ECLI:NL:GHSHE:2023:1123

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
200.321.745_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met zorgen over ontwikkeling en opvoeding

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2014, die onder toezicht is gesteld door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en heeft het hof verzocht deze beschikking te vernietigen. De moeder voert aan dat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant (GI) niet nodig is en dat de situatie van [minderjarige] goed is. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming (de raad) zijn echter van mening dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2023 zijn de moeder, de raad en de GI gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere uitspraken en rapporten, waaronder een beschikking van de rechtbank van 26 oktober 2022, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd. Het hof concludeert dat de moeder onvoldoende openheid van zaken geeft over de thuissituatie en dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige]. De moeder heeft niet voldoende meegewerkt aan de hulpverlening en er is onduidelijkheid over de medische situatie van [minderjarige]. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en stelt de ondertoezichtstelling voor de resterende periode van 17 november 2022 tot 17 augustus 2023 vast.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 april 2023
Zaaknummer : 200.321.745/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/400219 / JE RK 22-1372
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Kuit,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum ] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] , (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 26 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 januari 2023, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen, een en ander uitvoerbaar bij voorraad, en opnieuw rechtdoende het verzoek tot verlenging alsnog af te wijzen dan wel (subsidiair) de verlenging te beperken tot een termijn van maximaal drie maanden, ter mondelinge behandeling gewijzigd tot maximaal vier maanden, dan wel een zodanige termijn als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 februari 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 maart 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kuit;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 oktober 2022;
  • de brief van de raad d.d. 22 februari 2023.
2.4.1.
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een V8-formulier van 13 maart 2023 en een brief van de advocaat van de moeder van 15 maart 2023 met bijlage(n).

3.De beoordeling

3.1.
De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 17 augustus 2022 is [minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI tot 17 november 2022. Het resterende deel van het verzoek heeft de rechtbank aangehouden.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank een beslissing genomen over het aangehouden deel van het verzoek van de raad en is de duur van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] over de periode 17 november 2022 en tot 17 augustus 2023 bepaald.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte de ondertoezichtstelling heeft verlengd. De moeder vindt dat de betrokkenheid van de GI niet nodig is om nog meer positieve stappen te zetten zodat er duidelijkheid kan ontstaan en de zorgen over [minderjarige] en zijn schoolverzuim weggenomen kunnen worden. Ook is zij het niet eens met de overweging dat door middel van de ondertoezichtstelling de juiste hulpverlening kan worden ingezet en de juiste afspraken kunnen worden gemaakt. Volgens moeder werkt de ondertoezichtstelling contraproductief.
De moeder benadrukt dat het op alle vlakken goed gaat met [minderjarige] . Hij heeft vriendjes, ontwikkelt zich sociaal en emotioneel goed en presteert op school bovengemiddeld.
In feite is het enige waar het bij hem aan schort zijn gezondheid. Volgens haar begrijpt de GI dit niet. [minderjarige] kampt al zijn hele leven met een zeer zwakke gezondheid en is al lange tijd bekend bij dr. [dokter] . De moeder heeft altijd de regie gevoerd rondom de gezondheid van [minderjarige] . Omdat er geen duidelijke diagnose is gesteld ten aanzien van [minderjarige] , wantrouwt de GI de moeder. Dit is onterecht. De moeder zou [minderjarige] niet thuis houden van school als dat niet nodig is. De moeder heeft geen vertrouwen in de huidige gezinsvoogd ( [gezinsvoogd] ). Dit zorgt voor stress waar [minderjarige] indirect ook last van heeft.
In de periode van 13 februari 2023 tot 17 februari 2023 is [minderjarige] geobserveerd in het [ziekenhuis] . Naar aanleiding daarvan is [minderjarige] doorverwezen naar de GGZ. De moeder heeft een afspraak gemaakt met een psycholoog. Ook werd gezien dat hij fysiotherapie nodig heeft. De moeder zal de nodige hulp gaan regelen. De moeder wil graag meewerken aan de hulpverlening, zij acht een ondertoezichtstelling daarvoor niet noodzakelijk. Hulpverlening in een vrijwillig kader vindt zij voldoende.
