ECLI:NL:GHSHE:2022:880

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
200.303.159_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 31 augustus 2021, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] werd verlengd. De vader heeft verzocht deze beschikking te vernietigen en een beslissing te nemen die in het belang van [minderjarige 1] is. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2022 zijn de vader, de moeder, de stiefvader en de vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De minderjarige heeft ook de gelegenheid gekregen om haar mening kenbaar te maken.

Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] sinds 20 maart 2020 uit huis is geplaatst en dat er zorgen zijn over haar psychische gesteldheid. De GI heeft aangegeven dat [minderjarige 1] klem zit tussen de ouders en dat zij dringend hulp nodig heeft. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor de periode van 9 september 2021 tot 1 juni 2022, maar heeft de beslissing voor de periode van 1 juni 2022 tot 9 september 2022 aangehouden. Het hof heeft de GI verzocht om uiterlijk 16 mei 2022 informatie te verstrekken over de stand van zaken met betrekking tot de plaatsing van [minderjarige 1].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 maart 2022
Zaaknummer : 200.303.159/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/373320 / JE RK 21-1204
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Kalle,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.R. van de Water,
en
[de stiefvader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de stiefvader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 augustus 2021, op schrift gesteld op 14 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 26 november 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en dit verzoek alsnog af te wijzen dan wel een beslissing te nemen die het hof in het belang van [minderjarige 1] acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Kalle;
- de moeder en de stiefvader (via CMS-verbinding), bijgestaan door mr. Van de Water;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] (via CMS-verbinding);
- de partner van de vader, [partner vader] , die als informant is aangemerkt.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord (via CMS-verbinding). Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 31 augustus 2021;
- een V-formulier met producties (het procesdossier in eerste aanleg) van de advocaat van de vader d.d. 16 december 2021;
- een V-formulier met producties 6, 7 en 8 van de advocaat van de vader d.d. 27 januari 2022;
- de ter zitting door de advocaat van de vader overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad tot 2010. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit. Het hoofdverblijf van de kinderen is in september 2017 gewijzigd en bepaald bij de vader.
3.2.
De kinderen hebben van 25 oktober 2012 tot 25 april 2018 onder toezicht gestaan van Bureau Jeugdzorg (thans: de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant).
De kinderen zijn sinds 9 september 2019 wederom onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is sindsdien (steeds) verlengd.
3.3.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 20 maart 2020 uit huis geplaatst bij de ouder met gezag, te weten de moeder.
[minderjarige 1] is sinds 23 juni 2021 geplaatst in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te weten: [accommodatie] in [plaats] .
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 31 augustus 2021 heeft de rechtbank:
- de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd met ingang van 9 september 2021 tot 9 december 2021;
- de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd met ingang van 9 september 2021 tot 9 september 2022;
- de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht bij de moeder verlengd met ingang van 9 september 2021 tot uiterlijk 9 december 2021;
- de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor verblijf gedurende dag en nacht in een accommodatie van een zorgaanbieder verlengd met ingang van 9 september 2021 tot 9 september 2022;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
3.5.
Bij beschikking van 7 december 2021 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 9 juni 2022.
Omvang van het geschil
3.6.
De vader kan zich met de beslissing van 31 augustus 2021 niet verenigen voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De vader wenst dat [minderjarige 1] weer bij hem komt wonen en acht dat in haar belang. [minderjarige 1] heeft lange tijd geen contact met hem kunnen krijgen doordat de moeder dat niet toestond. [minderjarige 1] is weggelopen bij de moeder, omdat zij daar niet langer meer wilde en kon verblijven. Sindsdien heeft zij weer contact met de vader gekregen. [minderjarige 1] heeft te kennen gegeven dat zij bij hem wil wonen. Als [minderjarige 1] nu aangeeft dat zij dat niet meer wil, dan zal een neutrale plek voor haar gezocht moeten worden. [minderjarige 1] heeft rust en dringend hulp nodig. Zij wordt steeds betrokken bij de strijd. De GI heeft eerder [instantie 1] voorgesteld, maar dat acht de vader geen geschikte plek voor [minderjarige 1] . Naast Amarant, waar de GI nu een aanvraag voor [minderjarige 1] heeft gedaan, dienen ook de mogelijkheden in [provincie] (waar de vader woont) te worden bekeken. Als er ook een onderzoek naar het perspectief van [minderjarige 1] gaat plaatsvinden, zoals de GI naar voren brengt, dan verzoekt de vader de beslissing aan te houden.
