ECLI:NL:GHSHE:2023:1117

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
200.320.221_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013, die sinds 18 augustus 2020 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 21 september 2022 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader is verleend. De moeder betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat zij voldoende stappen heeft ondernomen om haar thuissituatie te verbeteren. De vader en de GI hebben echter zorgen geuit over de opvoedingskwaliteiten van de moeder en de veiligheid van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2023 zijn de standpunten van beide ouders en de GI besproken. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de moeder niet alleen van haar familie komen, maar ook van de GI en andere betrokkenen. De moeder heeft niet aangetoond dat zij aan haar problemen heeft gewerkt, terwijl de vader in staat lijkt om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. Het hof heeft geoordeeld dat de wettelijke vereisten voor de machtiging tot uithuisplaatsing zijn voldaan en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 april 2023
Zaaknummer : 200.320.221/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/305811 / JE RK 22-1001
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.P.W. Zanders,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorhoudende] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.W.M. Mans.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 december 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen ten aanzien van de verlening van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] en te bepalen (primair) dat de verzochte machtiging
tot uithuisplaatsing alsnog wordt afgewezen althans (subsidiair) opnieuw rechtdoende te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing slechts voor een beperktere, door het hof te bepalen, duur wordt afgegeven. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 januari 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, evenals de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 31 januari 2023, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond of onbewezen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 9 maart 2023 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Hendriks waarnemend voor mr. Zanders;
- de vader, bijgestaan door mr. Mans;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 september 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen (productie 6 en 7) van de advocaat van de moeder d.d. 23 december 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen (productie 2, 4, 5, 20, 21, 22 en 23) van de advocaat van de moeder d.d. 27 februari 2023;
  • het e-mailbericht van de GI met bijlage (het raadsrapport) d.d. 7 maart 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en de moeder is [minderjarige] geboren. Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door beide ouders.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 18 augustus 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 18 augustus 2023.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling verlengd en een machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 21 september 2022 tot 18 augustus 2023 uit huis te plaatsen bij de vader.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het betreft de machtiging uithuisplaatsing en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. De moeder is van mening dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] zoals bedoeld is in artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De moeder herkent zich niet in het beeld dat van haar is neergezet. De beschuldigingen die haar familie heeft geuit over de moeder als opvoeder van [minderjarige] zijn onbetrouwbaar en hier mag geen enkele waarde aan worden gehecht. Er is al lange tijd geen contact meer tussen de moeder en haar familie. Haar familie kan dan ook niets zeggen over hoe het met de moeder gaat en hoe zij is als opvoeder. De familie heeft slechts steun in praktische zin geboden ten behoeve van [minderjarige] , verder had de moeder nauwelijks contact met hen. Er zijn geen andere partijen die zorgen hebben geuit over [minderjarige] .
De moeder is met zichzelf aan de slag gegaan. Zij heeft hulp gezocht via haar huisarts en er is contact geweest met de [hulpverlening 1] voor hulp aan zowel [minderjarige] als de moeder zelf. De moeder heeft zich voldoende ingezet om zicht te geven op haar thuissituatie en haar persoonlijke omstandigheden, waardoor de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet meer noodzakelijk is.
De moeder is het ook niet eens met de plaatsing bij de vader. Niet duidelijk is of de vader in staat is om de dagelijkse zorg voor [minderjarige] op zich te nemen en dit is ook niet getoetst door de rechtbank. Er wordt met twee maten gemeten. De moeder moet aantonen dat zij wel voor [minderjarige] kan zorgen ondanks dat zij dit al jarenlang goed doet terwijl aan de zijde van de vader wordt aangenomen dat hij dit wel zou kunnen terwijl hij nooit de zorg voor [minderjarige] heeft gedragen. De vader doet er nu alles aan om de moeder buiten spel te zetten; zo is hij een procedure gestart tot toekenning van het eenhoofdig gezag. [minderjarige] is door de plaatsing bij de vader in een lastige positie gebracht. Er dient te worden toegewerkt naar een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Er is op dit moment maar mondjesmaat contact tussen de moeder en [minderjarige] terwijl de moeder altijd de hoofdopvoeder is geweest. De moeder vreest dat de GI geen haast heeft om onderzoek te doen naar de beschuldigingen aan het adres van de moeder en naar de mogelijkheden om [minderjarige] weer naar huis te laten gaan. Wanneer de machtiging verleend blijft, dient deze in duur te worden beperkt tot maximaal een half jaar.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. De familie van de moeder is de afgelopen jaren nauw betrokken geweest bij de moeder en [minderjarige] . [minderjarige] verbleef vrijwel ieder weekend en iedere vrije dag bij de familie van de moeder. Op het moment dat de familie het belang van [minderjarige] voor het belang van de moeder heeft gesteld, heeft de moeder het contact abrupt verbroken. Behalve de familie hebben ook de GI, de school, de politie en de vader zelf grote zorgen over het welzijn en functioneren van de moeder. Deze zorgen zijn ondanks de ondertoezichtstelling niet weggenomen en dat heeft ertoe geleid dat [minderjarige] voorlopig bij de vader is geplaatst. Daar is een jarenlang traject aan voorafgegaan. De moeder weigert om samen te werken met de GI en de vader alsook om hulpverlening te accepteren om de zorgen weg te kunnen nemen. De situatie zoals die was op het moment van de uithuisplaatsing is ongewijzigd.
