ECLI:NL:GHSHE:2023:1134

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
20-002593-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake verkrachting en zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte was veroordeeld voor verkrachting en zware mishandeling van zijn ex-vriendin. De verdachte heeft met geweld zijn vingers en hand in de anus van de aangeefster geduwd, wat heeft geleid tot blijvend letsel. Het hof heeft de straf verhoogd van 5 jaar naar 5 jaar en 4 maanden gevangenisstraf, en heeft een dadelijk uitvoerbaar contact- en gebiedsverbod opgelegd. De benadeelde partij heeft in hoger beroep een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster ernstig heeft verwond en dat zijn handelen niet alleen lichamelijke, maar ook psychische gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, en de vordering is vastgesteld op een totaalbedrag van € 40.631,71, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, en de verdachte is ook onderworpen aan vrijheidsbeperkende maatregelen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002593-20
Uitspraak : 7 april 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 november 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-258527-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1978,
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gevangenis De Geerhorst te Sittard.
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de tot een totaalbedrag van € 60.939,24 strekkende vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een totaalbedrag van € 40.918,66 plus € 20,58 aan proceskosten. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep – binnen de grenzen van haar eerste vordering – opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Echter, ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 maart 2023 heeft de advocaat van de benadeelde partij medegedeeld niet te persisteren bij schadepost 9 van de vordering, te weten een bedrag van € 285,60 ter zake van de hogere verzekeringspremie die de benadeelde partij over het jaar 2020 moest betalen. Nu deze post is komen te vervallen, strekt de vordering in hoger beroep tot vergoeding van € 60.653,64.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen (al dan niet met verbetering van de gronden), met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal oplegging van twee vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gevorderd, te weten een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] en een locatieverbod voor de wijk [locatie 1] in Heerlen, met uitzondering van de [locatie 2] , de [locatie 3] en de [locatie 4] , telkens voor de duur van 5 jaren en met 2 weken vervangende hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan (tot een maximum van 6 maanden).
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de thans gevorderde materiële schade alsmede de immateriële schade tot een bedrag van € 35.000,00 zal toewijzen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedings-maatregel, en dat het hof de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
De verdediging heeft:
‒ integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit;
‒ partiële vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde bepleit;
‒ primair verzocht om oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en subsidiair om de verdachte in elk geval geen voorwaardelijk strafdeel op te leggen met een proeftijd;
‒ verzocht geen vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de verdediging:
‒ gelet op de bepleitte vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, primair verzocht om de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren;
‒ subsidiair de schadeposten 6, 7, 8, 9, 10 en 11 betwist en verzocht deze posten af te wijzen dan wel om de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de overige materiële schadeposten;
‒ verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2019 in de gemeente Heerlen door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid, te weten het meermalen, althans eenmaal, (telkens):
‒ aanbrengen van glijmiddel op zijn, verdachtes, hand en/of (vervolgens)
‒ (onverhoeds en/of meteen) op de (linker)zijde en/of naar/tegen de muur duwen van een persoon genaamd [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] op bed lag, (waardoor die [slachtoffer] klem kwam te liggen met de voorkant van haar lichaam tegen de muur geklemd en/of geen kant op kon) en/of (vervolgens)
‒ (onverhoeds en/of meteen) omlaag en/of naar beneden trekken van de onderbroek van die [slachtoffer] en/of (vervolgens)
‒ (onverhoeds en/of meteen) (hard en/of met kracht) duwen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand en/of vuist in de anus van die [slachtoffer] en/of (vervolgens)
‒ (hard en/of met kracht) met zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand en/of vuist in de anus van die [slachtoffer] duwen en/of bewegen,
die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen, althans eenmaal, (telkens) (onverhoeds) (hard en/of met kracht) duwen en/of brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand en/of vuist in de anus van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) (hard en/of met kracht) met zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand en/of vuist in de anus van die [slachtoffer] duwen en/of bewegen;
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2019 in de gemeente Heerlen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer inscheuring(en) van de anus en/of een scheur van de bovenste huidlaag (Mucosa) tot op de spier met zichtbaar spierletsel en/of een scheurwond door de bovenste huidlaag (Mucosa) en/of een grote scheur in de mucosalaag doorlopend tot de huid richting bilnaad en/of een grote scheur van de bovenste mucosalaag doorlopend door de spier heen en/of een inscheuring van de mucosalaag en/of de huid richting perineum, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, (telkens) (hard en/of met kracht) zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand en/of vuist in de anus van die [slachtoffer] te duwen en/of te brengen en/of (vervolgens) (hard en/of met kracht) met zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand en/of vuist in de anus van die [slachtoffer] te duwen en/of te bewegen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 6 april 2019 tot en met 7 april 2019 in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, (telkens):
‒ die [slachtoffer] bij een/de (boven)be(e)n(en) vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) (aan een been/de benen) van een bed af en/of op/naar de grond te trekken en/of
‒ die [slachtoffer] (met kracht) te duwen en/of vast te pakken en/of vast te houden en/of
‒ die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of
‒ die [slachtoffer] (met kracht) (achterover) op een tafel te duwen en/of
‒ met zijn, verdachtes, hand(en) die [slachtoffer] bij de keel en/of hals vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) met zijn, verdachtes, handen (met kracht) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of (enige tijd) dichtgeknepen en/of dichtgedrukt te houden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 27 oktober 2019 in de gemeente Heerlen door geweld en/of andere feitelijkheden, te weten het:
‒ aanbrengen van glijmiddel op zijn, verdachtes, hand en vervolgens
‒ onverhoeds op de linkerzijde en tegen de muur duwen van [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] op bed lag, waardoor die [slachtoffer] klem kwam te liggen met de voorkant van haar lichaam tegen de muur en vervolgens
‒ onverhoeds omlaag trekken van de onderbroek van die [slachtoffer] en vervolgens
‒ onverhoeds met kracht duwen van zijn, verdachtes, vingers en hand in de anus van die [slachtoffer] en vervolgens
‒ met kracht met zijn, verdachtes, vingers en hand in de anus van die [slachtoffer] duwen en bewegen,
die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het onverhoeds met kracht duwen van zijn, verdachtes, vingers en hand in de anus van die [slachtoffer] en vervolgens met kracht met zijn, verdachtes, vingers en hand in de anus van die [slachtoffer] duwen en bewegen;
2.
