ECLI:NL:GHSHE:2023:1051

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
200.314.681_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de bewindvoerder in het kader van goed bewindvoerderschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [verzoeker] tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 mei 2022, waarin zijn verzoek om de bewindvoerder te veroordelen tot betaling van schadevergoeding werd afgewezen. [verzoeker], die feitelijk verblijft op Bonaire, stelt dat de bewindvoerder tekort is geschoten in haar zorgplicht als goed bewindvoerder, wat heeft geleid tot schade van € 1.948,90. Het hof heeft kennisgenomen van de argumenten van [verzoeker] en de bewindvoerder, en heeft de mondelinge behandeling op 15 februari 2023 gehouden. Het hof oordeelt dat de bewindvoerder niet toerekenbaar tekort is geschoten in haar zorg en dat de schade niet kan worden vastgesteld. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit vier rechters, en is openbaar uitgesproken op 30 maart 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 maart 2023
Zaaknummer: 200.314.681/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9665341 UT VERZ 22-405
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
doch feitelijk verblijvende op Bonaire,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. E. Kattestaart,
tegen
[verweerder],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de (voormalig) bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 18 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 15 augustus 2022, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum heeft [verzoeker] verzocht:
- de bestreden beschikking van 18 mei 2022 te vernietigen;
- alsnog te bepalen dat de bewindvoerder (ernstig) tekort is geschoten in haar zorg van een goed bewindvoerder ex artikel 1:444 BW;
- te bepalen dat [verzoeker] hierdoor schade heeft geleden in de zin van artikel 1:362 jo. 1:455 lid 5 BW en deze schade vast te stellen op een bedrag van € 1.948,90 (inclusief BTW), althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
- de bewindvoerder te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen voornoemd bedrag;
- de bewindvoerder te veroordelen in de kosten van beide instanties, het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] daaronder begrepen;
- één en ander voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- bijlage 1 tot en met 7, van de advocaat van [verzoeker], ingekomen bij het hof op 5 september
2022;
- bijlage 5, 6 en 7, van de advocaat van [verzoeker], ingekomen bij het hof op 5 september 2022.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoeker] (via een telefonische verbinding), bijgestaan door zijn advocaat;
  • de bewindvoerder.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 16 oktober 2019 is bewind ingesteld over alle goederen die aan [verzoeker] (zullen) toebehoren op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, waarbij [verweerder] tot bewindvoerder is benoemd.
3.2.
[verzoeker] is gedetineerd geweest van 6 november 2020 tot en met 12 november 2021.
3.3.
Bij beschikking van 12 oktober 2021 is het bewind over de goederen van [verzoeker] opgeheven, met ingang van veertien dagen na verzending van die beschikking.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van [verzoeker] om de bewindvoerder te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 1.948,90 op grond van artikel 1:444 BW, afgewezen.
3.5.
[verzoeker] kan zich hiermee niet verenigen en is tegen deze beschikking in hoger beroep gekomen.
3.6.
[verzoeker] voert – samengevat – het volgende aan. Doordat de bewindvoerder het bewind nodeloos heeft laten voortduren, heeft de bewindvoerder in strijd met het goed bewindvoerderschap gehandeld. [verzoeker] heeft hierdoor schade geleden. De bewindvoerder had om opheffing van het bewind moeten verzoeken, omdat er vanwege de detentie van [verzoeker] geen taak meer lag voor de bewindvoerder. [verzoeker] had bij de bewindvoerder kenbaar gemaakt dat hij samen met zijn casemanager zijn financiële zaken vanuit detentie zelfstandig kon beheren en heeft bovendien in die tijd diverse financiële handelingen zelf of samen met zijn casemanager verricht. Daarnaast had de bewindvoerder [verzoeker] dienen te informeren over de mogelijkheid zelf om opheffing van het bewind te verzoeken. Dit heeft de bewindvoerder niet gedaan. De beloning die de bewindvoerder heeft ontvangen is daarom te zien als schade voor [verzoeker]. De bewindvoerder is ernstig tekort geschoten in haar taak en heeft geen recht op een beloning, dan wel dient de hoogte van de beloning verlaagd te worden. [verzoeker] doet een bewijsaanbod ter onderbouwing van zijn stellingen.
3.7.
De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard het eerder in de procedure bij de rechtbank ingenomen standpunt te handhaven, hetgeen naar het hof begrijpt inhoudt dat de stellingen van [verzoeker] gemotiveerd worden betwist en dat om afwijzing van het verzoek van [verzoeker] wordt verzocht.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
In artikel 1:444 BW is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is, als hij tekort schiet in de zorg van een goed bewindvoerder, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Dit betekent dat de handelswijze van de
bewindvoerder, ook al is hierdoor schade ontstaan, niet automatisch leidt tot
aansprakelijkheid. Gekeken zal moeten worden of de bewindvoerder heeft gehandeld in strijd met hetgeen van een zorgvuldig handelend bewindvoerder verwacht mag worden.