[minderjarige] is terecht bij de vader geplaatst. De GI is al lange tijd betrokken bij de ouders en [minderjarige] evenals [hulpverlening 2] . Zij hebben dan ook een goed beeld gekregen van de vader en hebben gezien dat hij in staat is om de dagelijkse zorg voor [minderjarige] op zich te kunnen nemen. [hulpverlening 2] verleent op dit moment opvoedondersteuning bij de vader en zijn partner thuis.
De moeder is na de uithuisplaatsing enkele weken compleet uit beeld verdwenen. De vader kon geen contact krijgen over de toestemming van de moeder voor belangrijke beslissingen rondom [minderjarige] zoals de aanmelding op de nieuwe basisschool, een bezoek aan de oogarts en het aanvragen van een paspoort. De GI en de beoogde nieuwe basisschool kregen ook geen contact met de moeder. De vader is toen noodgedwongen een kort geding gestart voor vervangende toestemming om zaken voor [minderjarige] geregeld te krijgen. Pas tijdens de zitting in kort geding heeft de moeder toestemming gegeven aan de vader om zaken te regelen rondom [minderjarige] . Hierdoor kon [minderjarige] pas na zes weken starten op haar nieuwe school en heeft zij in die periode noodgedwongen thuis gezeten. Het vorenstaande heeft er ook toe geleid dat de vader een bodemprocedure is gestart tot wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag. Nadat er weer contact mogelijk was met de moeder heeft de vader dit verzoek direct ingetrokken. De vader heeft de intentie om zaken rondom [minderjarige] in onderling overleg samen met de moeder te regelen. Op dit moment gaat het goed met [minderjarige] bij de vader. Ze gaat graag naar school, heeft vriendjes en vriendinnetjes en zit op de scouting. [minderjarige] is ook aangemeld voor hulpverlening via [hulpverlening 2] en zij staat op de wachtlijst.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. De zorgen die de familieleden hebben geuit over de moeder hebben niet geleid tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] . De zorgen van de familieleden hebben de zorgen die de GI reeds had, bevestigd. De vasthoudendheid van de GI en het voorzetten van het omgangsproces heeft ervoor gezorgd dat de moeder steeds minder met de GI samenwerkte. De moeder geeft aan dat zij aan zichzelf heeft gewerkt en dat ze naar de huisarts is geweest. De GI heeft hier bij navraag geen bevestiging van gekregen.. De eerste afspraak met [hulpverlening 2] en de GI omtrent het opstarten van de omgang tussen [minderjarige] en de moeder is goed verlopen. De moeder heeft ook een intakegesprek bij de [hulpverlening 1] en een gesprek op school gehad. In de toekomst zal de omgangsbegeleiding bij de moeder thuis plaats gaan vinden en dan krijgt de hulpverlening ook zicht op hoe het in de thuissituatie bij de moeder gaat. Op dit moment ontbreekt dit zicht nog. De GI heeft in samenspraak met [hulpverlening 2] de inschatting gemaakt of de vader de opvoeding van [minderjarige] zou kunnen overnemen omdat een uithuisplaatsing van [minderjarige] buiten het netwerk op een neutrale plek (nog) schadelijker is voor [minderjarige] . [hulpverlening 2] heeft al twee jaar contact met de vader en er hebben langdurige begeleide omgangen plaatsgevonden waardoor de inschatting gemaakt kon worden dat de vader daadwerkelijk de zorg voor [minderjarige] zou kunnen dragen. De vader stelt zich leerbaar op en er is sprake van een samenwerking tussen [hulpverlening 2] , de vader en zijn partner.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Er is bij [minderjarige] sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Ondanks de inzet van hulpverlening en de ondertoezichtstelling blijft de moeder het contact tussen [minderjarige] en de vader tegenhouden. Ook zijn er zorgen over de gemoedstoestand van de moeder, over haar persoonlijk functioneren en haar opvoedingskwaliteiten. Die zorgen komen niet alleen van de familie van de moeder, maar ook uit eigen bevindingen van de GI. De moeder heeft niet nader onderbouwd op welke wijze zij aan zichzelf werkt of heeft gewerkt, laat staan tot welke resultaten dit heeft geleid. In de thuissituatie liet de moeder tot voor kort geen hulpverlening toe waardoor er geen zicht is op de opvoedsituatie bij de moeder thuis. Dit alles heeft gevolgen voor de veiligheid en het opvoedklimaat van [minderjarige] .
De plaatsing van [minderjarige] in het netwerk, bij de vader, verloopt goed. Het doel van de GI is dat het de ouders in de toekomst lukt om gezamenlijk afspraken te maken over [minderjarige] en samen invulling te geven aan de zorg voor [minderjarige] . [hulpverlening 2] is recent gestart met de begeleide omgang tussen [minderjarige] en de moeder bij de moeder thuis om zo ook zicht te krijgen op de thuissituatie van de moeder. Nu de begeleide omgang pas zeer kort geleden is opgestart, is de situatie nog heel precair. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de duur van de machtiging uithuisplaatsing te beperken.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 21 september 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, M. van Ham en A.M. Bossink en is op 6 april 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van de griffier.