hij op 27 oktober 2019 in de gemeente Heerlen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten inscheuringen van de anus en een scheur van de bovenste huidlaag (Mucosa) tot op de spier met zichtbaar spierletsel en een scheurwond door de bovenste huidlaag (Mucosa) en een grote scheur in de mucosalaag doorlopend tot de huid richting bilnaad en een grote scheur van de bovenste mucosalaag doorlopend door de spier heen en een inscheuring van de mucosalaag en de huid richting perineum, heeft toegebracht door met kracht zijn, verdachtes, vingers en/of hand in de anus van die [slachtoffer] te duwen en vervolgens met kracht met zijn, verdachtes, vingers en/of hand in de anus van die [slachtoffer] te duwen en te bewegen;
3.
hij in de periode van 6 april 2019 tot en met 7 april 2019 in de gemeente Brunssum
[slachtoffer] heeft mishandeld door:
‒ die [slachtoffer] bij een bovenbeen vast te pakken en vervolgens die [slachtoffer] met kracht aan een been van een bed af naar de grond te trekken en
‒ die [slachtoffer] met kracht te duwen en vast te pakken en vast te houden en
‒ die [slachtoffer] met kracht achterover op een tafel te duwen en
‒ met zijn, verdachtes, handen die [slachtoffer] bij de keel vast te pakken en vast te houden en vervolgens met zijn, verdachtes, handen de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Het hof sluit voor zover mogelijk aan bij de bewijsmiddelen van de rechtbank.

Ten aanzien van de feiten 1 en 2:

Op 27 oktober 2019, omstreeks om 02.36 uur, heeft [slachtoffer] (hierna: de aangeefster) contact opgenomen met de 112-meldkamer. Zij klonk geëmotioneerd en heeft over haar ex-partner [verdachte] (hierna: de verdachte) verklaard:
“Hij heeft mij tegen mijn wil in gewoon eigenlijk verkracht als je het zo kan zeggen want hij heeft mij gewoon zo hard, ik weet niet eens hoe ik het moet zeggen maar hij heeft mij gewoon tegen mijn wil in van achter gepakt. Ik ben gewoon de hele tijd aan het bloeden”en
“Ik bloed als een rund, omdat hij mij gewoon tegen mijn wil in, in mijn kont heeft…(onverstaanbaar)” en “
Ik ben hartstikke doorgescheurd. Ik zei stop alsjeblieft maar…”en
“Hij bleef ook gewoon doorgaan. Ik zei stop alsjeblieft en hij bleef doorgaan. Ik heb alles open liggen. Auw”en
“Hij heeft volop door zitten duwen (…). Hij bleef echt zo doorduwen dat ik echt helemaal uitgescheurd ben.” [2]
De politie is omstreeks 02.46 uur bij de woning van de aangeefster aan [adres] aangekomen. Nadat de aangeefster de deur voor de verbalisanten had geopend, zagen zij dat de aangeefster moeilijk kon lopen en haar buik vasthield. De aangeefster heeft de verbalisanten zeer geëmotioneerd verteld dat zij zojuist was verkracht door de verdachte en dat hij nu niet meer in de woning aanwezig was. De aangeefster heeft vervolgens verteld dat de verdachte met een vuist in haar anus had gezeten, dat zij dit niet wilde en dat ze dit ook tegen hem had gezegd, maar dat hij toch was doorgegaan. (
Het hof begrijpt “vuist” hier in die zin dat het voor haar gevoel wel een vuist leek, zoals zij in het informatief gesprek opmerkte op dossierpagina 71, want zij kon het niet zien (aangifte p. 76).) De aangeefster heeft voorts verteld dat dit heel veel pijn had gedaan en dat ze het had uitgeschreeuwd van de pijn en meermalen had geroepen: “stop, stop, je doet me pijn”, maar dat de verdachte gewoon door was blijven gaan. De verbalisanten hebben gezien dat de aangeefster extreem veel bloed verloor ter hoogte van haar billen. Toen de verbalisanten klaar waren met hun onderzoek (en de forensische opsporing ter plaatse zou komen voor verder onderzoek), heeft de verdachte zich bij de woning van de aangeefster gemeld en is hij aangehouden ter zake van verkrachting. [3]
De aangeefster heeft op 28 oktober 2019 aangifte gedaan tegen de verdachte. [4] In haar aangifte spreekt ze over een ‘marteling’. De aangeefster heeft verklaard dat zij die avond (
het hof begrijpt: 26 oktober 2019) naar een feest was gegaan, dat de verdachte daar ook was en dat zij had afgesproken dat de verdachte naderhand bij haar zou blijven slapen. Bij thuiskomst (
het hof begrijpt: in de vroege ochtend van 27 oktober 2019) is de aangeefster op haar rug op bed gaan liggen, aan de muurkant. De verdachte zat op de rand van het bed, deed glijmiddel in zijn hand en meteen hierna voelde de aangeefster dat de verdachte haar op haar linkerzijde naar de muur duwde. Zij lag met haar voorkant tegen de muur geklemd en kon geen kant op. Hierna voelde ze dat hij haar onderbroek omlaag trok en meteen voelde ze zijn hand in haar anus. De aangeefster heeft verklaard dat zij vreselijke pijn voelde en dat ze het voelde scheuren. Ze kon alleen maar gillen. De verdachte zei niks. De aangeefster zei meerdere keren: “stop, stop, je doet me pijn”, maar daar reageerde de verdachte niet op. De aangeefster heeft voorts verklaard dat de verdachte zeker 5 of 6 keer hard en met veel kracht duwde en dat hij zijn hand tussendoor niet uit haar anus haalde. Toen de verdachte uiteindelijk stopte, zag de aangeefster veel bloed op het bed liggen, waardoor zij heel erg schrok. Uiteindelijk is het haar gelukt om 112 te bellen. [5]