3.8.2.
Verder bepaalt artikel 1:362 BW, welk artikel gelet op artikel 1:445 lid 5 BW van overeenkomstige toepassing is bij bewind, dat de kantonrechter op verzoek van de rechthebbende of ambtshalve de schade kan vaststellen die de rechthebbende door slecht bewind van de voormalige bewindvoerder heeft geleden en de voormalige bewindvoerder tot vergoeding daarvan kan veroordelen.
3.8.3.
Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de bewindvoerder niet toerekenbaar tekort is geschoten in haar zorg van een goed bewindvoerder. Het hof zal dat hierna uitleggen.
3.8.4.
[verzoeker] is gedetineerd geweest van 6 november 2020 tot 12 november 2021. Het bewind is vervolgens door de kantonrechter bij beschikking van 12 oktober 2021 op verzoek van [verzoeker] opgeheven. Uit de stukken is gebleken dat de bewindvoerder tijdens de detentie diverse werkzaamheden heeft verricht voor [verzoeker], zoals schuldenbeheer, het verrichten van betalingen, het onderhouden van contacten met [verzoeker] over zijn financiën en het doen van de aangifte inkomstenbelasting 2020. Ook heeft de bewindvoerder op verzoek van [verzoeker] betalingen verricht aan schuldeisers op een door hem voorgestelde wijze. Niet valt in te zien dat enkel op de grond dat de bewindvoerder bij aanvang van de detentie of zo spoedig mogelijk nadien niet om opheffing van het bewind heeft verzocht, moet worden vastgesteld dat de bewindvoerder niet als een goed bewindvoerder haar taken heeft uitgevoerd. Daarbij komt dat de bewindvoerder in ieder geval feitelijk bewindvoerdershandelingen heeft verricht, terwijl gesteld noch gebleken is dat deze verrichte bewindvoerdershandelingen niet deugdelijk zijn uitgevoerd dan wel anderszins in strijd met goed bewindvoerderschap moeten worden aangemerkt. Het feit dat [verzoeker] stelt een aantal betalingen aan zijn schuldeisers zelf (of met behulp van zijn casemanager) te hebben verricht vanuit detentie doet, nog daargelaten de vraag of deze stelling juist is, hier niet aan af. Niet gebleken is dat het bewind niet goed verliep. Er zijn overigens geen concrete feiten of omstandigheden gesteld noch gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat sprake was van het nodeloos laten voortduren van het bewind.
Daar komt bij dat [verzoeker] ook zelf om opheffing van het bewind kon verzoeken, hetgeen hij uiteindelijk ook heeft gedaan. Genoegzaam blijkt bijvoorbeeld uit een mail van de bewindvoerder van 18 februari 2021 dat [verzoeker] op deze mogelijkheid is gewezen. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 6 april 2022 dat [verzoeker] heeft verklaard
‘’ik wist dat ik het verzoek tot opheffing eerder in kon dienen.’’Ook verklaart [verzoeker]:
‘’[verweerder] heeft wel een aantal keer telefonisch gezegd dat ik zelf opheffing kon aanvragen.’’Dat [verzoeker] uiteindelijk pas op 7 juli 2021 het verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend, kan evenmin de stelling rechtvaardigen dat daarom de bewindvoerder haar taak als bewindvoerder niet naar behoren heeft uitgevoerd.
Uit het voorgaande is niet gebleken dat de bewindvoerder in strijd heeft gehandeld met wat van een zorgvuldig handelend bewindvoerder mag worden verwacht. Dit betekent dat aan beoordeling van de gestelde schade niet wordt toegekomen.
De stelling van [verzoeker] dat de beloning van de bewindvoerder moet worden verlaagd, wordt door het hof niet gevolgd. Het staat vast dat de bewindvoerder bewindvoerders werkzaamheden heeft uitgevoerd. Uitgangspunt is het forfaitaire beloningssysteem, zoals is
opgenomen in de Regeling beloning curatoren, mentoren en bewindvoerders, waar alleen in zeer uitzonderlijke gevallen van wordt afgeweken. Daartoe heeft [verzoeker] in dit geval geen
althans onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld. Aan het leveren van bewijs wordt derhalve niet toegekomen.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en de verzoek van [verzoeker] in hoger beroep afwijzen. De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd, gelet op de aard van de procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 mei 2022;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.J.F. Manders en
M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn op 30 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.