ECLI:NL:GHSHE:2022:946

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
200.304.314_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een geschil tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de 6-jarige [minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Limburg om de ondertoezichtstelling te verlengen. De vader heeft in zijn beroepschrift verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen. De GI heeft in haar verweerschrift verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 februari 2022 is de vader, bijgestaan door zijn advocaat, gehoord, terwijl de moeder niet is verschenen. De GI heeft de vader als betrokken ouder beschreven, maar heeft ook zorgen geuit over de noodzaak van de ondertoezichtstelling. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling is bedoeld om [minderjarige] te helpen en dat de vader positieve stappen heeft gezet in zijn rol als opvoeder. Echter, de zorgen over het contact tussen [minderjarige] en de moeder blijven bestaan, gezien de onvoorspelbaarheid en onveiligheid van de omgangsmomenten.

Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft om de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] te waarborgen. De betrokkenheid van de GI is essentieel om de omgang met de moeder zorgvuldig op te bouwen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de GI verzocht de resterende termijn van de ondertoezichtstelling te gebruiken om de zorgen weg te nemen en een veilige omgeving voor [minderjarige] te creëren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 maart 2022
Zaaknummer : 200.304.314/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/296695 / JE RK 21-1895
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De vader is het er niet mee eens dat de rechtbank de ondertoezichtstelling van zijn 6-jarige zoon [minderjarige] heeft verlengd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 3 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2021 en zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, heeft de vader – naar het hof begrijpt – primair verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsnog af te wijzen, althans, subsidiair, dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd voor een kortere termijn dan de rechtbank heeft gedaan.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 januari 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen met bekrachtiging van de bestreden beschikking eventueel onder aanvulling en/of verbetering van gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] .
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de brief van de raad van 7 januari 2022 waarin de raad aankondigt niet op de mondelinge behandeling te verschijnen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de ouders is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
[minderjarige] woont sinds oktober 2018 bij de vader.
De rechtbank heeft bij beschikking van 17 februari 2022 de vader belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 22 november 2018 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 22 november 2021 tot 22 november 2022.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert hij – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de vader ondersteuning nodig heeft bij de verdere vormgeving van de relatie tussen [minderjarige] en de moeder. Het is niet zozeer dat de vader weerstand heeft, het gaat met name om het belang van [minderjarige] in deze en de vraag is of hij gebaat is bij omgang met de moeder. De GI heeft de bezoeken tijdelijk stilgelegd, omdat zij zagen dat het [minderjarige] niet goed deed en hij niet wilde gaan. De rust doet [minderjarige] goed. De omgang wordt binnenkort hervat en in de insteek wordt vier keer per jaar in aanwezigheid van de vader op een locatie waar de vader op de achtgrond blijft, bijvoorbeeld in een speeltuin. Het ligt aan de moeder wanneer dit kan starten.
Er zijn geen zorgen bij de arts van de GGD over het gewicht van [minderjarige] . De vader is met [minderjarige] bij de GGD schoolarts geweest voor onderzoek en daaruit is gekomen dat [minderjarige] op de goede weg is en dat de lijn begint te dalen. Het bevreemdt de vader dat de GI wel zorgen heeft hierover.
De vader zal de opvoedondersteuning niet stoppen als de ondertoezichtstelling wordt beëindigd. De vader heeft meerdere malen bij de GI aangegeven dat hij de hulpverlening van Youz en Anacare zal blijven volgen en dat de ondertoezichtstelling daarvoor niet nodig is. Er wordt ook geconstateerd dat het goed gaat met de verzorging en opvoeding van [minderjarige] bij de vader. De vader komt al zijn afspraken na en doet alles wat in het belang van [minderjarige] is. Alle doelen zijn bereikt. Het gaat alleen nog maar om de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] . Daar wordt aan gewerkt en dat kan de vader ook zonder de bemoeienissen van de GI. Nergens blijkt dat de regierol van de GI noodzakelijk is. Al hetgeen nu nog nodig is, kan worden voortgezet in het vrijwillig kader en de vader werkt daar volledig aan mee.
De vader wil juist dat [minderjarige] contact heeft met zijn moeder en hij hoopt dat de moeder gaat meewerken aan de omgangsregeling.
3.5.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
De vader is heel betrokken bij [minderjarige] . Hij gaat met [minderjarige] naar de diëtiste en het gewicht van [minderjarige] is gedaald.
De regie van de gezinsvoogd blijft nodig om te borgen dat de afgesproken lijnen worden gevolgd. De vader kan zichzelf overschatten waardoor de kans groot is dat hij afhaakt in het hulpverleningsproces.