De verdachte heeft op 27 oktober 2019 bij de politie verklaard dat het letsel van aangeefster door zijn handelen is ontstaan [6] . Op 23 januari 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij die avond (
het hof begrijpt: 27 oktober 2019) met zijn vingers en met zijn (hele) hand in de anus van [slachtoffer] is geweest. [7]
De aangeefster is op 27 oktober 2019, omstreeks 11.45 uur, in het ziekenhuis onderzocht door forensisch geneeskundige H.M.H. Creemers, in het bijzijn van forensisch specialist E.P.W. Caanen. [8] Creemers heeft de volgende onderzoeksbevindingen gedaan:
“Rond de anus is een groot blauw-rood hematoom zichtbaar aan zowel de linker als de rechter zijde van de anus. Beiderzijds 5 cm groot. Aan bovenzijde richting schaamstreek is het hematoom ook zichtbaar. Uit de anus loopt bloed en stolsels. Duidelijk zichtbaar zijn inscheuringen van de anus. Bij spreiding van de anaalstreek zijn diverse verwondingen zichtbaar. Op 1:00 uur is een 3 cm lange scheur van de bovenste huidlaag (Mucosa weefsel) tot op de spier met zichtbaar spierletsel. Op 4:00 uur is een scheurwond zichtbaar van 1 cm door de bovenste huidlaag (Mucosa). Op 6:00 uur is een grote scheur in de mucosalaag doorlopend tot de huid richting bilnaad van 4 cm diep. Op 10:00 uur is een grote scheur van bovenste mucosalaag doorlopend door de spier heen is en een diepte van 5 cm waar nog bloeding en stolsels uit komen. Op 12:00 uur [zijn] de mucosalaag en huid ingescheurd richting perineum (tussen anus en vagina).” [9]
Creemers heeft verder beschreven dat de scheuren gehecht zullen worden en dat afgewacht moet worden of de scheuren bij de beschadigde spieren voldoende herstellen, zodat geen sprake is van incontinentie omdat de sluitspier niet volledig gesloten kan worden. Ten tijde van het onderzoek was dit nog niet te voorspellen. Ten slotte heeft Creemers geconcludeerd dat de letsels zijn toegebracht door geweld waarbij de toegang tot de darm bij de anus op een vijftal plaatsen is gescheurd. [10]
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft een forensisch geneeskundig onderzoek verricht naar het letsel van de aangeefster. Dit is verricht door forensisch arts H.N.J.M. van Venrooij, die het beschikbare onderzoeksmateriaal heeft voorgelegd aan dr. H.W. van Lunsen, extern deskundige en arts-seksuoloog NVVS, voormalig hoofd van de Afdeling Seksuologie en Psychosomatische Gynaecologie van het AMC in Amsterdam. Deze heeft de weergave van de visie, zoals vastgelegd in het NFI-rapport van 31 juli 2020, geaccordeerd. Van Venrooij beschrijft het letsel van de aangeefster in dit rapport als volgt:
“Op 27 oktober 2019 werden bij de operatie van [slachtoffer] op de overgang van de anus naar het direct daaraan grenzende laatste deel van de dikke darm (‘anorectaal’) een aantal huid- en weefselverscheuringen (‘laceraties’) vastgesteld. Deze bestonden uit drie laceraties van het slijmvlies (‘mucosa’) in combinatie met de aangrenzende huid, van 1 cm lengte op 4:00 uur, 2 cm lengte op 6:00 uur en 1 cm lengte op 12:00 uur. Daarnaast waren er twee laceraties van het slijmvlies in combinatie met de daar onder gelegen spierlaag (‘spier’), van 3 cm lengte op 1:00 uur en van 4 à 5 cm lengte op 11:00 uur.
Gezien de aanwezigheid van uitgebreide bloeduitstortingen (‘forse hematomen’), in het bijzonder rugwaarts (‘dorsaal’) van de anus en in het gebied tussen de anus en de uitwendige begrenzing van de schede (‘perineaal’) werd een combinatie van deze zichtbare letsels met dieper gelegen verscheuringen in de spieren (‘spierlaceraties’) zeer wel mogelijk geacht. Een verdere aanwijzing hiervoor vormde het feit dat de anus, ondanks het laagsgewijs hechten van de afzonderlijke laceraties, niet afdoende hersteld (‘niet gesloten’) kon worden.” [11]
Verder heeft het NFI – op verzoek van de verdediging – in dit rapport twee hypotheses onderzocht en vergeleken:
“Hypothese 1: Het letsel van aangeefster aan/bij de anus is het gevolg van het met kracht inbrengen van (alle vingers van) de hand/vuist in de anus en/of het vervolgens) meermaals (hard) doorduwen van die hand/vuist in de anus.
