In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013, die sinds 18 augustus 2020 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 21 september 2022 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader is verleend. De moeder betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat zij voldoende stappen heeft ondernomen om haar thuissituatie te verbeteren. De vader en de GI hebben echter zorgen geuit over de opvoedingskwaliteiten van de moeder en de veiligheid van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2023 zijn de standpunten van beide ouders en de GI besproken. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de moeder niet alleen van haar familie komen, maar ook van de GI en andere betrokkenen. De moeder heeft niet aangetoond dat zij aan haar problemen heeft gewerkt, terwijl de vader in staat lijkt om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. Het hof heeft geoordeeld dat de wettelijke vereisten voor de machtiging tot uithuisplaatsing zijn voldaan en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.