ECLI:NL:GHSHE:2023:1159

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.307.864_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf, vervangende toestemming verhuizing, inschrijving school en zorg- en contactregeling voor minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 april 2023, gaat het om een hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015. De moeder, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen, terwijl de vader, verweerder, dit verzoek heeft afgewezen. Het hof heeft in een eerdere tussenbeschikking van 28 juli 2022 de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een uitgebreider onderzoek in te stellen naar de situatie van [minderjarige]. De Raad heeft geadviseerd om het hoofdverblijf bij de vader vast te stellen, omdat [minderjarige] momenteel stabiliteit en regelmaat ervaart in haar verblijf bij de vader. De moeder is het niet eens met dit advies en stelt dat de huidige situatie onstabiel is en dat [minderjarige] beter bij haar kan wonen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader moet blijven. De moeder heeft niet voldoende aangetoond dat een verhuizing naar haar woning in [woonplaats moeder] in het belang van [minderjarige] zou zijn. Het hof heeft ook de zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] drie van de vier weekenden per maand bij de moeder verblijft, en de vakanties en feestdagen worden in onderling overleg verdeeld. De beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 december 2022 is bekrachtigd, en de overige verzoeken van de moeder zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 april 2023
Zaaknummer: 200.307.864/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/386173 / FA RK 21-2613
vervolgbeschikking van de meervoudige kamer van 13 april 2023
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.J.W. Schuijlenburg,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A. van Essen.
Het hof merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: GI (gecertificeerde instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de vervangende toestemming verhuizing, hoofdverblijf, inschrijving school en zorg- en contactregeling betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats]
(hierna: [minderjarige] ).

5.De tussenbeschikking van 28 juli 2022

5.1.
Het hof heeft in de tussenbeschikking overwogen dat het zich op grond van de beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over het hoofdverblijf van [minderjarige] en de daarmee samenhangende verzoeken met betrekking tot de vervangende toestemming en de zorgregeling. Het hof heeft daarom de raad verzocht om het door de rechtbank reeds gelaste (maar nog niet gestarte) (beschermings)onderzoek uit te breiden. Het hof heeft de raad verzocht een uitgebreider onderzoek in te stellen en tevens te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
- welke hoofdverblijfplaats (bij de vader of de moeder) is het meest in het belang van [minderjarige] ?
- in hoeverre komt een verhuizing van [minderjarige] van [woonplaats vader] naar de moeder in [woonplaats moeder] tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
- in verband hiermee: in hoeverre komt inschrijving op een andere school in [woonplaats moeder] tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
- hoe kan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (waaronder de vakanties en feestdagen) qua aard, duur en frequentie in het belang van [minderjarige] het beste vorm gegeven worden?
- welke rol is hierin wenselijk voor de grootouders vaderszijde?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden? Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de rol van het eventueel toekomstige samengestelde gezin van de vader en de mogelijkheid van toekomstige kinderen van de moeder en haar huidige partner.
5.2.
Bij die beschikking heeft het hof beslist als volgt:
  • verzoekt de raad de verzoeken van de moeder bij het lopende raadsonderzoek te betrekken en zodoende een onderzoek in te stellen conform hetgeen onder rechtsoverweging 3.8.8. van de tussenbeschikking is overwogen;
  • verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 28 november 2022.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 11 november 2022;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 29 november 2022;
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 9 december 2022.
6.2.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Schuijlenburg;
-de vader, bijgestaan door mr. van Essen;
-[vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] namens de raad;
6.3.
De GI is, met bericht van verhindering, niet op de mondelinge behandeling verschenen.