De huidige GI heeft ten onrechte geen acht geslagen op de voorgeschiedenis, waarbij er verdenkingen waren van huiselijk geweld bij de moeder thuis en waarbij aan wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader een lang traject vooraf is gegaan. Ook ervaart de vader dat hij niet betrokken wordt door de GI. Als voorbeelden noemt de vader dat hij de huidige gezinsvoogd niet eerder heeft gezien en dat hij niet op de hoogte is gesteld van het verblijf van [minderjarige 1] bij de moeder. [minderjarige 1] is alleen tijdens Kerst bij de vader geweest. De vader mist regie, dat komt ook door de wisselingen van gezinsvoogd. Het is belangrijk dat de vader in het hulpverleningstraject betrokken wordt. Als [minderjarige 1] naar een neutrale plek gaat, moet de situatie van [minderjarige 1] ten opzichte van beide ouders gelijk zijn.
3.8.
De moeder voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
[minderjarige 1] moet behandeling gaan krijgen. Het beste kan die behandeling op een neutrale plek plaatsvinden en niet vanuit de thuissituatie bij de moeder. [minderjarige 1] heeft veel meegemaakt wat zij moet gaan verwerken. De moeder betwist dat sprake is geweest van huiselijk geweld in haar thuissituatie. Er is op enig moment wel een escalatie geweest, toen sprake was van opstandig gedrag van [minderjarige 1] . Het weglopen door [minderjarige 1] gebeurt ook bij [accommodatie] . Er wordt aan [minderjarige 1] getrokken.
De moeder hoopt dat er snel een behandelplek voor [minderjarige 1] komt. Na haar behandeling zal duidelijk moeten worden wat de beste woonplek is voor [minderjarige 1] . Voor nu is dat niet aan de orde.
3.9.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
[minderjarige 1] zit zeer klem tussen de ouders. Als vandaag iets voorvalt tussen [minderjarige 1] en de moeder, wil zij bij vader wonen, en omgekeerd. Het gevoel dat zij moet kiezen valt haar zwaar. Het is belangrijk dat [minderjarige 1] behandeling krijgt in een neutrale setting en dat vanuit die setting ook haar perspectief wordt onderzocht. De GI is op zoek naar een passende behandelplek voor [minderjarige 1] . Dit zou ook een woongroep met ambulante behandeling kunnen zijn. Een plaatsing binnen Amarant is mogelijk een goede plek voor [minderjarige 1] . Amarant had de screening daarvoor al eind december 2021 willen doen, maar als gevolg van een tijdelijke stop (vanwege een gebrek aan gedragswetenschappers) tot 1 maart 2022 heeft die screening nog niet plaatsgevonden. Amarant heeft toegezegd dat in maart 2022 de screening alsnog zal plaatsvinden.
De GI erkent dat door wisselingen en uitval van personeel bij de GI er een tijd geen regie is gevoerd. Dit is nu weer opgepakt. De GI heeft, anders dan de vader wenst, niet naar mogelijkheden in [provincie] gezocht omdat het belang van [minderjarige 1] vergt dat zij niet van school hoeft te wisselen. Voor het gesprek met Amarant zal de vader worden uitgenodigd.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Het hoger beroep ziet slechts op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor verblijf gedurende dag en nacht in een accommodatie van een zorgaanbieder met ingang van 9 september 2021 tot 9 september 2022.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste één jaar.
3.10.4.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[minderjarige 1] heeft last van de complexe en aanhoudende strijd tussen de ouders, die sinds het uiteengaan van de ouders in 2010 speelt. [minderjarige 1] zit langdurig in een loyaliteitsconflict en zit nog steeds zeer klem. Zij heeft afgelopen jaren wisselend bij de moeder en de vader gewoond, waarbij een onbelast contact met beide ouders niet mogelijk bleek.
Naast voornoemde problemen bestaan er grote zorgen over de psychische gesteldheid van [minderjarige 1] . Uit het psychodiagnostisch onderzoek van [minderjarige 1] in september 2020 is naar voren gekomen dat zij overkomt als terughoudend en somber, een laag zelfbeeld heeft en het moeilijk vindt om woorden te geven aan wat zij voelt. PMT is ingezet via Amarant om [minderjarige 1] te ondersteunen bij het uiten van haar gevoelens. Zonder dat de gestelde doelen zijn bereikt, is deze hulpverlening echter beëindigd. Uit het verslag PMT van 25 oktober 2021 volgt dat pas met de doelen aan de slag kan worden gegaan, na traumaverwerking en het creëren van een stabiele situatie voor [minderjarige 1] .
