ECLI:NL:GHSHE:2022:99

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
200.269.944_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom en eigendomsvoorbehoud bij de verkoop van een luchtwasser

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van AEC Systems B.V. tegen MVS Holding B.V. en een andere geïntimeerde, met betrekking tot de eigendom van een luchtwasser. AEC stelt dat er een eigendomsvoorbehoud is overeengekomen bij de verkoop van de luchtwasser aan MV Sterksel, die de onderneming van Aqua Purga na faillissement heeft overgenomen. De rechtbank had eerder de vorderingen van AEC afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs had geleverd voor het eigendomsvoorbehoud. AEC heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd en het hof heeft geoordeeld dat AEC bewijs moet leveren van haar stelling dat er een eigendomsvoorbehoud is overeengekomen. Het hof heeft de zaak verwezen naar een getuigenverhoor om de feiten te bewijzen die de conclusie van het eigendomsvoorbehoud kunnen rechtvaardigen. Het hof heeft ook een comparitie van partijen gelast om een schikking te beproeven. De uitspraak is gedaan op 18 januari 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.269.944/01
arrest van 18 januari 2022
in de zaak van
AEC Systems B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als AEC,
advocaat: mr. M.J. Elkhuizen te Amsterdam,
tegen

1.MVS Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als MVS c.s., en afzonderlijk als respectievelijk MVS en [geïntimeerde 2]
,
advocaat: mr. E. Bakhuis te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 28 januari 2020 in het hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer C/01/345071/HA ZA 19-249 gewezen vonnissen van 5 juni 2019 en 30 oktober 2019.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 28 januari 2020 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast, welke comparitie niet heeft plaatsgevonden;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de mondelinge behandeling op 3 december 2021, waarbij MVS c.s. pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, de in het tussenarrest vermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
6.
De beoordeling
Feiten
6.1.1.
In het vonnis van 30 oktober 2009 heeft de rechtbank de volgende feiten vastgesteld.
“2.1 Op 31 juli 2014 hebben AEC en Aqua Purga Nederland B.V. (hierna: ‘Aqua Purga’) een overeenkomst gesloten, die onder meer inhield dat AEC aan Aqua Purga een luchtwasser (hierna: ‘de Luchtwasser’) zou leveren. Doordat Aqua Purga failliet is gegaan, is aan deze overeenkomst geen uitvoering gegeven.
2.2.
MV Sterksel B.V. (hierna: ‘MV Sterksel’) heeft de onderneming van Aqua Purga na haar faillissement voortgezet. Op 2 oktober 2015 heeft tussen MV Sterksel en AEC een bespreking plaatsgevonden over de koop van de Luchtwasser.
De heer [persoon A] (hierna: ‘ [persoon A] ’) van MV Sterksel heeft op diezelfde dag de volgende e-mail gestuurd naar de heren [persoon B] (hierna: ‘ [persoon B] ’) en [persoon C] van AEC, met [geïntimeerde 2] in de ‘CC’:
“Hierbij weer een kort resumé van de belangrijkste afspraken:
1. Het contract van AEC en AquaPurga wordt in principe overgenomen door MV Sterksel, onder voorbehoud van verkrijgen extreme financiering.
2. Prijs € 535.000,- Akkoord voor 3 lijnen
3. Meerprijs € 25.000,- voor lijn 4 t/ 6 en € 25.000,- voor 7 t/m 9 totaal € 585.000,-
4. AEC garandeert werkende installatie voor 3 lijnen medio november mits betalingen als volgt:
a. 15 okt 2015 € 250.000,-
b. 30 okt 2015 € 100.000,-
5. Als de financiering voor 6 of 9 lijnen rond is worden de volgen de extra betalingen gepland om ook de oplevering mee te kunnen nemen
a. 30 okt 2015 € 25.000,- voor 4 t/m 6
b. 30 okt 2015 € 25.000,- voor 6 t/m 9
6. Het restant wordt verdeeld over 12 termijnen in 2016 te betalen iedere 16e van de maand.
7. Verticaal transport te regelen in overleg. AEC vraagt Baetsen.
8. Gaten met diameter 500 mm akkoord boren in overleg in overleg met constructeur AEC tekent af en de constructeur accordeert.
9. Er moet nog definitief akkoord komen voor de verplaatsing van de schoorsteen. Licht vraag bij [persoon D] we gaan er alsnog van uit dat dit kan.
10. Hefvoorzieningen etc worden geregeld door AEC kosten te verrekenen
11. Motoren worden door MV Sterksel op de verdieping geplaatst. (er is een optie van koop heftruck
Mochten er aanvullingen hierop nodig zijn dan verneem ik dat graag.”
2.3.
