ECLI:NL:GHSHE:2022:947

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
200.304.539_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], die op 1½ jaar oud is. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant om de ondertoezichtstelling van haar dochter te verlengen. De rechtbank had op 26 oktober 2020 de ondertoezichtstelling ingesteld, en op 26 oktober 2021 werd deze verlengd. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om deze verlenging te vernietigen en het verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) tot verlenging af te wijzen. De GI heeft verzocht om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 februari 2022 zijn zowel de moeder als de GI gehoord. De moeder heeft aangegeven dat er geen sprake meer is van huiselijk geweld en dat zij in een moeder-kindhuis verblijft met 24-uurs begeleiding. De GI heeft echter zorgen over de stabiliteit en de bereidheid van de moeder om hulp te accepteren. De moeder heeft een belaste voorgeschiedenis en er zijn twijfels over haar vermogen om een veilige omgeving voor [minderjarige] te bieden.

Het hof heeft overwogen dat de moeder nog steeds begeleiding nodig heeft en dat zonder de ondertoezichtstelling het risico op een terugval te groot is. De positieve ontwikkelingen in de situatie van de moeder zijn nog pril en de betrokkenheid van de GI is noodzakelijk om de continuïteit van de hulpverlening te waarborgen. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking bekrachtigd en de ondertoezichtstelling verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 maart 2022
Zaaknummer : 200.304.539/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/374716 / JE RK 21-1445
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Taskent-Demir,
tegen
Jeugdbescherming Regio Amsterdam h.o.d.n. Jeugd Veilig Noord-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank de ondertoezichtstelling van haar dochter [minderjarige] (1½ jaar oud) heeft verlengd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 december 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 februari 2022, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad van 6 januari 2022 (afmelding zitting);
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder van 7 januari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige] .
[de vader] is de vader van [minderjarige] ; hij is in juni 2021 vertrokken naar Spanje en is niet meer betrokken bij [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 26 oktober 2020 onder toezicht van de GI
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met een jaar verlengd, van 26 oktober 2021 tot 26 oktober 2022.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert zij – kort samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] is vanaf haar geboorte geen seconde van de zijde van de moeder geweest. Er is geen sprake meer van huiselijk geweld. De ouders zijn definitief gescheiden en de vader is vertrokken naar Spanje. De moeder bekijkt welke mogelijkheden er zijn om de vader in het leven van [minderjarige] te houden. De vader heeft nog geen contact gezocht met [minderjarige] .
Het blijkt nergens uit dat de moeder kampt met psychische klachten die verband houden met het verleden. Met de gezondheid van [minderjarige] gaat het goed. Er zijn geen goede redenen om aan te nemen dat [minderjarige] onveilig zou zijn.
De moeder heeft een groot sociaal netwerk. Op advies van de GI is de moeder samen met [minderjarige] bij haar overgrootoma gaan wonen. De moeder woont nu met [minderjarige] in een moeder-kindhuis met 24-uurs begeleiding, maar zij heeft deze begeleiding niet nodig. Zij wil graag zelfstandig wonen met ambulante begeleiding, maar de GI verhindert dat.
De moeder is actief in het onderhouden van contact met instanties. Zij weet heel goed wanneer ze hulpvragen heeft en aan wie ze haar vragen moet stellen. Het is niet de GI die haar hierbij helpt. [instantie] blijft betrokken en de moeder heeft goed contact met de generalist. De moeder accepteert alle hulpverlening en legt zich erbij neer. Zij wil graag weten waar zij aan moet voldoen. Zij mist doelen en duidelijkheid.
3.5.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan
[minderjarige] is in haar korte leven al veel verhuisd en is al meerdere malen met moeder dakloos geweest. De doelen waaraan gewerkt moet worden, zijn helder en in overleg met de moeder opgesteld. Het draait onder meer om sensitiviteit in de verzorging en er dient stabiliteit voor de toekomst gecreëerd te worden. De moeder is onvoldoende bereid en in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en de hulpverlening te accepteren. Ambulante begeleiding in de situatie dat moeder bij de overgrootoma verblijft, is op dit moment niet voldoende.
De moeder ziet de zorgen onvoldoende, ten gevolge waarvan er geen constructieve samenwerking aangegaan kan worden met de hulpverleners. Het lukte de GI in bepaalde periodes niet om contact te krijgen met de moeder. De moeder is wel gegroeid in haar bereikbaarheid, maar de GI heeft hier nog wel zorgen over. De moeder kan zich terugtrekken en dan is er geen zicht meer op [minderjarige] .