De GI heeft omstreeks mei 2021 vaker signalen gekregen over het verslechterde gedrag van [minderjarige 1] (zij is agressief naar andere gezinsleden, zij lijkt te automutileren en geeft aan suïcidale gedachten te hebben). Sinds juni 2021 is [minderjarige 1] bij [accommodatie] geplaatst nadat zij bij de moeder is weggelopen. Door deze plaatsing is er rust voor [minderjarige 1] gecreëerd en is de thuissituatie bij de moeder ontlast, maar zijn de zorgen over [minderjarige 1] niet weggenomen. De zorgen over de psychische gesteldheid van [minderjarige 1] zijn, zo blijkt uit het overgelegde begeleidingsplan van [accommodatie] van 20 januari 2022, nog onverminderd aanwezig. Ook zit [minderjarige 1] nog steeds zeer klem tussen de ouders. In haar gesprek met het hof heeft [minderjarige 1] verteld dat zij nu bij de moeder wil wonen, terwijl zij (blijkens het observatieverslag van [instantie 2] ) in de periode daarvoor aangaf bij de vader te willen wonen.
De ouders en de GI zijn het erover eens dat inzet van passende hulpverlening voor [minderjarige 1] noodzakelijk is en dat de behandeling vanuit een neutrale omgeving moet plaatsvinden. De GI is op zoek naar een geschikte behandelplek en wenst vanuit die neutrale setting ook het perspectief van [minderjarige 1] te onderzoeken. In maart 2022 zal er een screening bij Amarant plaatsvinden.
3.10.5.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] noodzakelijk is om de huidige plaatsing bij [accommodatie] te laten voortduren, totdat een geschikte behandelplek voor [minderjarige 1] is gevonden. Aan de wettelijke gronden voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt daarom nog steeds voldaan.
3.10.6.
Het hof constateert dat er ten tijde van de mondelinge behandeling nog geen zicht was op een behandelplek voor [minderjarige 1] , terwijl zij dringend hulp nodig heeft voor haar problematiek. De GI heeft alleen benoemd dat er in maart 2022 een screening bij Amarant gaat plaatsvinden, maar niet gebleken is dat andere concrete stappen zijn gezet of andere mogelijkheden zullen worden onderzocht. Mede gelet op de omstandigheid dat de GI gedurende een periode geen regie heeft kunnen voeren en [minderjarige 1] daarnaast al langere tijd niet de behandeling krijgt die zij nodig heeft, acht het hof het noodzakelijk dat de passende hulp voor [minderjarige 1] op zo kort mogelijke termijn tot stand komt.
Vanwege deze noodzaak, en met name om zicht te houden op het verdere verloop, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] over de periode van 9 september 2021 tot 1 juni 2022 en de beslissing voor het overige aanhouden.
Het hof verzoekt de GI om uiterlijk 16 mei 2022 het hof te informeren over de stand van zaken en welke stappen met betrekking tot de plaatsing van [minderjarige 1] zijn gezet, alsmede daarbij aan te geven wat dit betekent voor het voorliggende verzoek voor de resterende periode. De advocaten van de ouders, de stiefvader en de raad worden hierna in de gelegenheid te reageren op de ontvangen informatie.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 augustus 2021 voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor verblijf gedurende dag en nacht in een accommodatie van een zorgaanbieder over de periode van 9 september 2021 tot 1 juni 2022;
houdt de beslissing aan met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor verblijf gedurende dag en nacht in een accommodatie van een zorgaanbieder voor de periode van 1 juni 2022 tot 9 september 2022;
verzoekt de GI om uiterlijk 16 mei 2022 de onder rechtsoverweging 3.10.6. genoemde informatie in te dienen bij het hof, met verstrekking van een afschrift aan de advocaten van de ouders, de stiefvader en de raad;
bepaalt dat de advocaten van de ouders, de stiefvader en de raad na ontvangst van de informatie van de GI in de gelegenheid wordt gesteld om zich binnen één week hierover uit te laten;
bepaalt dat na de ontvangst van de informatie van de GI en de daarop gegeven reacties de zaak verder op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van één van partijen of belanghebbenden, anders beslist.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, J.C.E. Ackermans-Wijn en J.W.P.N. Hermans en is op 17 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.