[persoon B] heeft, eveneens op 2 oktober 2015, als volgt geantwoord aan [persoon A] , met [geïntimeerde 2] en [persoon C] in de ‘CC’:
“Dank voor de samenvatting.
Wij willen er op wijzen dat we zo snel mogelijk na de eerste aanbetaling aan de gang gaan en zullen leveren / monteren en inbedrijfnemen.
Echter zullen jullie ook begrijpen dat we minimaal 6 weken nodig zullen hebben hiervoor, en dat is al zeer krap in de tijd.
De positie van de schoorsteen zal ook bekend moeten zijn op het moment van de eerste aanbetaling.
We zouden echter al enige tijd kunnen besparen door nu aan de gang te gaan. Maar ik weet niet of bijvoorbeeld nu een aanbetaling van EUR 50.000,- mogelijk is.
We kunnen dan bijvoorbeeld de pompen van de wasser al bestellen, hier winnen we dus veel tijd mee.
Verder zullen we de voorwaarde hanteren dat alle door ons geleverde apparatuur eigendom blijft totdat 100% van de betalingen zijn gedaan.”
2.4.
AEC heeft de Luchtwasser geleverd aan MV Sterksel.
2.5.
Bij factuur van 25 februari 2016 heeft AEC een bedrag van € 50.000,00 bij MV Sterksel in rekening gebracht met de vermeldingen “
Totaalprijs project: € 535.000,00 excl. BTW” en “
Eerste aanbetaling pompen wasser”.
2.6.
In het voorjaar van 2018 is MV Sterksel failliet gegaan.
2.7.
De Luchtwasser bevindt zich in een bedrijfshal waarvan MVS eigenaar is.”
6.1.2.
Grief 1 is mede gericht tegen de eerste zin van rov. 2.2. Volgens AEC wekt deze feitelijke vaststelling de indruk alsof sprake is geweest van een doorstart dan wel dat MV Sterksel op enige andere wijze rechtsopvolger is geworden van Aqua Purga, en is dat niet het geval. Met deze aantekening kan naar het oordeel van het hof ook in hoger beroep van de door de rechtbank vastgestelde feiten worden uitgegaan.
Geschil in eerste aanleg
6.2.1.
In de onderhavige procedure heeft AEC in eerste aanleg na vermeerdering van eis, verkort weergegeven, gevorderd:
primair
- te verklaren voor recht dat de Luchtwasser eigendom is van AEC;
- MVS te veroordelen tot afgifte van de Luchtwasser;
- MVS te veroordelen in de beslagkosten;
- te verklaren voor recht dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig heeft gehandeld en dientengevolge aansprakelijk is jegens AEC, door als bestuurder van MV Sterksel de Luchtwasser te verkopen aan MVS terwijl hij op de hoogte was van het eigendomsvoorbehoud van AEC;
subsidiair
- MVS te veroordelen tot betaling aan AEC van een schadebedrag van € 269.107,36, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Een en ander met (hoofdelijke) veroordeling van MVS c.s. in de proceskosten, waaronder de nakosten.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft AEC, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De Luchtwasser is onder eigendomsvoorbehoud aan MV Sterksel geleverd. MV Sterksel heeft de koopsom niet volledig betaald, maar een bedrag van € 269.107,36 onbetaald gelaten. AEC is daarom nog steeds eigenaar van de Luchtwasser die MVS onder zich heeft en vordert afgifte daarvan.
[geïntimeerde 2] , indirect bestuurder van MVS en MV Sterksel, wist van het eigendomsvoorbehoud en van het feit dat MV Sterksel de Luchtwasser nog niet volledig had betaald. Als [geïntimeerde 2] desondanks vanuit MVS de Luchtwasser heeft gekocht en verpand, is dat onrechtmatig jegens AEC.
In het geval dat geoordeeld wordt dat wel sprake is van een contractueel eigendomsvoorbehoud met betrekking tot de Luchtwasser maar dat de Luchtwasser door natrekking eigendom is geworden van MVS, vordert AEC een schadevergoeding van € 269.107,36 op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Dit onbetaald gelaten deel van de koopsom is het bedrag waarmee AEC is verarmd.
6.2.3.
MVS c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.
In het vonnis van 5 juni 2019 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
6.2.5.
De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 16 september 2019. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
6.2.6.
In het vonnis van 30 oktober 2019 heeft de rechtbank de vorderingen van AEC afgewezen en AEC in de proceskosten veroordeeld.