Hypothese 2: Het letsel van aangeefster aan/bij de anus is het gevolg van het een voor een inbrengen van de vingers en de duim van een hand in de anus, het vervolgens uitrekken van de anus door het spreiden van die vingers, het vervolgens in brengen van het (bredere deel van) de hand in de anus, en/of het – nadat de aangeefster verkrampte, haar billen bij elkaar kneep en naar voren bewoog – vervolgens terugtrekken van de (vingers en duim van) hand en/of vuist uit de anus.” [12]
Het NFI (deskundige Van Venrooij met accordering door Van Lunsen voornoemd) beantwoordt de vraagstelling als volgt:

Het aantreffen van het letsel aan de anus en aan de omgeving daarvan bij [slachtoffer] , met de uitbreiding en de wondkenmerken zoals vastgesteld bij chirurgisch onderzoek en zoals gedeeltelijk zichtbaar op de letselfoto's die werden gemaakt op 27-10-2019, iszeer veel waarschijnlijkerals hypothese 1 waar is dan als hypothese 2 waar is.” [13]

Ten aanzien van feit 3:

De aangeefster heeft op 31 oktober 2019 wederom aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij heeft aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door de verdachte in de nacht van 6 op 7 april 2019 in hun toenmalige woning in Brunssum. De aangeefster heeft verklaard dat zij in bed lag en wakker werd toen de verdachte haar met twee handen aan haar linker bovenbeen van het bed af trok en zij op de grond viel. De aangeefster is toen naar beneden gegaan om haar moeder te bellen. Op dat moment duwde de verdachte haar en pakte hij haar aan haar armen vast. Zij werd hier boos om en sloeg de verdachte op zijn oog. Vervolgens heeft de verdachte haar achterover geduwd waardoor zij op de eettafel kwam te liggen, waarna de verdachte, met twee handen haar keel heeft vastgepakt en haar keel heeft dichtgeknepen. [14]
Op 7 april 2019 heeft de aangeefster de huisarts bezocht. De huisarts heeft in het verslag van dit bezoek het volgende opgenomen:
“(…) hematoom onder li oog, zwelling gelaat links thv sinus maxilaris, striemen li hals en in minder mate thv clavicula, hematomen li anterior en li hamstring gebied, hematoom re bovenarm, binnenzijde onderlip klein ulcertje, lineaire krab-effecten neusplooi links, krabeffecten re wang en re lateraal mondhoek.” [15]
De verdachte heeft op 29 oktober 2019 bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] in april (het hof begrijpt: in de nacht van 6 op 7 april 2019) uit haar bed heeft getrokken, dat hij haar heeft vastgepakt en weer op het bed heeft gedrukt. Eenmaal beneden in de woning heeft de verdachte de aangeefster weer vastgepakt. Hij heeft de volgende dag gezien dat de aangeefster een blauw oog had. [16] Bij zijn politieverhoor op 23 januari 2020 heeft de verdachte voorts verklaard dat hij de aangeefster beneden uit de keuken heeft getrokken, dat hij haar toen over/tegen de tafel heeft geduwd en dat er daarna strubbelingen zijn geweest, waarbij zij een blauw oog opliep, een blauwe plek op haar armen en in de nek een kras. [17]
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is – zoals uitvoerig verwoord in de pleitnota’s van de raadsvrouw en de raadsman van de verdachte – aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig ter zijde moeten worden geschoven, te meer daar het forensisch onderzoek, gelet op de beperkte kennis van de deskundige(n), geen basis kan bieden voor de conclusie dat hetgeen de aangeefster heeft verklaard, de waarheid moet zijn en dus ten grondslag kan liggen aan een veroordeling. Ook is de deskundigheid van de heer Creemers en de heer Van Lunsen betwist. In de visie van de verdediging passen de overige bewijsmiddelen en met name de tijdslijn – de tijd tussen de aankomst in de woning van de aangeefster en het door de aangeefster bellen van het alarmnummer – beter bij de verklaring van de verdachte. De verdachte heeft, kort gezegd, verklaard dat hij de seksuele handelingen met de aangeefster, met haar toestemming, rustig heeft opgebouwd, zowel vaginaal als anaal, en dat het uiteindelijk onbedoeld volstrekt uit de hand is gelopen door het terugtrekken van de hand na en bij een krampreactie van de aangeefster, waardoor zijn hand als het ware vastzat in de anus van de aangeefster. De verdachte heeft geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangeefster.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder ook de eigen verklaring van de verdachte, volgt dat de verdachte zijn vingers en hand in de anus van de aangeefster heeft geduwd en dat hij zijn vingers en hand vervolgens meerdere keren op en neer heeft bewogen in haar anus. Dit betekent dat de verdachte seksueel is binnengedrongen in het lichaam van de aangeefster.
Net als de rechtbank in eerste aanleg, ziet het hof zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat deze handelingen hebben plaatsgevonden tegen de wil van de aangeefster.
Het hof is, met de rechtbank en de advocaat-generaal, maar anders dan de verdediging, van oordeel dat sprake was van dwang. Dit betekent dat het hof geen geloof hecht aan de verklaring die de verdachte over het gebeurde heeft afgelegd. Immers, de uiteindelijke verklaring van de verdachte over hoe de seksuele handelingen die nacht hebben plaatsgevonden wordt rechtstreeks weerlegd door de bevindingen uit het NFI-rapport en de daarop ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting door de deskundigen.
Het NFI heeft immers geconcludeerd dat de door de aangeefster geschetste gang van zaken (hypothese 1 in het NFI-rapport) zeer veel waarschijnlijker het letsel heeft veroorzaakt dan dat dit letsel is ontstaan zoals door de verdachte is verklaard (hypothese 2 in het NFI-rapport). Met andere woorden: het letsel is niet ontstaan door het met kracht
terugtrekkenvan de hand uit de anus van de aangeefster nadat zij verkrampte, maar juist door het met grove kracht
inbrengen en meermaals hard doorduwenvan de vingers en hand in de anus van de aangeefster.
Forensisch arts Van Venrooij is ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 december 2022 als deskundige gehoord en heeft verklaard:
“U, raadsman, vraagt mij (…) of het terugtrekken van de hand, nadat er een bepaalde krampreactie is ontstaan door pijn en letsel, kan leiden tot toename van letsel, passend bij de bevindingen? Het letsel meer opzij op de billen kan ik daardoor niet verklaren. Ik zou dan ook verwachten dat er minder uitgebreide verscheuringen in de anus zouden zijn. Waarom? Omdat ik ervan uitga dat er dan een rustige oprekking heeft plaatsgevonden teneinde de hand naar binnen te krijgen. Dan verwacht je minder verscheuring bij het terugtrekken. Als er al iets misgaat, dan leidt het tot veel minder schade dan in het onderhavige geval en ook sowieso niet tot schade aan de zijkant van de anus, op de billen. U, raadsman, vraagt mij of van het letsel aan de zijkant op de billen is vastgesteld dat er een relatie bestaat met de andere letsels? De bloeduitstortingen worden verklaard door inwendig, botsend geweld. Deze zijn niet te verklaren door het voorzichtig inbrengen van de hand, zoals gesteld onder hypothese 2.” [18]
Arts-seksuoloog H.W. van Lunsen is eveneens ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 december 2022 als deskundige gehoord en heeft verklaard:
“Bij een schrikreactie is verkramping in het genitaal gebied zeer gebruikelijk. Dat heeft bijna iedereen. Echter, dat daarbij, op het moment dat er al gepenetreerd is, dergelijke verwondingen ontstaan, is absoluut onmogelijk.” [19]
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat het de deskundigen aan kennis en deskundigheid ontbreekt, waardoor hun bevindingen ter zijde moeten worden geschoven, overweegt het hof als volgt.
