ECLI:NL:GHSHE:2023:1052

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
200.314.764_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening in bewindzaak

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van verzoekers in hoger beroep, [verzoekster] en [verzoeker], die een bewind hebben aangevochten dat door de rechtbank Zeeland-West-Brabant was ingesteld. De beschikking van de rechtbank, gedateerd 13 januari 2022, stelde een bewind in over de goederen van de rechthebbende, de moeder van verzoekers. Verzoekers stelden dat zij pas op 5 juli 2022 op de hoogte waren geraakt van deze beschikking, maar het hof oordeelde dat zij al eerder, namelijk op 26 januari 2022, op de hoogte waren gesteld door de bewindvoerder. Hierdoor was de termijn voor het indienen van hoger beroep al verstreken op 26 april 2022.

Het hof heeft vastgesteld dat verzoekers niet tijdig hoger beroep hebben ingesteld, aangezien hun beroepschrift pas op 22 augustus 2022 bij het hof is ingekomen. De argumenten van verzoekers dat zij niet eerder op de hoogte waren van de beschikking werden door het hof verworpen, omdat er bewijs was dat zij al in januari 2022 op de hoogte waren van de benoeming van de bewindvoerder. Het hof concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Daarom werden verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken in hoger beroep.

De uitspraak is gedaan door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2023, waarbij de rechters C.N.M. Antens, A.J.F. Manders, M.J.C. van Leeuwen en J.C.E. Ackermans-Wijn betrokken waren. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 maart 2023
Zaaknummer: 200.314.764/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9621528 \ OV VERZ 22-68
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
en
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gezamenlijk ook te noemen: verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. J.M. de Jonge,
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[bewindvoerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
als bewindvoerder van:
[rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. S.J. Nijssen,

