ECLI:NL:GHSHE:2023:1168

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.322.169_01 en 200.322.169_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de jeugdbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2007, die onder toezicht is gesteld vanwege ernstige ontwikkelingsbedreigingen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 december 2022 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd tot 23 december 2023. De moeder betoogt dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is en dat de ondertoezichtstelling niet langer dan drie maanden zou moeten duren. De gecertificeerde instelling (GI) daarentegen, stelt dat de minderjarige is opgegroeid in een gezin waar seksueel misbruik heeft plaatsgevonden, wat zijn ontwikkeling ernstig bedreigt. De GI heeft zorgen over de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de veiligheid van de minderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 2023 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening te uiten. Het hof heeft de argumenten van zowel de moeder als de GI gehoord en heeft de situatie van de minderjarige zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreigingen die voortkomen uit de gezinssituatie. De ouders hebben niet voldoende inzicht in de gevolgen van het seksueel misbruik voor de minderjarige en er is onduidelijkheid over de rol van de vader in de toekomst.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verlengt de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar, met de nadruk op het belang van een gedegen veiligheidsplan en de noodzaak van hulpverlening voor de minderjarige. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de eerdere beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 april 2023
Zaaknummers : 200.322.169/01 en 200.322.169/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/387133 / JE RK 22-1524
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M. Engelen,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
[de vader], wonende te [woonplaats] , advocaat: mr. L.E. de Vries (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland,
Locatie [locatie]
,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 16 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 januari 2023, heeft de moeder het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt afgewezen, althans subsidiair het verzoek toe te wijzen voor een maximale periode van drie maanden, dan wel voor een periode die het hof juist acht. Dit verzoek is bij het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.322.169/01.
Bij incidenteel verzoek heeft de moeder het hof verzocht de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking met ingang van 16 december 2022, althans met ingang van een datum die het hof redelijk en billijk acht, te schorsen totdat in de bodemprocedure op het beroep is beslist. Dit verzoek is bij het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.322.169/02
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 februari 2023, heeft de GI het hof verzocht het incidenteel verzoek en het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 maart 2023.
Gelet op de onderlinge samenhang is deze zaak gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van de vader onder zaaknummer 200.322.914/01.
In beide zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Engelen;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
- de vader, bijgestaan door mr. De Vries.
2.3.1.
Namens de raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter en de griffier gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 december 2022.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige].
3.2.
[minderjarige] is op 23 december 2020 onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is sindsdien verlengd.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 23 december 2023.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing, voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ten aanzien van het schorsingsverzoek (zaaknummer 200.322.169/02)
3.5.
Nu het hof in deze beschikking tevens uitspraak doet in de hoofdzaak heeft de moeder geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het schorsingsverzoek. Dit brengt met zich dat de moeder niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het schorsingsverzoek.
In de hoofdzaak (zaaknummer 200.322.169/01)
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige]. De ondertoezichtstelling had niet verlengd moeten worden en al helemaal niet voor de duur van één jaar. Als er al sprake is van verlenging van de ondertoezichtstelling dan dient deze niet meer dan maximaal 3 maanden te zijn.
Er bestaat geen situatie meer waarin [minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er is een verkeerd beeld van de moeder geschetst door de GI. Het gaat goed met de moeder, zij wil geen relatie met de vader en er is niets mis met haar psychische gesteldheid. Verder benadrukt de moeder dat het goed gaat met [minderjarige]; [minderjarige] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat. Hij zit op het [college] en leert voor automonteur. Hij heeft geen beneden gemiddeld IQ zoals de GI stelt. Hij heeft een goed sociaal leven. Het traject bij [instantie 1] inzake het contactherstel met vader is succesvol afgerond. Het verzoek in eerste aanleg ziet vooral op de zus van [minderjarige] en hij wordt daar ten onrechte in meegezogen.
Ten aanzien van de omgang tussen de vader en [minderjarige] bestaat er geen onduidelijkheid; er is op dit moment tussen de vader en [minderjarige] onbegeleid contact in de openbare ruimte. Ook mag er telefonisch contact zijn tussen de vader en [minderjarige]. Het [instantie 2] wacht op een Signs of Safety rapport. De omgang mag doorlopen. De moeder en [minderjarige] weten niet waar ze aan toe zijn omdat het [instantie 2] dit rapport niet nodig vindt en de GI wel.
3.7.
De GI handhaaft haar standpunt. [minderjarige] is opgegroeid in een gezin waarin seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Hij heeft hierdoor onvoldoende kunnen leren wat veilig is en wat niet; de psychische bescherming werd niet geboden. Kinderen leren door continuïteit in gehechtheidsrelaties - waaraan het heeft ontbroken- erop te vertrouwen dat de ouder er is als een kind dat nodig heeft. Door het seksueel misbruik van de vader van de zus van [minderjarige], is ook aan [minderjarige] niet de benodigde veilige omgeving geboden. Kinderen vormen door interactie met ouders een beeld van zichzelf, van anderen en van de wereld waarin het kind leeft. Door het seksueel misbruik binnen het gezin en de daaropvolgende afwezigheid van de vader wegens zijn detentie is bij [minderjarige] een bedreiging in de ontwikkeling ontstaan.
De ouders zien niet dat het seksueel misbruik van het zusje van [minderjarige] ook zorgelijk is voor de hechtingsrelaties en identiteitsontwikkeling van [minderjarige]. Daarom heeft de GI zorgen of de ouders voldoende kunnen voorzien in de behoeften van [minderjarige].