De aangeefster is op 27 oktober 2019 in het ziekenhuis onderzocht door H.M.H. Creemers. Het hof overweegt dat Creemers forensisch geneeskundige van beroep is en werkzaam is bij de GGD. Dat Creemers niet als deskundige in strafzaken als bedoeld in artikel 51i, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is benoemd, nu registratie destijds nog niet mogelijk was, doet op zichzelf niet af aan de deskundigheid van Creemers. Creemers is als forensisch geneeskundige zonder meer in staat een deskundige beschrijving van het waargenomen letsel te geven. Door de verdediging is op geen enkele wijze onderbouwd waarom dit niet het geval zou zijn. Die letselbeschrijving vindt bovendien steun in het NFI-rapport en wordt bevestigd in het operatieverslag. Het hof heeft dan ook geen enkele reden om aan de deskundigheid van Creemers te twijfelen en acht het briefrapport, met daarin de beschrijving van het letsel van de aangeefster, bruikbaar voor het bewijs.
Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat Van Venrooij, de opsteller van het NFI-rapport d.d. 31 juli 2020, als deskundige kan worden aangemerkt. Dat de literatuur over en het onderzoek naar ‘fisting’ beperkt is, maakt naar het oordeel van het hof niet dat de bevindingen en de conclusies van Van Venrooij niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Ook de omstandigheid dat Van Venrooij overleg heeft gepleegd met de niet als deskundige in deze strafzaak benoemde arts-seksuoloog Van Lunsen, maakt dat oordeel niet anders. Van Lunsen heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 december 2022 verklaard dat hij vanuit zijn medische achtergrond specialisaties heeft op het terrein van gynaecologie, urologie en ervaring heeft met de wetenschap, het onderzoek en de patiëntenzorg op alle terreinen van seksuologie, dat hij behandelaar is van een paar duizend patiënten met seksuele problemen, waarvan minstens de helft slachtoffers van seksueel misbruik, dat hij als practicus en als arts kennis heeft van de fysiologie en de anatomie van het lichaam, met name het hele gebied van het kleine bekken, en dat hij expertise heeft in het “a-vue” beoordelen van trauma’s aan het lijf. Gelet op het vorenstaande acht het hof zowel de deskundigheid van Van Venrooij als van Van Lunsen voldoende onderbouwd. Dat het letsel van de aangeefster met niets vergelijkbaar is, maakt niet dat de deskundigen daarover geen deskundig oordeel kunnen geven. Het NFI-rapport d.d. 31 juli 2020 en de ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting daarop door Van Venrooij en Van Lunsen zijn dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster overweegt het hof als volgt. De aangeefster heeft vanaf het moment dat zij het alarmnummer belde, tegenover de politie consistent verklaard over het verloop van hetgeen eerder die bewuste avond is gebeurd. Zowel in het 112-gesprek met de meldkamer als bij de verbalisanten ter plaatse – en dus vrijwel meteen nadat het tenlastegelegde had plaatsgevonden – heeft zij direct medegedeeld dat zij door de verdachte was verkracht en kwam zij erg geëmotioneerd over. Ook dit laatste biedt steun aan de verklaring van de aangeefster. Dat de aangeefster later bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de verdachte in een keer zijn volle vuist in haar anus heeft gebracht, maakt haar eerdere verklaringen niet ongeloofwaardig. Temeer nu die eerdere verklaringen bevestiging vinden in de bevindingen van de deskundigen.
De verdachte heeft daarentegen zeer inconsistent verklaard: hij heeft eerst op 23 januari 2020 verklaard dat hij met zijn hele hand in de anus van de aangeefster is geweest, terwijl hij bij zijn eerdere verhoren (op 27 en 29 oktober 2019) op verschillende manieren heeft verklaard dat hij slechts met enkele vingers in de anus van de aangeefster was geweest en dat het bloed zou zijn veroorzaakt door een kras met zijn nagel. Bovendien vindt de uiteindelijke verklaring van de verdachte dat hij de handelingen langzaam – vinger voor vinger – heeft opgebouwd en dat toen zijn hele hand de anus had gepenetreerd sprake was van verkramping door een schrikreactie van de aangeefster, waarna hij zijn hand er met kracht heeft uitgetrokken en het letsel is ontstaan, geen steun in de bevindingen van de deskundigen.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, schuift het hof de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde, acht het hof de verklaring van de aangeefster geloofwaardig en acht het hof de onder 1 tenlastegelegde verkrachting wettig en overtuigend bewezen.