De omgang tussen [minderjarige] en de moeder vond eerst wekelijks plaats en toen maandelijks. De frequentie is verlaagd, omdat [minderjarige] heel heftig reageerde. De vader maakte zich veel zorgen hierover en daarom wilde hij een tijd niet meewerken aan de omgang. De GI heeft veel gesprekken gevoerd met de vader hierover. Het is voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] belangrijk dat hij contact met zijn moeder heeft. De vader blijft bezorgd, maar de samenwerking verloopt goed. Het is de moeder de afgelopen periode vaak niet gelukt om de omgang na te komen. De moeder wil het graag, maar zij stelt de verkeerde prioriteiten. Dit heeft te maken met haar zwakbegaafdheid. De GI verwacht dat de moeder nu wel zal meewerken aan de omgangsregeling. De GI denkt aan een frequentie van de omgang van eenmaal per twee maanden. Dit zal plaatsvinden op een neutrale locatie bij de moeder in de buurt, bijvoorbeeld in een speelkamer. Eenmaal per twee maanden is een passende frequentie. Bij een lagere frequentie van vier keer per jaar (eenmaal per drie maanden) is het heel lastig om te toetsen hoe het zich ontwikkelt. De GI heeft de vader hard nodig. De vader moet hierin ondersteund worden, want hij straalt bezorgdheid uit en [minderjarige] heeft hier last van. Dit proces moet worden gewaarborgd. De kans dat de vader afhaakt in het omgangstraject, is aanwezig. De regie binnen de ondertoezichtstelling is nu nog nodig om toe te zien dat de omgang met de moeder op gang komt. De vader heeft heel hard gewerkt. Er is sprake van goed genoeg ouderschap bij de vader. De GI wil de ondertoezichtstelling goed afronden en is niet meer van plan om verlenging te verzoeken.
Het afgelopen jaar heeft de vader goede stappen gezet, maar het is een zorgvuldig proces dat veel tijd nodig heeft. De volledige termijn waarvoor de ondertoezichtstelling is verlengd, is nog nodig. De GI hoopt dat de hulpverlening daarna in het vrijwillig verder kan gaan.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.6.2.
Allereerst merkt het hof op dat de ondertoezichtstelling is bedoeld om [minderjarige] te helpen en geen verwijtend karakter heeft richting de vader. De vader verdient juist een compliment voor alles wat hij heeft gedaan om voor [minderjarige] een stabielere opvoedsituatie te creëren. De vader is dankzij de ondertoezichtstelling gegroeid in zijn ouderrol. Met name de opvoedondersteuning heeft de vader (en daarmee ook [minderjarige] ) veel gebracht. De vader is consequenter in zijn rol van opvoeder, sensitiever en stemt adequater af op de behoeften van [minderjarige] . Veel zorgen die er eerder waren, zijn er nu niet meer. Het overgewicht van [minderjarige] is hier een goed voorbeeld van. De vader heeft de adviezen met betrekking tot gezonde voeding ter harte genomen en de GGD heeft geen zorgen meer hierover. De vader heeft voor [minderjarige] een opvoedomgeving gecreëerd die voldoet aan de eisen van ‘goed genoeg ouderschap’. Deze positieve ontwikkeling is echter wel verbonden aan de tot nu toe ingezette hulpverlening vanuit de GI.
3.6.3.
De grootste zorg die de GI – maar ook het hof – nog heeft, is het contact tussen [minderjarige] en de moeder. De moeder is vanwege haar beperkingen en persoonlijke problematiek geen betrouwbare en veilige ouder geweest voor [minderjarige] . Uit de stukken blijkt dat de omgangsmomenten voor [minderjarige] onvoorspelbaar en onveilig zijn geweest en dat [minderjarige] een toenemende weerstand had om naar de moeder toe te gaan. Contact met de moeder leidde bij [minderjarige] tot nachtmerries en heftige gevoelens van spanning, boosheid en verdriet. Het is invoelbaar dat de vader [minderjarige] wilde beschermen hiertegen en daarom, overigens met de beste bedoelingen, niet meer wilde dat [minderjarige] zijn moeder zag. Toch is dat niet in het belang van [minderjarige] . De vader lijkt dat nu ook in te zien en dat is positief. De GI dient de rest van de termijn waarvoor de ondertoezichtstelling is verlengd, te gebruiken om ook de laatste zorg over [minderjarige] weg te nemen en een veilige omgeving voor hem te creëren waarbij ook zijn moeder onderdeel uitmaakt van zijn leven. De omgang is nu tijdelijk stilgelegd, maar zal binnenkort worden hervat. Regie van de GI is erbij nodig. Het is namelijk voor [minderjarige] heel belangrijk dat dit zorgvuldig zal gebeuren onder begeleiding van professionals. De betrokkenheid van de GI is de komende tijd nog noodzakelijk om de opbouw van de omgang te waarborgen en erop toe te zien dat de omgang wordt uitgevoerd in een vaste frequentie (wat de frequentie dan ook gaat worden). Zonder de ondertoezichtstelling is het risico te groot dat de vader de omgang opnieuw – uit bezorgdheid om [minderjarige] – stop zal zetten, als hij merkt dat [minderjarige] er niet goed op reageert. Uit het standpunt van de GI leidt het hof af dat dit de laatste fase van de ondertoezichtstelling betreft.
Voortzetting van de ondertoezichtstelling voor de volledige termijn waarvoor zij is verleend is noodzakelijk; voor een kortere termijn ziet het hof geen aanleiding. Dit geldt temeer omdat het de verwachting is dat de omgang in een vrij lage frequentie zal worden uitgevoerd. Dan heeft de GI de volledige termijn nodig om een beeld te krijgen hoe het gaat en om een plan te maken welke definitieve omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] het meest in zijn belang is.
3.6.4.
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 24 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.