Daartoe heeft rechtbank onder meer het volgende overwogen. Uitgangspunt voor alle vorderingen van AEC is, dat er een eigendomsvoorbehoud is overeengekomen tussen AEC en MV Sterksel. MVS c.s. betwisten dat een eigendomsvoorbehoud is overeengekomen. De vraag die in deze zaak dus (als eerste) moet worden beantwoord, is of AEC de Luchtwasser onder eigendomsvoorbehoud aan MV Sterksel heeft verkocht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat AEC onvoldoende heeft onderbouwd dat AEC en MV Sterksel bij de verkoop van de Luchtwasser een eigendomsvoorbehoud zijn overeengekomen. Dat leidt tot de conclusie dat MV Sterksel, hoewel zij niet de gehele koopsom heeft voldaan, na de levering van de Luchtwasser toch eigenaar daarvan is geworden. Wat nadien met de Luchtwasser is gebeurd, is voor de beoordeling niet van belang en zal daarom niet besproken worden. Een en ander brengt met zich mee dat de vorderingen zullen worden afgewezen, aldus – steeds – de rechtbank.
Geschil in hoger beroep
6.3.
AEC heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Gezien de dagvaarding in hoger beroep strekt het hoger beroep tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van MVS c.s. in de kosten van beide instanties en met hoofdelijke veroordeling van MVS c.s. tot terugbetaling van de proceskosten in eerste voor zover die reeds door AEC zijn betaald.
6.4.
Bij memorie van antwoord hebben MVS c.s. de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het vonnis van 30 oktober 2019 bekrachtigt, met veroordeling van AEC in de kosten van het hoger beroep, daaronder begrepen de nakosten, een en ander vermeerderd met wettelijke rente.
6.5.
Het hof stelt vast dat de grieven van AEC niet gericht zijn tegen het tussenvonnis van 5 juni 2019. AEC zal dan ook in het hoger beroep tegen dit vonnis niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het eigendomsvoorbehoud
6.6.
De grieven van AEC strekken ertoe te betogen dat er bij de verkoop van de Luchtwasser tussen AEC en MV Sterksel een eigendomsvoorbehoud tot stand is gekomen. MVS c.s. hebben dit ook in hoger beroep betwist.
6.7.
Responderend op grief 2 stelt het hof ten aanzien van de maatstaf voor de totstandkoming van een overeenkomst, onder verwijzing naar HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213, rov. 3.4, het volgende voorop. Een overeenkomst komt in het algemeen tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (art. 6:217 lid 1 BW), maar dit behoeft niet steeds het geval te zijn. Het antwoord op de vraag of een overeenkomst is tot stand gekomen, is dan ook afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen (zie de artikelen 3:33, 3:35 en 3:37 lid 1 BW).
6.8.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat een eigendomsvoorbehoud is overeengekomen heeft AEC gewezen op twee e-mails van 2 oktober 2015 (zie hiervoor rov. 6.1.1 in rov. 2.2 en 2.3). Daaraan moet volgens haar veel waarde toegekend. Zij stelt dat het eigendomsvoorbehoud is besproken tijdens een bespreking op 2 oktober 2015 en door aanbod en aanvaarding van de voorwaarden zoals opgenomen in de mailwisseling van 2 oktober 2015 is geaccepteerd. AEC heeft in de e-mail van 2 oktober 2015 op onmiskenbare wijze kenbaar gemaakt dat de Luchtwasser onder eigendomsvoorbehoud zal worden geleverd zoals ook al mondeling te kennen was gegeven. MV Sterksel heeft niet gereageerd op de e-mail van 2 oktober van AEC en geen bezwaar gemaakt tegen de voorwaarde van het eigendomsvoorbehoud. Vervolgens heeft MV Sterksel de Luchtwasser afgenomen. Dit laatste betekent volgens AEC dat het eigendomsvoorbehoud is geaccepteerd. De overeenkomst op basis waarvan AEC de Luchtwasser heeft verkocht aan MV Sterksel dateert van 2 oktober 2015. Het feit dat AEC heeft ingestemd met latere (aan)betaling betekent niet dat juridisch gezien de overeenkomst later tot stand is gekomen. Er is niet na 2 oktober 2015 nog onderhandeld. AEC had als verkoper een groot belang bij het eigendomsvoorbehoud. Als de voorwaarde van het eigendomsvoorbehoud voor MV Sterksel niet acceptabel was geweest, dan had het op haar weg gelegen om dat kenbaar te maken, aldus – steeds – AEC.
6.9.
MVS c.s. hebben hun betwisting van de stelling van AEC dat een eigendomsvoorbehoud tot stand is gekomen in hoger beroep nader gemotiveerd. MVS c.s. stellen dat AEC en MV Sterksel vanaf april 2015 tot eind november 2015 hebben gesproken en onderhandeld over de (ver)koop van een luchtwasserinstallatie. Die gesprekken zijn vastgelegd in (mail) correspondentie. [persoon A] heeft steeds na een bespreking een verslag gestuurd van hetgeen partijen hebben besproken. AEC beroept zich op één e-mailbericht – geen verslag – van 2 oktober 2015 waarin zij leest dat zij een eigendomsvoorbehoud claimt. In het e-mailbericht staat echter volgens MVS c.s. geen eigendomsvoorbehoud. Er staan slechts de woordjes “
zullen de voorwaarde hanteren” en “
eigendom blijft”. Die voorwaarde komt later niet terug.