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 13 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 18 augustus 2022, met producties, ingekomen bij het hof op
22 augustus 2022, hebben verzoekers in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende een bewind in te stellen over alle goederen die
toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende met benoeming van [verzoekster] tot bewindvoerder, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift van 11 oktober 2022, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de bewindvoerder namens de rechthebbende verzocht:
- primair: het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren;
- subsidiair: het verzoek in hoger beroep af te wijzen nu wijziging van bewindvoerder niet in het belang van de vrouw is;
kosten rechtens.
2.3.
Het hof heeft verder ontvangen:
- het V6-formulier van 3 februari 2023, met bijlagen, van de advocaat van de bewindvoerder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 3 februari 2023, van de advocaat van verzoekers in hoger beroep, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoekster] en [verzoeker] , bijgestaan door hun advocaat;
- de advocaat van de bewindvoerder en de rechthebbende.
2.4.1.
De rechthebbende en de bewindvoerder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [verzoekster] en [verzoeker] een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over alle
goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende, op grond van de lichamelijke of geestelijke toestand. [bewindvoerder] is daarbij tot bewindvoerder benoemd.
3.2.
[verzoekster] en [verzoeker] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[verzoekster] en [verzoeker] voeren - samengevat - het volgende aan. Verzoekers in hoger beroep zijn ten onrechte niet in de procedure in eerste aanleg betrokken. Zij hebben tijdig hoger beroep ingesteld; zij zijn per toeval omstreeks 5 juli 2022 op de hoogte geraakt van de bestreden beschikking. Zij hebben toen contact gezocht met hun advocaat die hoger beroep heeft ingesteld. Zij betwisten de aantijgingen en willen graag dat [verzoekster] tot bewindvoerder wordt benoemd. [verzoekster] heeft lange tijd de zorg en financiën voor de rechthebbende – zijnde de moeder van [verzoekster] en [verzoeker] – verricht. [verzoekster] wil dit graag voor haar blijven doen, aangezien dit ook de wens was van de vader van [verzoekster] en [verzoeker] .
3.4.
De bewindvoerder voert - samengevat - het volgende aan. Het verzoek in hoger beroep is niet-ontvankelijk, omdat het beroep veel te laat is ingediend. [verzoekster] en [verzoeker] waren al in januari 2022 op de hoogte van het feit dat de rechtbank een bewindvoerder had
benoemd. Het is daarom niet juist dat zij pas in juli 2022 op de hoogte zijn gekomen van de bestreden beschikking.
Mocht het verzoek in hoger beroep ontvankelijk zijn, dan is het volgens de bewindvoerder niet in het belang van de rechthebbende om [verzoekster] tot bewindvoerder te benoemen. Er is sprake van ongepast gedrag, vernedering, financieel misbruik en mishandeling van de kinderen richting hun moeder. De rechthebbende wil niet dat [verzoekster] haar bewindvoerder wordt. Zij heeft veel last van deze situatie en wilde niet met de kinderen tijdens deze zitting geconfronteerd worden. De kantonrechter heeft terecht [verzoekster] en [verzoeker] niet opgeroepen voor de zitting in eerste aanleg. De bestreden beschikking moet in stand blijven.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
In zaken betreffende het personen- en familierecht, anders dan scheidingszaken, geeft artikel 806 Rv een van artikel 358 lid 2 Rv afwijkende regeling ter zake de aanvang van de hoger beroepstermijn. Bij de beoordeling of het hoger beroep door de man tijdig is ingesteld, neemt het hof derhalve artikel 806 Rv tot uitgangspunt. Dit artikel luidt als volgt:
1. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid van artikel 358 Rv kan van een beschikking hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of
verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat
de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
2. Op de procedure in hoger beroep zijn de artikelen 799 tot en met 805 Rv, eerste lid, van
overeenkomstige toepassing.
3.5.2.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de kantonrechter [verzoekster] en [verzoeker] in de procedure in eerste aanleg niet als belanghebbenden heeft aangemerkt en zij dientengevolge in die procedure noch zijn betrokken noch tijdens een mondelinge behandeling zijn verschenen. Voorts is niet gebleken dat de rechtbank de bestreden beschikking van 13 januari 2022 aangetekend naar [verzoekster] en [verzoeker] heeft verzonden. Daarmee heeft de in artikel 806 lid 1 sub a Rv voorgeschreven verzending niet plaatsgevonden.
[verzoekster] en [verzoeker] stellen dat zij pas omstreeks 5 juli 2022 bekend zijn geraakt met het feit dat hun moeder onder bewind is gesteld. Blijkens de overgelegde stukken heeft de bewindvoerder echter op 26 januari 2022 een mail gestuurd naar [verzoekster] waarin hij zich bekend maakt als de bewindvoerder van de rechthebbende. Aangeboden wordt om de benoemingsbeschikking van de rechtbank te mailen naar [verzoekster] . [verzoekster] heeft op 26 januari 2022 deze mail beantwoord aan de bewindvoerder en aangegeven na overleg met de notaris op 15 februari 2022, op de mail van de bewindvoerder te zullen reageren. Volgens de bewindvoerder is hier geen reactie meer op gekomen en is evenmin verzocht de beschikking aan [verzoekster] te doen toekomen.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [verzoekster] voorts verklaard omstreeks januari 2022 te hebben gemerkt dat zij anders dan gebruikelijk plotseling geen betalingen meer kon van de rekening van de rechthebbende. [verzoekster] heeft toen, naar eigen zeggen, de benodigde betalingen voorgeschoten en een overzicht van die betalingen gestuurd naar de bewindvoerder omdat zij wist dat de bewindvoerder betalingen voor rechthebbende verrichte. Ook heeft [verzoekster] verklaard omstreeks januari 2022 telefonisch contact te hebben gehad met de bewindvoerder. [verzoeker] heeft tijdens de
mondelinge behandeling bij het hof verklaard door zijn zus van het voorgaande, waaronder de mailwisseling op 26 januari 2022, op de hoogte te zijn gesteld.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden staat voldoende vast dat verzoekers in hoger beroep reeds op of omstreeks 26 januari 2022 op de hoogte zijn geraakt van de benoemingsbeslissing. Derhalve wordt vastgesteld dat vanaf die datum de in artikel 806 lid 1 Rv bedoelde hoger beroepstermijn is aangevangen en is verstreken op 26 april 2022.
Dat [verzoekster] en [verzoeker] vervolgens pas in juni 2022 hierover contact hebben opgenomen met hun advocaat, die de bestreden beschikking daarna heeft opgevraagd bij de rechtbank, maakt niet dat pas vanaf dat moment de beroepsperiode is gaan lopen.
3.6.
Dit betekent dat het verzoek in hoger beroep, ingekomen bij het hof op 22 augustus 2022, door [verzoekster] en [verzoeker] niet tijdig, dat wil zeggen na het verstrijken van de beroepstermijn, bij het hof is ingediend. Feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht zijn gesteld noch gebleken. Dit leidt ertoe dat [verzoekster] en [verzoeker] in hun verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [verzoekster] en [verzoeker] niet-ontvankelijk in hun verzoeken in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.J.F. Manders en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn op 30 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.