ECLI:NL:GHSHE:2022:781

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.302.957/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013. De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Limburg, die de ondertoezichtstelling heeft verlengd tot 28 april 2022. De vader stelt dat de voorwaarden voor verlenging niet zijn vervuld en dat de GI (Gecertificeerde Instelling) geen nieuwe doelen heeft gesteld. De GI verzoekt echter om bekrachtiging van de beschikking, omdat de communicatie tussen de ouders onvoldoende is en er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2022 zijn zowel de vader als de GI gehoord, evenals de moeder via beeldbellen. De vader voert aan dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig is, omdat de situatie van de minderjarige is verbeterd en er duidelijke afspraken zijn gemaakt tussen de ouders. De GI daarentegen wijst op de aanhoudende strijd tussen de ouders en de impact daarvan op de minderjarige, die klem zit tussen zijn ouders en te maken heeft met een loyaliteitsconflict.

Het hof overweegt dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige. De ouders zijn niet in staat om samen te werken in het belang van hun kind, wat leidt tot een onveilige situatie. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en benadrukt de noodzaak van ondersteuning voor de ouders om de communicatie te verbeteren en de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 10 maart 2022
Zaaknummer : 200.302.957/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/296066 / JE RK 21-1803
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In het kort:
Deze zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling van
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.J. van der Leeuw,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 26 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 november 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 januari 2022, heeft de GI verzocht het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. M.S. Krol, waarnemend advocaat voor mr. Pool;
- de GI vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1], [vertegenwoordiger van de GI 2] en dhr. [vertegenwoordiger van de GI 3];
- de moeder (via beeldbellen), bijgestaan door mr. R.A.J. van der Leeuw.
De raad heeft bij brief van 17 december 2021 aangegeven niet tijdens de mondelinge behandeling te verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 oktober 2021;
  • het mailbericht van de GI van 2 december 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vader.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 28 oktober 2019 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 28 april 2022.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met een half jaar te verlengen zodat onderzocht kan worden welke stappen er nog gezet kunnen worden en of een ondertoezichtstelling nog wel zinvol is.
De enkele mogelijkheid van een bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] is onvoldoende voor de toepassing van de maatregel ondertoezichtstelling. Het door de GI opgestelde plan van aanpak is oud en ziet niet op de huidige situatie. Veel gestelde doelen zijn inmiddels behaald. De GI heeft geen nieuwe doelen gesteld. De ernstige ontwikkelingsbedreiging is er niet en wordt ook niet nader onderbouwd door de GI.
De vader erkent dat de ouders niet goed communiceren. Dat zal ook niet snel beter worden, maar er is geen sprake meer van strijd. Er zijn duidelijke afspraken gemaakt en de ouders houden zich hier aan.
[minderjarige] gaat inmiddels naar een nieuwe school en krijgt daar passend onderwijs. Het gaat goed met hem. De omgang die is vastgelegd wordt nageleefd en de zorgregeling loopt goed.
Dit geeft [minderjarige] rust en hij kan op deze manier onbelast contact hebben met beide ouders.
De GI zet op dit moment geen hulpverlening in. Er is dan ook geen sprake van dat de vader hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende zou accepteren.
De vader heeft het gevoel dat de verlenging van de ondertoezichtstelling alleen is bedoeld om zicht te blijven houden op de thuissituatie van [minderjarige] . Daar is een ingrijpende maatregel als ondertoezichtstelling niet voor bedoeld. De vader wijst op artikel 8 EVRM. De inbreuk op het recht op eerbiediging van gezinsleven is niet gerechtvaardigd.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan.
De ondertoezichtstelling is destijds gestart omdat de ouders onvoldoende in het belang van [minderjarige] konden communiceren. Er is sinds de start van de ondertoezichtstelling weinig veranderd in de aanhoudende strijd tussen de ouders van [minderjarige] . De ouders kunnen niet samen in het belang van [minderjarige] om tafel en dit zal in de toekomst ook niet haalbaar zijn. De ouders hebben een sterk uiteenlopende visie op het leven en op de opvoeding van hun zoon. Zo heeft de vader er grote moeite mee dat [minderjarige] bij de moeder (die zich tot de Islam bekeerd heeft) in de opvoeding aspecten van het geloof mee krijgt.
[minderjarige] is hier de dupe van en zit klem tussen zijn ouders. Hij is loyaal naar beide ouders en voelt zich even fijn bij de vader als bij de moeder. [minderjarige] kan echter geen onbelast contact hebben met zijn beide ouders.
De ouders zijn het continu oneens met elkaar over beslissingen die in het belang van [minderjarige] genomen moeten worden. Ze spannen steeds rechtszaken aan. Recentelijk is er nog een conflict geweest over de nieuwe school voor [minderjarige] .
[minderjarige] laat op school bepaald rigide gedrag zien en hij geeft aan zich vaak gevoelloos te voelen. Dit zou kunnen duiden op kindeigen problematiek, maar het zou ook kunnen worden veroorzaakt door de situatie waarin de ouders hem plaatsen. Dit zal onderzocht moeten worden maar het is onwaarschijnlijk dat vrijwillige hulpverlening van de grond komt.