3.6.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat het niet goed gaat met [minderjarige] . Weliswaar is hij verbaal begaafd maar uit de stukken blijkt duidelijk dat hij achterblijft op het gebied van cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook volgt uit het raadsonderzoek dat [minderjarige] zich fysiek niet goed ontwikkelt. Hij doet niet aan sport en speelt niet buiten. De raad vindt dat er sprake is van pedagogische verwaarlozing. Dat [minderjarige] een zogenoemde trage immunologische rijper is, is geen diagnose en verklaart niet het forse schoolverzuim, aldus de raad. Bovendien is [minderjarige] nu acht jaar en op die leeftijd mag verwacht worden dat hij er inmiddels overheen is gegroeid. De raad is bezorgd over hoe de moeder reageert op de situatie. De vermoedens van de moeder over wat [minderjarige] mankeert blijken nergens uit.
De raad betwijfelt of de moeder de hulpverlening zal oppakken in het vrijwillig kader. Zo heeft de remedial teacher van school anderhalf jaar gewacht op de instemmingsverklaring van de moeder. Ook heeft de moeder moeite met hulpverleners; zo wil zij bijvoorbeeld geen intensieve ambulante gezinsbehandeling thuis, verschijnt zij niet op school voor gesprekken en zegt zij afspraken met Veilig Thuis af. De samenwerking met [instantie 1] is wel tot stand gekomen, het is echter niet gelukt om de moeder te sturen en de doelen zijn niet behaald. Door de houding van de moeder komt er geen zicht op de situatie thuis en is het voor de raad niet duidelijk hoe ziek [minderjarige] is. Er komt onvoldoende adequate hulp op gang. De ondertoezichtstelling is derhalve nog steeds nodig om te kijken welke hulp [minderjarige] nodig heeft en of deze hulp vanuit huis kan worden geboden. Dit alles om te voorkomen dat er een uithuisplaatsing nodig is.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
De GI maakt zich grote zorgen over [minderjarige] . Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en de moeder heeft [instantie 2] gestopt. Ondanks de door de GI afgegeven schriftelijke aanwijzing is hulpverlening niet op gang gekomen of heeft dit onvoldoende inzicht gegeven in de opvoedingssituatie van [minderjarige] . Het lukt de GI niet om gesprekken te voeren met [minderjarige] omdat de moeder weigert voldoende afstand te nemen en zij voorkomt dat [minderjarige] de ruimte voelt om zelfstandig antwoorden te geven.
Uit de meest recente informatie blijkt dat hij niet of nauwelijks naar school gaat. Volgens [minderjarige] zelf zegt hij soms dat hij zich niet goed voelt zodat hij niet naar school hoeft van moeder.
De moeder is nog altijd onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren.
De huisarts en de specialist die [minderjarige] heeft onderzocht in het ziekenhuis ( [ziekenhuis] ) delen niet alle informatie met de GI en ook heeft de moeder de brief met de uitslag van de recente observatie van [minderjarige] niet aan de GI verstrekt. Dit ondanks verschillende verzoeken daartoe vanuit de GI aan de moeder. De moeder belt wel met de GI, maar men komt niet tot samenwerking. Omdat de moeder de informatie niet verstrekt is er geen zicht op de (medische) problematiek van [minderjarige] en kan de GI niet beoordelen welke hulp al dan niet passend is. De moeder heeft bijna een ziekelijke invloed op [minderjarige] .