7.De verdere beoordeling in hoger beroep

De (nadere) standpunten
7.1.1.
De raad adviseert - kort samengevat - om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader vast te stellen. Er zijn zowel bij de vader als bij de moeder geen contra-indicaties en in dat geval acht de raad de mate van stabiliteit en continuïteit in het leven van [minderjarige] van doorslaggevend belang. [minderjarige] ervaart momenteel stabiliteit en regelmaat in hoe haar verblijfplaats nu is geregeld, namelijk bij de vader. Hoewel de raad ziet dat [minderjarige] het ook fijn heeft bij de moeder, vindt de raad het niet in het belang van [minderjarige] om een grote verandering door te voeren in haar dagelijkse leven. Vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] . Hiermee concludeert de raad dat een verhuizing van [minderjarige] naar [woonplaats moeder] niet tegemoet komt aan haar belangen. In zijn advisering heeft de raad uitdrukkelijk meegewogen dat de vader voornemens is om met zijn huidige partner te gaan samenwonen.
7.1.2.
De raad adviseert de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. [minderjarige] verblijft van maandag tot en met vrijdag bij de vader. Op vrijdag haalt de moeder [minderjarige] op van school en vervolgens verblijft [minderjarige] het weekend bij de moeder, tot zondagmiddag. Gezien de jonge leeftijd van [minderjarige] is het wenselijk dat zij op zondagavond op tijd gaat slapen en dus door de vader vóór het avondeten bij de moeder wordt opgehaald. Verder adviseert de raad dat [minderjarige] van de vier weekenden in een maand, drie weekenden bij de moeder en één weekend bij de vader verblijft. De raad geeft het hof mee om bij de vaststelling van het weekend bij de vader in overweging te nemen dat dit het weekend kan zijn dat de kinderen van de partner van de vader er ook zijn, omdat de vader met zijn partner een samengesteld gezin zal gaan vormen. De vakanties en de feestdagen kunnen wat de raad betreft bij helfte worden verdeeld.
7.1.3.
De raad ziet geen aparte opvoedersrol meer voor de grootouders, anders dan de klassieke opa-oma rol.
7.2.
De moeder is het niet eens met het advies van de raad betreffende het hoofdverblijf, de verhuizing en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Er staan onjuiste zaken in het verslag van de raad en bepaalde informatie is ernstig gedateerd. De raad geeft aan dat stabiliteit en regelmaat belangrijk is voor [minderjarige] . Aangezien de vader op zijn werk onregelmatige diensten draait, zal het advies van de raad ertoe leiden dat [minderjarige] doordeweeks in meerdere woningen zal verblijven. De huidige onstabiele situatie wordt hiermee juist voortgezet. Dat klemt temeer nu de vader heeft aangekondigd te gaan samenwonen met zijn huidige partner en [minderjarige] daarmee in een samengesteld gezin terecht komt. De raad heeft dit onvoldoende meegenomen in het advies.
[minderjarige] woont en leeft al tweeëneenhalf jaar deels in [woonplaats moeder] en heeft daar ook een sociaal leven opgebouwd. Met een volledige verhuizing naar [woonplaats moeder] wordt zij dus niet uit haar vertrouwde omgeving gehaald. Wanneer het advies van de raad wordt gevolgd zal de moeder nooit onbelast contact kunnen hebben met [minderjarige] . De vader staat dat niet toe en hij informeert de moeder niet.
Ten slotte is de moeder het niet eens met de visie van de raad dat zij onvoldoende in staat zou zijn de emotionele en praktische gevolgen van de verhuizing in te zien.
7.3.
De vader kan zich vinden in de adviezen van de raad.
De beoordeling
7.4.
Het hof overweegt als volgt.
Hoofdverblijfplaats
7.4.1.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
De moeder heeft verzocht het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen. De vader heeft verzocht dit verzoek af te wijzen. Hij heeft niet zelfstandig het verzoek gedaan om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. De discussie tussen de ouders is echter wel gegaan over de vraag: moet [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vader of bij de moeder hebben. Op die manier is de vraag ook voorgelegd aan de raad en door de raad beantwoord.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Gelet op het wettelijk kader en het verloop van de discussie, het onderzoek van de raad en de mogelijkheid die de ouders gehad hebben om zich uit te laten over het hoofdverblijf van [minderjarige] , zowel schriftelijk als op de mondelinge behandeling, is het hof van oordeel dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader moet zijn. Het hof zal daarom het verzoek van de moeder om het hoofdverblijf bij haar te bepalen afwijzen, en zal hierna uitleggen waarom.
7.4.2.
Vaststaat dat de relatie tussen de vader en de moeder sinds september 2020 is geëindigd en dat [minderjarige] sinds het uit elkaar gaan van de ouders bij de vader woont. Uit het onderzoek van de raad is naar voren gekomen dat er in beide opvoedsituaties geen contraindicaties zijn en in dat geval kijkt de raad naar de mate van stabiliteit en continuïteit in het leven van [minderjarige] . De raad heeft geconcludeerd dat [minderjarige] die stabiliteit en regelmaat momenteel ervaart bij de vader, op de wijze zoals haar verblijfplaats nu geregeld is. Hoewel het hof begrijpt dat de moeder graag zou willen dat [minderjarige] bij haar komt wonen en dat [minderjarige] het fijn heeft bij de moeder, volgt het hof de raad in het advies en is het hof van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is om een grote verandering als een verhuizing en een wijziging van school door te voeren in haar dagelijks leven.