Als de ondertoezichtstelling wegvalt bestaat het risico dat de vader [minderjarige] bij zijn moeder zal weghouden omdat de vader van mening is dat zijn opvoedklimaat beter is. In 2020 is [minderjarige] een paar maanden niet naar de moeder kunnen gaan omdat de vader hem niet bracht of de oma (vaderszijde) tijdens de overdracht besloot om [minderjarige] weer mee te nemen.
3.7.
De moeder geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat zij achter de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] staat. De moeder ervaart nog steeds dat de vader zich negatief over haar uitlaat. Haar wijze van leven wordt door de vader volledig afgekeurd. [minderjarige] krijgt van de vader geen emotionele toestemming om van zijn moeder te houden. [minderjarige] voelt zich verscheurd en heeft hier hulp bij nodig. De moeder vindt het spijtig dat er niet voldoende vooruitgang is geboekt om de zorgen over [minderjarige] weg te nemen. Zonder hulp wordt de communicatie tussen de vader en de moeder van kwaad tot erger. Er zijn signalen dat de vader [minderjarige] niet naar de moeder wilde brengen. De moeder maakt zich daar ernstige zorgen over wanneer de ondertoezichtstelling zou wegvallen.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat sprake is van een situatie waarin de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
3.8.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling volgt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.
3.8.5.
[minderjarige] is een achtjarige slimme jongen die opgroeit in twee werelden die totaal verschillend zijn. [minderjarige] voelt zich zowel bij zijn vader als bij zijn moeder thuis en houdt van beide ouders evenveel, zo is gebleken uit de gesprekken tussen [minderjarige] en de gezinsvoogd. [minderjarige] geeft aan dat hij niet meer of minder tijd bij zijn vader of zijn moeder wil doorbrengen. Voor [minderjarige] is de huidige regeling goed zoals het is.
Het is voor [minderjarige] noodzakelijk dat hij ervaart dat de twee leefwerelden van zijn ouders naast elkaar mogen bestaan en dat hij zich bij beide ouders vrij kan en mag voelen. Hiervan is nu geen sprake. De vader heeft er met name moeite mee dat [minderjarige] bij de moeder verblijft in een omgeving waar een ander geloof wordt beleden dan het zijne en hij keurt een dergelijke omgeving sterk af. [minderjarige] voelt dit en kan hierdoor geen onbelast contact hebben met zijn beide ouders. Dat maakt dat [minderjarige] klem zit tussen zijn beide ouders en dat hij te kampen heeft met een loyaliteitsconflict. Dit komt onder meer naar voren in de gesprekken die [minderjarige] met de gezinsvoogd heeft en die zijn beschreven in het evaluatieverslag van de GI van 11 januari 2022.
3.8.6.
Daarnaast zijn er bij [minderjarige] signalen gezien die zouden kunnen duiden op kindeigen problematiek. De Mutsaersstichting heeft in het verleden al onderzoek gedaan gericht op hoogbegaafdheid en autisme. Uit het onderzoek is gebleken dat [minderjarige] bovengemiddeld intelligent is. [minderjarige] is tot eind april 2021 bij het Kennis- en Expertisecentrum in [plaats 1] naar de behandelgroep geweest. Sinds november 2021 krijgt [minderjarige] passend onderwijs op de [school] in [plaats 2]. [minderjarige] heeft op sociaal- emotioneel gebied en op het gebied van zelfredzaamheid nog veel te leren. Hij is erg gehecht aan een bepaalde structuur en heeft op school veel sturing nodig. Het gedrag dat [minderjarige] laat zien zou echter ook een reactie kunnen zijn op de aanhoudende strijd tussen de ouders. De GI moet dit verder onderzoeken en ook ligt er voor de GI een taak om te onderzoeken welke hulpverlening passend is voor [minderjarige] .
3.8.7.
Het hof acht het niet aannemelijk dat de ontwikkelingsbedreiging binnen het vrijwillig kader kan worden afgewend. De communicatie tussen de beide ouders is zodanig verstoord dat zij niet althans moeizaam in het belang van [minderjarige] kunnen samenwerken. Zij voeren al jarenlang een juridische strijd en [minderjarige] is daar de dupe van. Naar het oordeel van het hof erkent de vader onvoldoende wat het voor [minderjarige] betekent om in een loyaliteitsconflict te zitten. De ouders hebben onvoldoende inzicht in wat [minderjarige] nodig heeft. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI in het belang van [minderjarige] overweegt om intensieve ambulante gezinsbehandeling (IAG) in te zetten. De GI is nog niet in de gelegenheid geweest dit met de beide ouders te bespreken. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat de ouders handvatten aangereikt krijgen die nodig zijn om [minderjarige] onbelaste omgang te laten hebben met zijn beide ouders. Of dat in de vorm van IAG of op een andere manier vorm gegeven moet worden zal eerst door de GI nader onderzocht en met de ouders besproken moeten worden. Het hof acht hierbij het dwingend kader van de ondertoezichtstelling nog noodzakelijk, omdat de ouders samen niet in staat zijn om dit voor [minderjarige] in goede banen te leiden.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 26 oktober 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en M.J.C. van Leeuwen en is op 10 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.