Het handelen van de verdachte levert naast verkrachting ook als strafbaar feit een zware mishandeling op, zodat het hof het onder 2 tenlastegelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen acht. Het letsel dat de aangeefster als gevolg van de verkrachting heeft opgelopen, kwalificeert immers als zwaar lichamelijk letsel. Anders dan de rechtbank, acht het hof niet bewezen dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van dit letsel. Wel is het hof van oordeel dat bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet daarop. Het onverhoeds en met kracht vingers en een hand in de anus van een ander brengen en het met kracht blijven duwen en bewegen met die vingers en die hand in de anus van een ander levert een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Dergelijke penetratie dient immers, wil het zonder lichamelijk letsel geschieden, heel rustig en heel langzaam te worden opgebouwd. Het handelen van de verdachte, te weten het met kracht zijn vingers en hand in de anus van de aangeefster duwen en het met kracht in haar anus bewegen, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm – nog afgezien van de signalen van de aangeefster door gillen en roepen “stop, stop, je doet me pijn” – zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Van bijzondere omstandigheden (tegenindicaties) die tot een ander oordeel zouden moeten leiden is het hof niet gebleken.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3:
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep partiële vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is – zoals verwoord in de pleitnota van de raadsvrouw van de verdachte – aangevoerd dat, hoewel de aangeefster in haar aangifte heeft verklaard dat de verdachte haar over de tafel heeft geduwd en haar keel heeft vastgepakt en dichtgeknepen, uit de medische verklaring volgt dat de aangeefster tegen de huisarts heeft verteld dat de verdachte juist geen knijpende bewegingen heeft gemaakt in haar nek. Het duwen over de tafel heen kan volgens de verdediging wel worden bewezen, omdat de verdachte dit onderdeel heeft bevestigd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de verklaring van de aangeefster volgt dat de verdachte haar in de nacht van 6 op 7 april 2019 met twee handen aan haar been van het bed heeft afgetrokken, dat hij haar met kracht heeft geduwd en dat hij haar bij haar armen heeft vastgepakt en vastgehouden. Vervolgens heeft de verdachte de aangeefster achterover over de eettafel geduwd en met twee handen haar keel vastgepakt en dichtgeknepen. Het hof acht deze verklaring van de aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, nu de door haar beschreven geweldshandelingen van de verdachte – anders dan de verdediging stelt – steun vinden in de bevindingen van de huisarts. Uit het verslag van de huisarts volgt immers dat de aangeefster onder meer striemen links op haar hals en ter hoogte van de clavicula (
het hof begrijpt: sleutelbeen) had. Het hof is van oordeel dat die striemen passen bij het stevig vastpakken en dichtknijpen van de keel. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht het onder 3 tenlastegelegde, mede gelet op de eigen verklaring van de verdachte, derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat de verdachte de aangeefster ook heeft geslagen en gestompt, zodat enkel voor dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspraak zal volgen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:

verkrachting (feit 1) en

zware mishandeling (feit 2).

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

Mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sancties
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zijn ex-vriendin, tevens de moeder van zijn dochter, op brute wijze verkracht en zwaar lichamelijk letsel toegebracht door zijn vingers en hand meermalen in haar anus te duwen en heen en weer te bewegen. Het behoeft geen betoog wat voor een uitermate vernederende, kwetsende en pijnlijke ervaring dit voor de aangeefster moet zijn geweest. Het is een ervaring waar zij de rest van haar leven aan zal worden blijven herinnerd, niet alleen psychisch, maar ook lichamelijk.
Uit de medische stukken en de foto’s blijkt evident dat de verdachte de aangeefster zeer ernstig heeft toegetakeld. De deskundige Van Lunsen spreekt over een geval dat met niets vergelijkbaar is. Hij had nog nooit gezien of gelezen over zoveel uitgebreide laceraties/ inscheuringen op zoveel verschillende plaatsen. De prognose is allesbehalve positief: verwacht wordt dat er met de jaren verergering van de klachten zal optreden, mogelijk leidend tot volledige incontinentie en de noodzaak tot het aanleggen van een definitief stoma. Ook zal de aangeefster voor de rest van haar leven afhankelijk zijn van medicatie en incontinentiemateriaal. Het is geheel te wijten aan het handelen van de verdachte dat een jonge vrouw (aangeefster was 33 jaar oud ten tijde van het bewezenverklaarde) met dit vooruitzicht moet leven.
Dat het handelen van de verdachte naast lichamelijke gevolgen, ook enorme psychische gevolgen voor de aangeefster heeft (gehad), blijkt wel uit de slachtofferverklaringen die zij ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft laten voorlezen. De aangeefster ervaart grote angst, heeft een laag zelfbeeld, slaapproblemen en vooral ook veel verdriet om het feit dat haar ex-geliefde, die tevens de vader is van één van haar kinderen, haar dit heeft aangedaan. Het feit dat de verdachte en de aangeefster eerst een relatie met elkaar hadden en dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat de aangeefster daardoor in hem had, maakt het handelen van de verdachte des te kwalijker.
De ernst van de lichamelijke en geestelijke gevolgen voor de aangeefster, de vernederende aard van de handelingen van de verdachte en de mate van geweld die de verdachte heeft gebruikt, maken dat het hof in dit geval een zeer forse gevangenisstraf op zijn plaats acht. De omstandigheid dat de verkrachting heeft plaatsgevonden in de eigen woning van de aangeefster, een plek waar zij zich juist veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen, werkt eveneens strafverzwarend. Dat geldt ook voor het feit dat de verdachte in wezen geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Ook de onder 3 bewezenverklaarde mishandeling, die eerder in 2019 heeft plaatsgevonden, heeft in de huiselijke setting plaatsgevonden, te weten in de woning waar de aangeefster en de verdachte destijds gezamenlijk woonden. Ook toen heeft de verdachte laten zien geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van de aangeefster.
Uit het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 december 2022, blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegende, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het hof gaat daarmee ook voorbij aan enerzijds de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van langere duur (7 jaren) en anderzijds aan de door de verdediging gevorderde lagere gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest (circa 3 jaren).
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Vrijheidsbeperkende maatregelen
Het hof acht het voorts passend en geboden aan de verdachte ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid zoals bedoeld in artikel 38v, eerste lid, Sr op te leggen. Het hof heeft daarbij de aard en de ernst van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde in acht genomen. De verdachte zal worden bevolen zich gedurende 5 jaren te onthouden van enig contact met de aangeefster en zich niet op te houden in de wijk [locatie 1] in Heerlen, met uitzondering van drie doorgaande wegen, te weten de [locatie 2] , de [locatie 3] en de [locatie 4] .
Aan deze twee maatregelen zal een vervangende hechtenis worden gekoppeld van na te melden duur, voor het geval niet aan de maatregel(en) wordt voldaan. Het hof zal tevens bevelen dat deze twee maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de aangeefster.
Het hof heeft bij dit oordeel in het bijzonder betrokken het omtrent de verdachte door drs. E.M. van Engers opgemaakte psychologisch onderzoeksrapport d.d. 27 januari 2020. Uit dit rapport volgt dat het risico op herhaling van relationeel c.q. huiselijk geweld aanmerkelijk wordt geacht. De omstandigheden van een gezamenlijk kind, de (groeiende) boosheid van de verdachte en de kwetsbare positie van de aangeefster zijn volgens Engers een voedingsbodem voor hernieuwd huiselijk geweld.