MVS c.s. voeren aan dat er op 2 oktober 2015 nog geen (definitieve) afspraken zijn gemaakt over levering van de Luchtwasser. Pas zes weken later nadat op 23 en 24 november 2015 partijen opnieuw over een aantal wezenlijke zaken overleg hebben gevoerd, werd overeenstemming bereikt. Op 23 november 2015 vond een bespreking plaats tussen [persoon B] (AEC) en [geïntimeerde 2] , [persoon E] en [persoon A] (allen MV Sterksel). Ter onderbouwing hiervan hebben MVS c.s. bij hun memorie e-mailcorrespondentie overgelegd. Productie 1 betreft e-mailcorrespondentie van 23 en 24 november 2015 tussen [persoon B] en [persoon A] over de plaatsing van de Luchtwasser en productie 2 is een e-mail van 24 november 2015 van [persoon A] met een verslag van de bespreking van 23 november 2015. In de bespreking van 23 november 2015 is volgens MVS c.s. niet gesproken over een eigendomsvoorbehoud aan de zijde van AEC. In het verslag waarin de afspraken zijn neergelegd, wordt met geen woord gerept over een eigendomsvoorbehoud.
MVS c.s. betwisten dat tijdens de bespreking op 2 oktober 2015 is gesproken over een eigendomsvoorbehoud. Als toen een eigendomsvoorbehoud is besproken of afgesproken, dan is het subsidiaire standpunt van MVS c.s. dat dit eigendomsvoorbehoud in de definitieve afspraken is vervallen. Als AEC een eigendomsvoorbehoud wenste, had zij toen MV Sterksel niet reageerde op de e-mail van 2 oktober 2015 moeten onderzoeken of MV Sterksel dit aanvaardde, aldus – steeds – MVS c.s.
6.10.
AEC heeft bewijs aangeboden van haar stelling dat er bij de verkoop van de Luchtwasser een eigendomsvoorbehoud tot stand is gekomen. In het bijzonder heeft zij bewijs aangeboden van haar stelling dat de voorwaarde van het eigendomsvoorbehoud reeds op 2 oktober 2015 was besproken (dus vóór de emailwisseling). [persoon B] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelicht dat hij op 2 oktober 2015 een bespreking had met [persoon A] . Volgens hem zijn toen wel afspraken gemaakt, ook over het eigendomsvoorbehoud (zie ook zijn verklaring in eerste aanleg blijkens het proces-verbaal van de comparitie). [geïntimeerde 2] heeft gereageerd dat hij [persoon A] hiernaar heeft gevraagd en dat deze hem heeft gezegd dat over de voorwaarde van een eigendomsvoorbehoud op 2 oktober 2015 niet is gesproken.
6.11.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op AEC de bewijslast van haar stelling dat er bij de verkoop van de Luchtwasser een eigendomsvoorbehoud tot stand is gekomen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door MVS c.s. van deze stelling, heeft AEC met de e-mails van 2 oktober 2015 en de verklaringen van [persoon B] dit bewijs nog niet geleverd. Gezien haar bewijsaanbod zal het hof AEC tot bewijslevering toelaten als hierna in het dictum is bepaald. Voor zover nodig geeft het hof partijen in overweging hierover naast [persoon B] en [geïntimeerde 2] in elk geval ook [persoon A] als getuige te doen horen.
Slotsom
6.12.
Nu, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, uitgangspunt voor alle vorderingen van AEC is dat er een eigendomsvoorbehoud is overeengekomen tussen AEC en MV Sterksel, en het hof daarover bewijslevering zal toelaten, zal het hof op de verdere geschilpunten tussen partijen vooralsnog niet ingaan.
6.13.
Het hof ziet aanleiding om te bepalen dat aansluitend aan het getuigenverhoor een comparitie van partijen zal plaatsvinden, met het doel om een schikking te beproeven.
6.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
laat AEC toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat AEC en MV Sterksel bij de verkoop van de Luchtwasser een eigendomsvoorbehoud zijn overeengekomen;
bepaalt, voor het geval AEC bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Z.D. van Heesen-Laclé als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 15 februari 2022 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van AEC tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
bepaalt dat aansluitend aan het getuigenverhoor een comparitie van partijen zal worden gehouden met het hierover in rov. 6.13 weergegeven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, Z.D. van Heesen-Laclé en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 januari 2022.
griffier rolraadsheer