[minderjarige] ervaart haar sociale contacten met name in [woonplaats vader] , zijnde de omgeving van de vader, en gaat daar ook naar school. De vader heeft een bestendige relatie met zijn huidige partner die in [plaats] woont. Hoewel de vader al langer het voornemen had met haar te gaan samenwonen heeft hij daar in het belang van [minderjarige] mee gewacht. De raad heeft benadrukt dat de eventuele verhuizing van de vader (met [minderjarige] ) naar [plaats] en daarmee de samenwoning met zijn partner in het onderzoek is meegenomen. De afstand tussen [woonplaats vader] en [plaats] is zodanig klein dat [minderjarige] niet hoeft te wisselen van school. Bovendien zal het samenwonen van de vader met de nieuwe partner er juist toe leiden dat er op termijn nog maar één opvoedsituatie bij de vader is, hetgeen het hof, evenals de raad, als een pluspunt ziet.
Het hof volgt de moeder dan ook niet in haar stelling dat er sprake zou zijn van een onstabiele situatie voor [minderjarige] als zij haar hoofdverblijf niet bij de moeder heeft.
De stelling van de moeder dat zij er vaker dan de vader voor [minderjarige] kan zijn en dat zij zich zorgen maakt over de gezondheid van [minderjarige] , meer in het bijzonder over haar gewicht en de hygiëne bij de vader, leidt niet tot een ander oordeel. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader verklaard dat [minderjarige] een traject bij de kinderarts heeft doorlopen, welk traject thans is afgerond omdat er vanuit de arts geen zorgen meer bestaan. De vader heeft de door de moeder geuite zorgen naar het oordeel van het hof voldoende weerlegd.
Vervangende toestemming (verhuizing en inschrijving school)
7.4.3.
De situatie dat de moeder inmiddels in [woonplaats moeder] woont, heeft het hof bij de beslissing over het hoofdverblijf betrokken. De overweging dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vader zal moeten hebben, brengt daarom mee dat het hof het verzoek van de moeder om [minderjarige] naar [woonplaats moeder] te laten verhuizen en daar naar school te laten gaan, zal afwijzen. Bij die beslissing heeft het hof meegewogen wat de redenen waren voor de moeder om in [woonplaats moeder] te gaan wonen en dat zij niet zomaar weer terug kan verhuizen naar [woonplaats vader] .
Zorgregeling
7.4.4.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7.4.5.
In samenhang met de verzoeken van de moeder tot bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder en vervangende toestemming tot verhuizing en inschrijving op een andere school heeft de moeder verzocht om een zorgregeling voor de vader. Het hof begrijpt dit verzoek aldus dat zij daarmee ook (voorwaardelijk) heeft bedoeld te verzoeken een zorgregeling voor zichzelf vast te stellen voor het geval het hof haar andere verzoeken afwijst.
7.4.6.
De raad heeft onderzoek gedaan naar de vraag hoe de verdeling van de zorg en opvoedingstaken in het belang van [minderjarige] het beste kan worden vormgegeven.
7.4.7.
De raad adviseert, zoals in rov 7.1.2. uiteengezet is, uitgaande van de situatie dat [minderjarige] doordeweeks bij de vader verblijft, het volgende. Omdat het van belang is dat [minderjarige] ook de moeder onbelast kan blijven zien en met haar een band kan opbouwen, zal [minderjarige] het weekend bij de moeder verblijven. Van de vier weekenden per maand adviseert de raad dat [minderjarige] er drie bij de moeder doorbrengt en één bij de vader. Het hof volgt de raad in dit advies en is van oordeel dat deze zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is.
7.4.8.
Nu tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de vader en de moeder sinds 1 januari jongstleden invulling geven aan deze door de raad geadviseerde zorgregeling en dat deze regeling ook goed verloopt, zal het hof de zorgregeling dienovereenkomstig vaststellen, zoals hierna onder 8. vermeld.
7.4.9.
Het hof zal de vakanties en feestdagen, eveneens conform het advies van de raad bij helfte verdelen.
Conclusie
7.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en aanvullen voor zover het betreft het (door het hof ingelezen) verzoek van de moeder tot vaststelling van een regeling omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof zal de andere verzoeken van de moeder afwijzen.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 14 december 2022;
en in aanvulling daarop rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en [minderjarige] de volgende regeling vast:
  • [minderjarige] verblijft drie van de vier weekenden per maand bij de moeder, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag van school haalt en de vader [minderjarige] op zondag vóór het avondeten bij de moeder ophaalt;
  • de vakanties en feestdagen worden in onderling overleg bij helfte verdeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin, en M. van Ham, bijgestaan door mr. E.G.A. Gubbels-Janssen als griffier en is in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin op 13 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.