ECLI:NL:GHSHE:2023:1113

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
200.310.588_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van rechthebbende na wijziging omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, die in hoger beroep is gegaan, verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 maart 2022 te vernietigen. In deze beschikking was het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen. De rechthebbende stelde dat de omstandigheden die aanleiding gaven tot het instellen van het bewind, namelijk problematische schulden en verkwisting, niet meer van toepassing zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2023 heeft de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. De bewindvoerder was niet aanwezig, maar had eerder aangegeven bij haar standpunt te blijven.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder eerdere beschikkingen die het bewind betroffen. Het hof concludeerde dat de rechthebbende in staat is om haar financiën zelfstandig te beheren en dat er geen noodzaak meer is voor het voortzetten van het bewind. De rechthebbende heeft aangetoond dat zij voldoende inzicht heeft in haar financiële situatie en dat zij gemotiveerd is om haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen toegewezen, met de voorwaarde dat zij gebruik zal maken van budgetbeheer via de gemeente voor een periode van een jaar.

De beslissing van het hof houdt in dat het bewind over de goederen van de rechthebbende per 1 mei 2023 wordt opgeheven. De bewindvoerder is verplicht om binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording af te leggen aan de rechthebbende en een afschrift daarvan aan de rechtbank te overleggen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 6 april 2023
Zaaknummer: 200.310.588/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9590197 \ BM VERZ 21-6414
in de zaak in hoger beroep over het bewind dat is ingesteld over de (toekomstige) goederen van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. D. Dronkers.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de bewindvoerder], h.o.d.n. [bedrijfsnaam]
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 mei 2022, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te verklaren dat het bewind is beëindigd.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 maart 2023. Bij die gelegenheid is de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat, gehoord.
2.4.
De bewindvoerder heeft bij e-mail van 11 januari 2023 aan het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn. De bewindvoerder heeft daarbij tevens aangevoerd dat zij bij haar eerder in eerste aanleg gegeven standpunt blijft.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 februari 2022;
  • de brief van de bewindvoerder d.d. 22 juni 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de rechthebbende d.d. 3 januari 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 6 september 2016 zijn over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.2.
Bij beschikking van 26 mei 2021 is de grondslag van het bewind gewijzigd in een bewind op grond van de lichamelijke of geestelijke toestand van rechthebbende.
3.3.
Bij beschikking van 22 december 2021 is de huidige bewindvoerder benoemd tot opvolgend bewindvoerder.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.5.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De rechthebbende voert, samengevat, het volgende aan.
De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat een opheffing niet aan de orde is. Het bewind is destijds op eigen verzoek ingesteld vanwege een problematische schuldensituatie. Van een dergelijke situatie is geen sprake meer, zoals door de bewindvoerder ook is onderschreven. Van verkwisting is evenmin sprake. De rechthebbende is wel degelijk in staat om zelfstandig beslissingen te nemen en de consequenties van haar handelen te overzien. Het is verder onjuist dat de rechthebbende de bewindvoerder niet of te laat informeert. De rechthebbende heeft contact gehad met en toestemming gekregen van het bewindvoerderskantoor over de verlenging van een telefoonabonnement, maar dit wordt intern niet gecommuniceerd. Tegen een vaste vergoeding kan de rechthebbende gebruik maken van een auto, die toebehoort aan iemand die zij goed kent en die meerdere auto’s te koop heeft staan. De bewindvoerder stelt haar ook geld beschikbaar voor het gebruik van de auto. Ten onrechte is overwogen dat er sprake is van een leasecontract.
Verder is ten onrechte de suggestie gewekt dat de rechthebbende verstandelijk beperkt zou zijn. De rechthebbende woont samen met haar negenjarige zoon en zij functioneert prima. Er is wel enige tijd ondersteuning geweest vanuit [hulpverlening] , maar deze ondersteuning is gestopt, omdat de [hulpverlening] het niet langer noodzakelijk achtte
.De rechthebbende heeft een vast inkomen (Wajong-uitkering) en de vaste lasten worden door middel van automatische incasso voldaan. De rechthebbende heeft voldoende inzicht haar financiën en zonodig kan zij gebruik maken van budgetbeheer via de gemeente. Dat de rechthebbende niet nader kan aantonen dat zij in staat is om haar financiën zelfstandig te beheren, kan de rechthebbende niet worden tegengeworpen. De bewindvoerder heeft nagelaten om een actueel verslag uit te brengen of een en ander ter zitting toe te lichten. Er is nauwelijks contact tussen de bewindvoerder en de rechthebbende en de rechthebbende regelt al veel zaken zelf. Het bewind drukt op de rechthebbende, niet alleen financieel (de maandelijkse kosten), maar ook gevoelsmatig. Zij wil een goed voorbeeld voor haar zoon zijn en zij verdient een kans om aan te tonen dat ze zelfredzaam is.
