ECLI:NL:GHSHE:2022:996

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
20-000148-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van wederspannigheid met geweld tegen politieambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van wederspannigheid, waarbij geweld werd gebruikt tegen twee politieambtenaren tijdens een aanhouding van een medeverdachte. De politierechter had de verdachte een geldboete opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Het hof oordeelde dat de verdachte zich met geweld had verzet tegen de politieambtenaren, die in de rechtmatige uitoefening van hun functie handelden. De verdediging voerde aan dat de politieambtenaren buiten hun geweldsbevoegdheid handelden en dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding, maar het hof verwierp deze argumenten. Daarnaast werd er een vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de immateriële schade van € 275,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof constateerde ook dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden, maar dit had geen invloed op de strafmaat.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000148-20
Uitspraak : 18 maart 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank
Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 15 januari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-101130-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘wederspannigheid, door twee of meer personen met verenigde krachten gepleegd’ veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 700,00, subsidiair 14 dagen hechtenis, waarbij door de politierechter is bepaald dat voormelde geldboete mag worden voldaan in zeven termijnen van elk € 100,00 per maand.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van een beslissing op de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] . Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] heeft de advocaat-generaal primair gevorderd dat het hof de vordering hoofdelijk zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk zal opleggen.
Door de raadsman van de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze vordering niet in hoger beroep voorligt, daar de politierechter niet op die vordering heeft beslist en deze benadeelde partij zich niet opnieuw in hoger beroep in het strafproces kan voegen. Voorts is ten aanzien van de benadeelde partijen [verbalisant 1] door de raadsman in het verlengde van de door hem bepleite vrijspraak betoogd dat hij
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, alleen al omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie en strafoplegging komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 23 april 2019 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen twee ambtenaren, [verbalisant 2] en/of [verbalisant 1] , (beiden) hoofdagent van de politie-eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten toen eerdergenoemde opsporingsambtenaren [medeverdachte 1] als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekte strafbare feiten hadden aangehouden en vastgegrepen, althans vast hadden, teneinde [medeverdachte 1] ter geleiding voor de hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, door (telkens) meermalen, althans eenmaal:
  • zijn arm terug te trekken,
  • zich in tegengestelde richting te bewegen dan die [verbalisant 2] hem trachtte te bewegen,
  • door die [verbalisant 2] naar voren te trekken,
  • door zich los te rukken,
  • door die [verbalisant 1] te duwen,
  • door de armen van die [verbalisant 1] weg te slaan,
  • door die [verbalisant 1] tegen de benen te trappen,
  • door die [verbalisant 2] en/of [verbalisant 1] tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, en/of
  • door die [verbalisant 2] aan de arm te trekken,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een snee op de knokkel van de pink, twee bulten op het hoofd, een rood rechteroor en/of spierscheurtjes in de schouder bij die [verbalisant 2] en/of een zwelling en/of bloeduitstorting boven de rechter elleboog, blaasjes/bultjes aan de binnenkant van een hand, krassen en een schaafplek op de rechterarm, beschadigingen aan de knokkels en/of een rood linkeroor bij die [verbalisant 1] , ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 23 april 2019 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, zich met geweld heeft verzet tegen twee ambtenaren, [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , beiden hoofdagent van de politie-eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten toen eerdergenoemde opsporingsambtenaren [medeverdachte 1] als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekte strafbare feiten hadden aangehouden en vastgegrepen, althans vast hadden, teneinde [medeverdachte 1] ter geleiding voor de hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, door:
  • zijn arm terug te trekken,
  • zich in tegengestelde richting te bewegen dan die [verbalisant 2] hem trachtte te bewegen,
  • door die [verbalisant 2] naar voren te trekken,
  • door zich los te rukken,
  • door die [verbalisant 1] te duwen,
  • door de armen van die [verbalisant 1] weg te slaan,
  • door die [verbalisant 1] tegen de benen te trappen,
  • door die [verbalisant 2] en/of [verbalisant 1] tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, en