Het hof zal tot slot bepalen dat de periode gedurende welke de maatregelen al van kracht zijn geweest wordt afgetrokken van de totale periode waarin de maatregelen van kracht zijn.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Het hof stelt in de onderhavige zaak vast dat de redelijke termijn in hoger beroep met meer dan 12 maanden is overschreden. Hoewel deze overschrijding deels is te wijten aan de complexiteit van de zaak en het nadere onderzoek dat heeft plaatsgevonden, acht het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een overschrijding van deze duur rechtvaardigen. Zonder schending van de redelijke termijn zou, zoals hiervoor overwogen, naar het oordeel van het hof een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest (alsmede voornoemd contact- en gebiedsverbod), passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 4 maanden, met aftrek van voorarrest (alsmede voornoemd contact- en gebiedsverbod).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 60.939,24. Dit bedrag bestaat uit € 5.939,24 aan materiële schade (onderverdeeld in 12 posten, waaronder ook proceskosten begrepen) en € 55.000,00 aan immateriële schade, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep tot een totaalbedrag van € 40.918,66 toegewezen, waarvan € 5.918,66 aan materiële schade en € 35.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is voor het overige aan immateriële schade in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de overige materiële schade, een bedrag van € 20,58 aan reiskosten, afgewezen en deze schade als proceskosten toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Zoals reeds onder het kopje ‘Omvang van het hoger beroep’ is overwogen, heeft de advocaat van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld niet te persisteren bij schadepost 9 van de vordering, te weten een bedrag van € 285,60 ter zake van de hogere verzekeringspremie die de benadeelde partij over het jaar 2020 moest betalen. Nu deze post is komen te vervallen, strekt de vordering in hoger beroep tot vergoeding van € 5.653,64 aan materiële schade en € 55.000,00 aan immateriële schade, derhalve in totaal een bedrag van € 60.653,64 (inclusief proceskosten).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij
[slachtoffer] als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 40.631,71. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Materiële schade
Door de benadeelde partij is – voor zover nog aan de orde – verzocht om vergoeding van, kort gezegd, de navolgende materiële schadeposten:
niet meer bruikbare handdoeken en lakens, geschat op € 25,00;
niet meer bruikbaar dekbed, geschat op € 25,00;
waarde van door bloedsporen niet meer bruikbaar bed, geschat op € 250,00;
het opnieuw behangen van de slaapkamer, geschat op € 15,00;
incontinentiemateriaal ten bedrage van € 45,70;
extra waskosten voor ondergoed, geschat op € 1.651,00;
reis- en parkeerkosten voor bezoeken aan de dokter, hulpverleners, advocaat en rechtbank ten bedrage van in totaal € 142,19;
het eigen risico van de zorgverzekering over de jaren 2019 en 2020, in totaal € 770,00;
(vervallen)
kosten voor huishoudelijke hulp gedurende 13 weken ten bedrage van € 2.565,00;
kosten voor opvragen informatie bij medisch specialist ten bedrage van € 104,75;
de kortdurende ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding ten bedrage van € 60,00.
Ten aanzien van de schadeposten 1, 2, 3, 4, 5 en 12
De schadeposten 1, 2, 3, 4, 5 en 12 zijn naar het oordeel van het hof voldoende door de benadeelde partij onderbouwd en zijn door de verdediging niet betwist. Het hof acht deze schadeposten derhalve geheel toewijsbaar.
Ten aanzien van schadepost 6
Schadepost 6 ziet op vergoeding van extra waskosten voor het ondergoed van de benadeelde partij. Ter onderbouwing van deze schade is door de advocaat van de benadeelde partij naar voren gebracht dat de benadeelde partij tweemaal daags haar ondergoed moet verwisselen, hetgeen tot extra wasbeurten – één extra trommel per twee weken op 90 graden – leidt en daardoor ook tot slijtage van die kledingstukken en de wasmachine. Volgens de cijfers van het Nibud kost een wasbeurt op 90 graden € 1,27 per keer. Met een levensverwachting van 83,6 jaar voor de benadeelde partij, zal de benadeelde partij gedurende de komende 50 jaar x 26 weken x € 1,27 = € 1.651,00 aan extra waskosten moeten maken.
De verdediging heeft deze schadepost betwist en daartoe aangevoerd dat de extra waskosten voor het ondergoed geen rechtstreekse schade vormen en voorts dat de hoogte van het schadebedrag onvoldoende is onderbouwd.
Anders dan de verdediging, is het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat deze schadepost voldoende is onderbouwd en inzichtelijk gemaakt en voorts dat deze schade in rechtstreeks verband staat met de door de verdachte onder 1 en 2 gepleegde feiten. De door de advocaat van de benadeelde partij gemaakte schatting van de kosten is naar het oordeel van het hof redelijk en de schadepost is derhalve geheel toewijsbaar.
Ten aanzien van schadepost 7
De benadeelde partij heeft voorts verzocht om vergoeding van reis- en parkeerkosten voor bezoeken van de benadeelde partij aan de dokter, medische hulpverleners, haar advocaat, het politiebureau en de rechtbank ten bedrage van in totaal € 142,19.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde reis- en parkeerkosten voor het bezoeken van de dokter en medische hulpverleners het rechtstreeks gevolg is van het door de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen. Deze schade is bovendien voldoende door de benadeelde partij onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Het hof is derhalve, met de verdediging en de advocaat-generaal, van oordeel dat een totaalbedrag van € 120,26 toewijsbaar is als materiële schade.
Het hof is, met de verdediging, van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde reiskosten voor het bezoeken van haar advocaat (3 x € 1,82) en het politiebureau (€ 1,35)
niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De benadeelde partij dient voor deze kosten derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. Nu de benadeelde partij ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is bijgestaan door een gemachtigde (haar advocaat), komen op grond van het bepaalde in artikel 238, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de gevorderde reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting van de rechtbank (€ 15,12) evenmin voor toewijzing in aanmerking.
De benadeelde partij wordt in zoverre – een bedrag van in totaal € 21,93 – niet-ontvankelijk verklaard. Deze posten zijn evenmin als proceskosten toewijsbaar.