3.7.
De bewindvoerder refereert aan de eerdere schriftelijke reactie van 20 december 2021 in eerste aanleg. In dit schrijven heeft de bewindvoerder, samengevat, aangevoerd dat er weliswaar geen sprake meer is van problematische schulden, maar dat er wel sprake is van verkwisting door de rechthebbende. De grond van het bewind is gewijzigd, omdat het voor de rechthebbende moeilijk is om inzicht in en overzicht op haar financiën te behouden en er bij haar sprake is van een IQ van 66, waardoor zij snel wordt overvraagd. Zij is slechts beperkt in staat is om te overzien welke gevolgen bepaalde financiële beslissingen voor haar hebben. Hierdoor neemt zij of wilt zij regelmatig beslissingen nemen die negatieve consequenties voor haar hebben. Voorbeelden zijn het afsluiten van een telefoonabonnement, het doen van een dure aankoop in verband met een te verwachten schadeuitkering en de aanbetaling voor een auto.
De beoordeling
3.8.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.9.
Op grond van de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind alsnog dient te worden toegewezen. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.
3.10.
De rechthebbende heeft in het verleden het bewind zelf aangevraagd, omdat er destijds sprake was van een problematische schuldensituatie. Van een dergelijke situatie is al geruime tijd geen sprake meer en de rechthebbende is al gedurende langere tijd in staat om rond te komen van € 80,- leefgeld per week. Het hof heeft voorts tijdens de mondelinge behandeling kunnen constateren dat de rechthebbende een goed inzicht heeft in haar financiële situatie en dat zij gemotiveerd is om haar financiën zelf op verantwoorde wijze te gaan beheren, temeer, omdat zij een goed voorbeeld voor haar zoon wil zijn. De rechthebbende is hierdoor extra gemotiveerd om geen nieuwe schulden te maken. Het hof heeft verder kunnen constateren dat de rechthebbende precies weet welke gelden er maandelijks binnen gekomen, zowel voor wat betreft haar uitkering als haar toeslagen en dat zij bijvoorbeeld ook op de hoogte is over de regelgeving rondom de bijzondere bijstand. Ze maakt gebruik van Digid om meer inzicht in haar financiën te krijgen en naar eigen zeggen regelt ze nu al veel zaken zelf. De rechthebbende is voornemens om een rekening te gebruiken voor de vaste lasten en een andere rekening voor het leefgeld. Verder heeft zij verklaard dat zij bereid is om zo nodig nog gebruik te maken van budgetbeheer via de gemeente. De rechthebbende heeft bovendien een netwerk, waaronder haar broer, op wie zij kan terugvallen voor vragen of hulp. De bedenkingen die de bewindvoerder tegen de opheffing van het bewind heeft en in een brief van 20 december 2021 uiteen heeft gezet, heeft de rechthebbende voldoende gemotiveerd betwist, daargelaten dat er inmiddels geruime tijd is verstreken. Het hof neemt daarbij verder in overweging dat de bewindvoerder kennelijk geen aanleiding heeft gezien om het hof schriftelijk of mondeling te informeren over eventuele nieuwe, actuele feiten en/of omstandigheden, die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Voor wat betreft de auto die op naam van de rechthebbende staat, heeft de bewindvoerder kennelijk geen aanleiding gezien om deze regeling terug te draaien zodat het hof, mede gelet op de toelichting die de rechthebbende ter zitting heeft gegeven, concludeert dat geen sprake is geweest van een ondoordachte of onverstandige beslissing van de rechthebbende.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de rechthebbende een kans verdient om haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te gaan behartigen. Het hof acht daarbij wel nodig dat de rechthebbende, in ieder geval voor een periode van een jaar, gebruik zal maken van de door de gemeente geboden mogelijkheid van budgetbeheer. Gelet op de bereidverklaring daartoe van de rechthebbende gaat het hof er van uit dat zij dit direct in gang zet.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen alsnog toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
10 maart 2022,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
heft op, met ingang van 1 mei 2023
,het bewind over de goederen van [de rechthebbende] , geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1974, wonende aan [straatnaam] [huisnummer] te ( [postcode] ) [woonplaats] ;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een - zo mogelijk door haar voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en
N. Veenendaal en is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.