  • door die [verbalisant 2] aan de arm te trekken,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een snee op de knokkel van de pink, twee bulten op het hoofd, een rood rechteroor en spierscheurtjes in de schouder bij die [verbalisant 2] en een zwelling en een bloeduitstorting boven de rechter elleboog, blaasjes/bultjes aan de binnenkant van een hand, krassen en een schaafplek op de rechterarm, beschadigingen aan de knokkels en een rood linkeroor bij die [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern (primair) aangevoerd dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (hierna steeds: [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) buiten de geweldsbevoegdheid van artikel 7 van de Politiewet 2012 zijn getreden en zij daardoor niet meer werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt, omdat de verdachte zich moest en mocht verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar eigen en andermans lijf.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier komt het volgende naar voren. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] komen op 23 april 2019 omstreeks 17.15 uur ter plaatse op [adres medeverdachten] , teneinde medeverdachte [medeverdachte 1] aan te houden ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Op de beelden van de bodycams van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is te zien en te horen dat verbalisant [verbalisant 2] aanbelt, waarna de deur wordt geopend door de verdachte. Op verzoek van de verbalisanten verschijnt vervolgens medeverdachte [medeverdachte 1] in de deuropening. Verbalisant [verbalisant 2] deelt medeverdachte [medeverdachte 1] mede dat hij wordt aangehouden ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, en vraagt hem of hij mee wil werken aan zijn aanhouding. [verbalisant 2] pakt medeverdachte [medeverdachte 1] bij zijn arm, waartegen hij zich verzet door zijn arm met kracht terug te trekken.
Vanaf het moment dat [verbalisant 2] medeverdachte [medeverdachte 1] mededeelt dat hij wordt aangehouden, mengen de verdachte en de moeder van medeverdachte [medeverdachte 1] zich in de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 1] Zij geven schreeuwend te kennen dat medeverdachte [medeverdachte 1] niet met verbalisanten mee gaat en dat hij niets heeft gedaan. Op het moment dat verbalisant [verbalisant 2] medeverdachte [medeverdachte 1] fysiek naar buiten wil brengen, begint verdachte te krijsen en probeert zij [verbalisant 2] weg te duwen bij de medeverdachte [medeverdachte 1] . Verbalisant [verbalisant 1] duwt de verdachte meermaals achteruit en waarschuwt haar meermaals dat ze aangehouden wordt als ze niet achteruit gaat en blijft. De verdachte geeft hieraan echter geen gehoor en blijft zich mengen in de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 1] , die zich tegen zijn aanhouding blijft verzetten.
Op enig moment komt een man, [medeverdachte 2] – de vader van de medeverdachte [medeverdachte 1] –, ter plaatse. Hij komt met een agressieve lichaamshouding en gelaatsuitdrukking aangelopen en mengt zich direct in de aanhouding van de medeverdachte [medeverdachte 1] .
Vanaf dat moment ontstaat een gevecht tussen de verdachte, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enerzijds en verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] anderzijds, waarbij verbalisant [verbalisant 1] wordt aangevallen door de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en verbalisant [verbalisant 2] door medeverdachte [medeverdachte 1] . Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] worden daarbij geconfronteerd met een explosie van geweld vanuit de verdachte en medeverdachten. Zo is sprake van duwen, trekken, slaan en trappen. Beide verbalisanten raken hierbij gewond. Uiteindelijk is het gebruik van pepperspray nodig om het verzet van de verdachte en de medeverdachten te doorbreken en te staken. Beide verbalisanten hebben door het uitgeoefende geweld letsel opgelopen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en zij niet disproportioneel hebben gehandeld, noch dat zij buiten de geweldsbevoegdheid van artikel 7 van de Politiewet 2012 zijn getreden. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kwamen ter plaatse bij de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1] teneinde hem op heterdaad aan te houden ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Medeverdachte [medeverdachte 1] wilde kenbaar niet meewerken aan zijn aanhouding, verzette zich hiertegen en trachtte zich daaraan met geweld te onttrekken. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben zich vervolgens met geweld gemengd in de aanhouding van de medeverdachte [medeverdachte 1] en zich daarbij tegen de verbalisanten gekeerd en verzet. Door zich fysiek en met geweld te verzetten tegen de aanhouding van de medeverdachte [medeverdachte 1] , op de kleine afgegrensde oppervlakte voor de woning, noopten de verdachte en haar medeverdachten de verbalisanten hen met fysieke kracht onder controle te brengen. Het door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] toegepaste geweld is er op gericht geweest het door de verdachte en haar medeverdachten gebruikte geweld te doen ophouden. Uiteindelijk was de inzet van pepperspray nodig om het geweld en het verzet bij deze aanhouding te breken en te doen staken.
