In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 april 2023, gaat het om een hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015. De moeder, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen, terwijl de vader, verweerder, dit verzoek heeft afgewezen. Het hof heeft in een eerdere tussenbeschikking van 28 juli 2022 de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een uitgebreider onderzoek in te stellen naar de situatie van [minderjarige]. De Raad heeft geadviseerd om het hoofdverblijf bij de vader vast te stellen, omdat [minderjarige] momenteel stabiliteit en regelmaat ervaart in haar verblijf bij de vader. De moeder is het niet eens met dit advies en stelt dat de huidige situatie onstabiel is en dat [minderjarige] beter bij haar kan wonen.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader moet blijven. De moeder heeft niet voldoende aangetoond dat een verhuizing naar haar woning in [woonplaats moeder] in het belang van [minderjarige] zou zijn. Het hof heeft ook de zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] drie van de vier weekenden per maand bij de moeder verblijft, en de vakanties en feestdagen worden in onderling overleg verdeeld. De beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 december 2022 is bekrachtigd, en de overige verzoeken van de moeder zijn afgewezen.