Er zijn zorgen over wat de veelvuldige ziekenhuisbezoeken en onderzoeken die plaatsvinden op initiatief van moeder, doen met [minderjarige] . Het gaat helemaal niet goed met [minderjarige] . Hij is ziek thuis en raakt geïsoleerd. De GI vraagt zich ook af of zwaardere maatregelen niet geïndiceerd zijn.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Aan het hof ligt het inleidend verzoek voor van de raad d.d. 5 augustus 2022 om [minderjarige] onder toezicht te stellen, voor wat betreft de resterende periode van 17 november 2022 tot 17 augustus 2023.
3.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof - na eigen onderzoek en waardering - overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] .
In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
De moeder geeft nog steeds geen, althans weinig, openheid over de thuissituatie. [minderjarige] wordt onvoldoende gestimuleerd ten aanzien van zijn cognitieve en sociale ontwikkeling, er blijft onduidelijkheid over zijn ziektebeeld en het is onduidelijk welke hulpverlening nodig is om bijvoorbeeld het schoolverzuim van [minderjarige] te voorkomen. Zo geeft de kinderarts aan dat [minderjarige] vaker naar school kan; de beslissing of [minderjarige] naar school kan, moet volgens de kinderarts genomen worden door de huisarts of thuiszorg. Moeder weigert hieraan mee te werken. In het verleden heeft een kinderarts aangegeven dat de vele ziekenhuisopnames en onderzoeken bezwarend zijn voor [minderjarige] en dat het de vraag is in hoeverre al de opnames een rol spelen bij het chronisch ziek zijn van [minderjarige] . De kinderarts heeft daarbij de vraag opgeworpen in hoeverre trauma’s van moeder een rol spelen.
De moeder heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat [minderjarige] medio februari 2023 een week ter observatie is opgenomen in het [ziekenhuis] . Hoewel zij heeft verklaard welke conclusies de artsen volgens haar hebben getrokken en dat er onder meer een GGZ-behandeling en fysiotherapie nodig zijn voor [minderjarige] , heeft de moeder geen enkele schriftelijke onderbouwing hiervan overgelegd. Ook de GI heeft deze informatie, ondanks diverse verzoeken, niet ontvangen. Ook de tijdens de mondelinge behandeling gedane toezegging alsnog het observatieverslag te zullen toesturen, is de moeder niet nagekomen, nu zij enkel een onleesbare en incomplete kopie heeft overgelegd. Hierdoor is er nog steeds geen zicht op de gezondheidssituatie van [minderjarige] en welke behandeling hij nodig heeft. De ernstige zorgen over de ontwikkeling en het gedrag van [minderjarige] en zijn opvoedingssituatie zijn daarom onverminderd aanwezig.
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is verder gebleken dat de moeder, in tegenstelling tot hetgeen zij aangeeft in haar beroepschrift, zich de afgelopen maanden niet bereid heeft getoond om mee te werken aan de hulpverlening in het gedwongen kader. Zo heeft de moeder, ondanks de schriftelijke aanwijzing van de GI, de samenwerking met [instantie 2] gestopt en werkt zij niet mee aan het gezinsonderzoek (kindonderzoek, systeemonderzoek en interactie observatie). Daarnaast is de hulp die een jaar lang is geboden door [instantie 1] onlangs gestopt omdat er geen enkel resultaat werd behaald op de overeengekomen doelen. Ook is gebleken dat de samenwerking met de huidige jeugdbeschermer moeizaam verloopt; zo gaf de moeder geen toestemming aan de jeugdbeschermer om aan de sluiten bij een consult met kinderarts, terwijl zij daar aanvankelijk voor open stond. Het hof heeft gelet op het voorgaande zorgen over de gesteldheid en belastbaarheid van de moeder.
De ondertoezichtstelling voor de resterende periode acht het hof derhalve van belang. Dit om zicht krijgen op de thuissituatie van [minderjarige] , zijn ziektebeeld, de pedagogische vaardigheden van de moeder en om te onderzoeken welke hulp [minderjarige] specifiek nodig heeft.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 26 oktober 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N. Veenendaal, C.N.M. Antens en J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 6 april 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.