Het hof verwerpt mitsdien de verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Nu de verbalisanten naar het oordeel van het hof werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, kan reeds geen sprake zijn van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf waartegen de verdachte zich moest en mocht verdedigen. Het beroep op noodweer kan derhalve niet slagen.
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich samen met anderen met geweld heeft verzet tegen twee politieambtenaren, toen dezen medeverdachte [medeverdachte 1] wilden aanhouden, waarbij beide politieambtenaren letsel hebben opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte het gezag van de opsporingsambtenaren ondermijnd en hun werk onnodig en op hinderlijke wijze bemoeilijkt. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 januari 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder met justitie ter zake van strafbare feiten in aanraking is gekomen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat zij fulltime werkzaam is bij een farmaceutisch bedrijf en dat zij een vast dienstverband heeft. Daarnaast heeft de verdachte naar voren gebracht dat zij naar aanleiding van onderhavig feit gesprekken met een psycholoog heeft gevoerd in verband met herbelevingen en angst- en paniekklachten.
Op grond van het vorenstaande acht het hof een geldboete zoals door de politierechter opgelegd, onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit en acht het oplegging van een taakstraf passend en geboden. Op grond van het bepaalde in artikel 22b, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht is dit echter niet zonder meer mogelijk, aangezien het in onderhavige strafzaak gaat om het misdrijf van artikel 181 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet hierop zal het hof, naast een taakstraf, aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van één dag.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep evenwel nog het volgende.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of haar raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 20 januari 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden – op 18 maart 2022 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met bijna twee maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld is naar het oordeel van het hof geen sprake.
Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij de schending van de redelijke termijn geen vermindering van de straf volgt, indien het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf bestaat uit een gevangenisstraf van minder dan één maand of een taakstraf van minder dan honderd uren. Aangezien die situatie zich hier voordoet, ziet het hof aanleiding om te volstaan met de constatering dat bij de strafvervolging van de verdachte sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
De benadeelde partij [verbalisant 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 275,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter verzuimd op de vordering te beslissen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Naar het oordeel van het hof is in eerste aanleg ten onrechte niet op deze vordering beslist, hetgeen in hoger beroep alsnog dient te geschieden. De benadeelde partij kan derhalve in haar vordering worden ontvangen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [verbalisant 1] als gevolg van het bewezenverklaarde feit letsel heeft bekomen en dientengevolge rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag, voor welk bedrag de verdachte samen met haar mededaders hoofdelijk aansprakelijk is.
Het toe te wijzen bedrag van € 275,00 zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Deze proceskosten zijn tot op heden begroot op nihil.
Het hof stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu de verdachte en haar mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij ieder hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer [verbalisant 1] is toegebracht tot een bedrag van € 275,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22b, 22c, 22d, 36f, 47 en 181 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag;

veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[verbalisant 1]ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte met haar mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag is;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij
[verbalisant 1]gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[verbalisant 1], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 5 (vijf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. E.A.A.M. Pfeil, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 18 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.