Ten aanzien van schadepost 8
Schadepost 8 ziet op vergoeding van het eigen risico van de zorgverzekering over de jaren 2019 en 2020, in totaal een bedrag van € 770,00. Anders dan de verdediging, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van het eigen risico voor de zorgverzekering over de jaren 2019 en 2020, nu deze schadepost een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en voorts voldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van schadepost 10
Door de benadeelde partij is vergoeding van huishoudelijke hulp gevorderd, omdat zij als gevolg van haar lichamelijke en psychische letsel niet goed in staat was haar huishouding zelf te doen en daarvoor gedurende 13 weken hulp en bijstand van derden moest inschakelen. Anders dan de verdediging, acht het hof de schade, mede gelet op de aard van het door de verdachte toegebrachte letsel, voldoende onderbouwd met de ingediende verklaringen van vrienden/familie dat zij de benadeelde partij in het huishouden hebben ondersteund. Het daarvoor gevorderde bedrag van € 2.565,00 is gebaseerd op de Richtlijn huishoudelijke hulp en komt het hof billijk voor. Het hof zal het gevorderde bedrag derhalve geheel toewijzen.
Ten aanzien van schadepost 11
Ten slotte is verzocht om vergoeding van de kosten voor het opvragen van informatie bij de medisch specialist ten bedrage van € 104,75. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij nog toegelicht dat hij bij de medisch specialist informatie over de benadeelde partij heeft opgevraagd ter bepaling van de omvang van de schade. Nu deze medische informatie niet op verzoek van de benadeelde partij zelf, maar namens haar door de advocaat is opgevraagd, zijn daarvoor kosten in rekening gebracht. Het hof is van oordeel dat deze schadepost een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en voorts voldoende is onderbouwd, zodat het gevorderde bedrag toewijsbaar is.
Immateriële schade
De immateriële schade die de benadeelde partij door toedoen van de verdachte heeft geleden is op een bedrag van € 55.000,00 gesteld. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatie opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Eén van die gevallen is wanneer sprake is van lichamelijk letsel dat de benadeelde heeft opgelopen, een ander geval is aantasting van de persoon op andere wijze (sub b). Dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte lichamelijk (en ook geestelijk) letsel heeft opgelopen is voldoende onderbouwd en komt uit de stukken evident naar voren. Het hof acht thans een bedrag van € 35.000,00 toewijsbaar. Nader onderzoek naar het meergevorderde, zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal daarom bepalen dat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is en slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Resumé
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij
[slachtoffer] als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 40.631,71. Dit bedrag valt uiteen in € 5.631,71 aan materiële schade en € 35.000,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot voornoemd totaalbedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld en met vermeerdering van de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van de schade. Het hof gaat daarbij, zowel ten aanzien van de materiële als de immateriële schade, uit van de pleegdatum: 27 oktober 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van in totaal € 40.631,71. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 55, 57, 242, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren en 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Contactverbod

Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest, op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboortedatum: [geboortedatum] ).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Locatieverbod

Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest, zich niet zal ophouden in de wijk [locatie 1] in Heerlen, met uitzondering van de [locatie 2] , de [locatie 3] en de [locatie 4] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 40.631,71 (veertigduizend zeshonderdeenendertig euro en eenenzeventig cent)bestaande uit
€ 5.631,71 (vijfduizend zeshonderdeenendertig euro en eenenzeventig cent) materiële schadeen
€ 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 40.631,71 (veertigduizend zeshonderdeenendertig euro en eenenzeventig cent)bestaande uit
€ 5.631,71 (vijfduizend zeshonderdeenendertig euro en eenenzeventig cent) materiële schadeen
€ 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
238 (tweehonderdachtendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de
aanvangsdatumvan de
wettelijke rentevoor de materiële en de immateriële schade op 27 oktober 2019.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 7 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het proces-verbaal van de politie Eenheid Limburg, Dienst regionale recherche, Team zeden, proces-verbaalnummer 2019169358, sluitingsdatum 10 februari 2020, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 228. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 61-67.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 68-69.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 28 oktober 2019, dossierpagina 73.
5.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 28 oktober 2019, dossierpagina’s 74-77.
6.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte] , dossierpagina’s 29-31.
7.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte] , dossierpagina’s 49-50.
8.Het proces-verbaal van bevindingen forensisch medisch onderzoek [slachtoffer] , dossierpagina 180.
9.Het briefrapport van forensisch geneeskundige H.M.H. Creemers van GGD Zuid Limburg, als bijlage 2 gevoegd bij voornoemd proces-verbaal van bevindingen forensisch medisch onderzoek [slachtoffer] , dossierpagina 183.
10.Het briefrapport van forensisch geneeskundige H.M.H. Creemers van GGD Zuid Limburg, als bijlage 2 gevoegd bij voornoemd proces-verbaal van bevindingen forensisch medisch onderzoek [slachtoffer] , dossierpagina 184.
11.Het forensisch geneeskundig onderzoeksrapport d.d. 31 juli 2020 van het Nederlands Forensisch Instituut in de zaak met nummer 2020.06.03.060, opgemaakt door H.N.J.M. van Venrooij (forensisch arts KNMG), pagina 11 van 17.
12.Het forensisch geneeskundig onderzoeksrapport d.d. 31 juli 2020 van het Nederlands Forensisch Instituut in de zaak met nummer 2020.06.03.060, opgemaakt door H.N.J.M. van Venrooij (forensisch arts KNMG), pagina 5 van 17.
13.Het forensisch geneeskundig onderzoeksrapport d.d. 31 juli 2020 van het Nederlands Forensisch Instituut in de zaak met nummer 2020.06.03.060, opgemaakt door H.N.J.M. van Venrooij (forensisch arts KNMG), pagina 15 van 17.
14.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 31 oktober 2019, dossierpagina’s 214-216.
15.Het waarneembericht van de huisartsenpost Oostelijk Zuid-Limburg, als bijlage 1 gevoegd bij het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 31 oktober 2019, dossierpagina 220.
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 29 oktober 2019, dossierpagina 38.
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 23 januari 2020, dossierpagina’s 59-60.
18.Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 december 2022, pagina 12 van 23.
19.Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 december 2022, pagina 17 van 23.