was dus erg hoog voor de moeder. Het onderzoek bij [zorgaanbieder 2] verliep niet onder de juiste omstandigheden waardoor er conclusies zijn getrokken die niet getrokken hadden mogen worden (namelijk dat de uithuisplaatsing moet worden verlengd).
De moeder heeft geen kans gekregen om aan te tonen dat zij voldoende pedagogische vaardigheden heeft en zij ook leerbaar is. Zij moet tenminste nog een nieuwe kans krijgen om zich te bewijzen door plaatsing in een moeder-kindhuis. De moeder beroept zich hierbij op een uitspraak van het Europese Hof (Strand Lobben-Noorwegen) waarin is bepaald dat de Staat een positieve verplichting heeft om maatregelen te nemen die hereniging van een kind met zijn ouders faciliteren zodra dit redelijkerwijs mogelijk is.
Bij het nemen van haar beslissing heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de moeder wil samenwerken met hulpverleners. Omdat zij slechte ervaringen had en zich misleid voelde, was de moeder in het verleden terughoudend richting hulpverlening. De adviezen om aan zichzelf te werken zijn door haar opgevolgd. Ook heeft de moeder nu een ander, passend netwerk en heeft zij zich aangemeld voor vrijwilligerswerk. De moeder houdt veel van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en wil er alles aan doen om ze zelf te mogen verzorgen en opvoeden. Het is niet in het belang van de kinderen om ze uit huis te plaatsen.
3.6.
De GI voert - samengevat - het volgende aan.
De GI verwijst naar de bestreden beschikking van 27 september 2021 en naar de beschikking van het hof van 4 maart 2021 (zaaknummer 200.287.744/01) en handhaaft haar standpunt dat er terecht een machtiging tot (verlenging van de) uithuisplaatsing is verleend.
Uit de verslaglegging van [zorgaanbieder 2] blijkt dat de moeder over onvoldoende opvoedvaardigheden beschikt, zowel op praktisch, emotioneel als sociaal-emotioneel gebied. Daarnaast laten de observaties uit het traject [instantie 2] zien dat het de moeder lukt om een veilig bezoek vorm te geven wanneer dat binnen de begeleide omgang in een gekaderde setting plaatsvindt. De moeder heeft echter ondersteuning nodig wanneer het gaat om zorg voor haarzelf, het begrenzen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en het stimuleren van hun ontwikkeling.
Dat de moeder zich kritisch uitlaat over het kortstondig verblijf bij het moeder- en kindhuis van [zorgaanbieder 2] en het rapport dat tot stand gekomen is, geeft weer dat de moeder niet aanspreekbaar is op haar rol en in de slachtofferrol blijft zitten. De moeder steekt haar energie in het blijven voeren van strijd.
De moeder heeft onvoldoende meegewerkt om zicht te krijgen op haar functioneren. Pas recentelijk, op het moment dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] duidelijk moest worden, is zij gestart met een eigen traject. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn inmiddels al langer dan twee jaar uit huis geplaatst. De GI heeft daarom de raad verzocht een onderzoek te doen naar een verderstrekkende maatregel.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in het belang van de kinderen bewust apart geplaatst. Er zijn in het verleden twee incidenten geweest waarbij het gedrag van [minderjarige 1] richting [minderjarige 2] voor gevaarlijke situaties heeft gezorgd. Uit observaties is gebleken dat [minderjarige 2] in het verleden ondergesneeuwd raakte door de aandacht die [minderjarige 1] vroeg (en kreeg). Het is van belang dat beide kinderen de ruimte krijgen om zich voldoende te ontwikkelen. De GI onderschrijft dat het van belang is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onderling contact hebben en is in overleg om te kijken of er structureel een bezoekregeling tussen de kinderen mogelijk is. De uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk.
Dat de moeder veel van haar kinderen houdt en alles voor ze over heeft staat buiten kijf maar dat betekent niet dat de moeder over voldoende opvoedvaardigheden beschikt om deze kinderen te kunnen bieden wat hun specifieke ontwikkeling vraagt.
Dit alles leidt volgens de GI niet tot heroverweging van een thuisplaatsing.
De GI zou graag zien dat de moeder duidelijkheid krijgt. Zolang zij de ruimte heeft om de strijd aan te gaan, steekt ze haar energie daar in, in plaats van in haar eigen traject.
De motivering van de beslissing
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.4.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat sprake is van een situatie waarin verdere uithuisplaatsing noodzakelijk is en overweegt daartoe het volgende.
3.7.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn jonge kinderen die inmiddels al ruim twee jaar uithuisgeplaatst zijn. De moeder heeft laten zien dat ze ontzettend veel van haar kinderen houdt en voor ze knokt. De kinderen hebben behoefte aan rust, duidelijkheid, stabiliteit, voorspelbaarheid en een veilige opvoedingsomgeving zodat zij zich leeftijdsadequaat kunnen ontwikkelen. De GI heeft voldoende onderbouwd dat de moeder - vanwege haar eigen persoonlijke psychische problematiek - onvoldoende in staat is haar kinderen deze (emotionele) veiligheid te bieden.
In het plan van aanpak van de GI van 14 augustus 2020 en de overgelegde brief van de huisarts van 2 februari 2022 komt naar voren dat de moeder onder meer PTSS en emotie-regulatieproblemen heeft in combinatie met een benedengemiddeld intelligentieniveau. De moeder is zeer snel prikkelbaar en emotioneel onstabiel waardoor zij explosief kan reageren. De moeder ervaart veel stress en de combinatie met haar beperkte opvoedingsvaardigheden maakt dat er grote risico’s zijn ten aanzien van de (fysieke en emotionele) veiligheid van de kinderen.
Het is positief dat de moeder het afgelopen jaar een traject heeft gevolgd om aan zichzelf te werken. Er is kortdurende intensieve trauma therapie en EMDR ingezet en de moeder heeft een groepscursus (Beweeg je brein) bij de GGzE gevolgd.
De moeder heeft echter onvoldoende inzicht in wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor hun ontwikkeling nodig hebben. Zowel bij [minderjarige 1] als [minderjarige 2] speelt hechtingsproblematiek en daarnaast heeft met name [minderjarige 1] ook kind-eigen problematiek. Tijdens de gezinsopname bij [zorgaanbieder 2] liet [minderjarige 1] extreem emotionele uitbarstingen zien. [minderjarige 1] lijkt niet in staat zijn emoties voldoende te kunnen reguleren. Hij kan veeleisend zijn en als hij overprikkeld is, zoekt hij erg de strijd op.
Een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is gelet op het vorenstaande naar het oordeel van het hof in hun belang onverkort noodzakelijk.
3.7.6.
Het is begrijpelijk dat het voor de moeder moeilijk te accepteren is dat zij, ondanks dat ze zo haar best doet, niet voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan zorgen. De moeder wil graag nog een kans krijgen voor een nieuwe plaatsing in een moeder-kind huis.
Daar ziet het hof geen reden toe. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de observaties en conclusies van [zorgaanbieder 2] . Hieruit blijkt dat de moeder over onvoldoende opvoedcapaciteiten beschikt, zowel op praktisch, emotioneel als sociaal-emotioneel gebied om zelf, al dan niet met hulpverlening, voor de kinderen te kunnen zorgen.
3.7.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 september 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en M.J.C. van Leeuwen en is op 10 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.