De moeder en [minderjarige] zijn eind februari 2022 geplaatst in een moeder-kindhuis op één van de locaties van NEOS in [plaats] met 24-uurs begeleiding en observatie. De GI gaat ervan uit dat de plaatsing zes maanden tot een jaar zal duren. Als de moeder de hulpverlening kan accepteren, ontstaat er stabiliteit. De situatie is minder bedreigend, nu [minderjarige] met de moeder in het moeder-kindhuis zit.
De GI kent de moeder al heel lang en ziet bij haar een patroon van toezeggen en terugtrekken. De moeder is al een keer eerder weggegaan uit een vrijwillige setting.
Gelet op de onvoorspelbaarheid van de moeder in het nakomen van afspraken, ziet de GI geen andere mogelijkheid dan zicht en regie op dit traject te houden in het kader van de ondertoezichtstelling. Zonder regie van de GI neemt de moeder niet de juiste beslissingen om [minderjarige] in blijvende veiligheid te brengen en te houden. De moeder heeft ondersteuning en begeleiding nodig door professionele partijen. Op dit moment kan dat alleen met een ondertoezichtstelling en niet in een vrijwillig kader.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.6.2.
De moeder is een jonge (22 jaar) vrouw met een belaste voorgeschiedenis. Uit het dossier is gebleken dat zij in haar leven doorlopend problemen heeft gehad op meerdere levensgebieden. Zij is gesloten geplaatst geweest, had financiële problemen, kwam meerdere malen in aanraking met de politie, had geen dagbesteding en zat in een relatie met huiselijk geweld met de vader van [minderjarige] . Ook zijn er grote zorgen over haar psychische gesteldheid. In 2019 is de moeder een half jaar dakloos geweest tot zij in december 2019 (toen nog met de vader) in een containerwoning ging wonen. In april 2020 heeft de moeder in een moeder-kind huis van Compass GGzE verbleven, maar zij heeft dit traject in juli 2020 zelf stopgezet. [minderjarige] was toen twee maanden oud. In 2021 waren de moeder en [minderjarige] ongeveer drie maanden dakloos, omdat de containerwoning niet werd betaald. Vervolgens is de moeder (op advies van de GI) in juni 2021 met [minderjarige] ingetrokken bij haar overgrootmoeder in [plaats] . Het gehele procesdossier laat een patroon zien waarbij het voor de moeder erg moeilijk was, en nog steeds is, om de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] op een verantwoorde manier vorm te geven. Zij maakt onverantwoorde keuzes die een groot risico meebrengen voor (de ontwikkeling van) [minderjarige] . Hoewel iedereen het erover eens is dat de moeder veel van [minderjarige] houdt en zij liefdevol met haar omgaat, kan de moeder [minderjarige] nog steeds niet de stabiele basis bieden die zij nodig heeft.
3.6.4.
De rechtbank heeft bij beschikking van 26 oktober 2020 (aanvang ondertoezichtstelling) overwogen dat de moeder moet worden begeleid in het realiseren van een stabiele huisvesting. Dit aspect is nog steeds actueel. De recente plaatsing in het moeder- kindhuis in februari 2022 heeft ervoor gezorgd dat meer rust en structuur is gekomen in het leven van de moeder en [minderjarige] . Hier krijgt de moeder hulp en kan zij groeien in haar ouderrol zodat zij kan leren hoe zij het beste met [minderjarige] moet omgaan en hoe zij stabiliteit in haar leven kan brengen. Het is positief dat de moeder meewerkt met de hulpverlening en dat zij de plaatsing in het moeder-kindhuis lijkt te accepteren. Verder is het positief dat de moeder in juni 2021 de relatie met de vader definitief heeft verbroken en dat er nu van huiselijk geweld geen sprake meer is. De positieve ontwikkelingen zijn echter nog pril en de verbetering op het vlak van de huisvesting is direct verbonden aan het verblijf in het moeder- en kindhuis. De moeder is hier terechtgekomen dankzij de interventies van de GI binnen de ondertoezichtstelling. Op dit moment acht het hof in een situatie dat er geen dwingend kader van de ondertoezichtstelling is, het risico op een terugval nog te groot. De moeder heeft zich in het verleden meerdere malen teruggetrokken uit de hulpverlening waarbij zij met periodes onbereikbaar was voor de GI. De GI schat in dat de moeder voor langere tijd hulpverlening nodig heeft. Zonder de ondertoezichtstelling zou de moeder op zichzelf aangewezen zijn om de zorg voor [minderjarige] in goede banen te leiden. Dit kan de moeder nu nog niet waarmaken. Het risico dat de moeder opnieuw het moeder-kindhuis traject afbreekt, is te groot. Verdere betrokkenheid van de GI, in het kader van een ondertoezichtstelling, is daarom noodzakelijk om de continuering van de ingezette hulpverlening te waarborgen, zodat op termijn een veilige en stabiele opvoedingsomgeving voor [minderjarige] kan worden gerealiseerd.
3.6.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 24 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.