Hoewel het eerste doel van het traject met [instantie 1] is behaald, geldt dit niet voor het tweede doel. Er is geen zicht gekregen op de mogelijkheden in het netwerk voor het begeleiden van de omgang van [minderjarige] en zijn vader. Ook is het voor de GI niet duidelijk of [minderjarige] zich leeftijdsadequaat ontwikkelt. De GI krijgt geen informatie van school omdat de ouders daar geen toestemming voor geven.
Daarnaast is nog altijd niet duidelijk of bij de vader sprake is van een stoornis en zo ja, welke. Mede daardoor is ook onduidelijk of ouders aan [minderjarige] de fysieke bescherming kunnen bieden en waarborgen. De ouders lijken de noodzaak voor het veiligheidsplan niet te zien. Er zijn zorgen over het herstel van de schade die [minderjarige] heeft geleden. Dat [minderjarige] geen zorgelijk gedrag laat zien betekent niet dat hij niet in zijn ontwikkeling bedreigd wordt. Pas wanneer het veiligheidsplan gereed is kan er meer duidelijkheid komen over de rol van de vader in de toekomst van [minderjarige]. De oplossing van de ontwikkelingsbedreiging ligt niet bij [minderjarige] maar bij de ouders.
Het veiligheidsplan moet zijn opgesteld voordat kan worden bepaald of en hoe onbegeleid contact tussen de vader en [minderjarige] mogelijk is. Aan de hand van de door ouders gegeven inbreng in het kader van het plan Signs of Safety dient er eerst een veilige situatie te worden gewaarborgd voor [minderjarige]. Dan pas heeft hulpverlening voor [minderjarige] zin. Daarnaast bestaat nog veel onduidelijkheid over de eerder door de ouders gewenste gezinshereniging. De GI heeft twijfels over de relatie tussen de ouders.
De GI vindt het verontrustend dat [minderjarige] liever niet wil denken en praten over hetgeen binnen het gezin is gebeurd en wat dit met hem doet. De GI denkt dat er psycho-educatie moet komen voor [minderjarige] om daarmee de thans aanwezige ontwikkelingsbedreiging voor de toekomst zo beperkt mogelijk te maken. De hulpverlening vanuit [instantie 3] en [instantie 4] zijn voortijdig beëindigd. Dat is zorgelijk. Ook zijn er zijn zorgen rondom de samenwerkingsrelatie tussen de ouders en het [instantie 2].
De GI ontkent een negatief beeld van de moeder te hebben geschetst. De GI heeft, hoewel zij vragen heeft over de psychische gesteldheid van de moeder, van de moeder geen rapportages of informatie ontvangen over of vanuit haar de hulpverlening die zij voor zichzelf heeft.
Volgens de GI is gelet op het voormelde van mening dat de maximale duur van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat er voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
3.8.3.
[minderjarige] wordt nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn gelegen in het feit dat [minderjarige] is opgegroeid in een gezinssituatie waarin seksueel misbruik heeft plaatsgevonden door de vader richting de zus van [minderjarige]. Zijn identiteitsontwikkeling en de vorming van gehechtheidsrelaties heeft daardoor een ernstige beschadiging opgelopen. Hij heeft onvoldoende kunnen leren wat veilig is en wat niet. Ook heeft hij er niet op kunnen vertrouwen dat de ouders er waren toen hij die nodig had. Dat [minderjarige] zich op het oog verder goed lijkt te ontwikkelen, doet aan die zorgen over zijn ontwikkeling niet af.
3.8.4.
[minderjarige] wil liever niet praten over hetgeen in het gezin is gebeurd, en wat dit met hem heeft gedaan. Het is voor hem moeilijk om te praten, omdat hij zich dan niet meer goed kan concentreren op school en op zijn werk bij de vader. Zijn moeder is voor hem zijn belangrijkste gesprekpartner. [minderjarige] heeft de diepste wens en gaat er ook van uit dat de oude gezinssituatie weer kan worden zoals deze was voordat het misbruik plaatsvond. Daar is [minderjarige] op gericht en pas dan denkt [minderjarige] zich weer echt gelukkig te voelen. Alhoewel de ouders tijdens de mondelinge behandeling verklaren dat zij geen relatie met elkaar hebben noch weer zullen hebben, lijkt dit voor [minderjarige] niet duidelijk te zijn althans hebben de ouders dit kennelijk niet naar [minderjarige] uitgesproken. De vader verblijft regelmatig in de woning van de moeder om te klussen en de vader, die bij zijn ouders inwoont, zal voorlopig nog niet op zoek gaan naar een eigen woning. Deze omstandigheden lijken de wens van [minderjarige] in ieder geval te versterken althans hem niet de noodzakelijke duidelijkheid te geven. [minderjarige] heeft bovendien van de ouders het signaal ontvangen, dat het beter is niet met hulpverleners te praten over hoe hij zich voelt noch te vertellen hoe het op school gaat, omdat dit anders tegen hen kan worden gebruikt. Juist deze omstandigheden zijn reden tot zorg, hoewel het op het eerste oog goed met [minderjarige] lijkt te gaan. Daarbij komt dat het hof niet de overtuiging heeft gekregen dat de ouders daadwerkelijk inzien dat, hoewel het misbruik niet heeft plaatsgevonden met [minderjarige], deze omstandigheid ook voor [minderjarige] tot een ontwikkelingsdreiging heeft geleid en hulpverlening in dat verband nodig is. Evenmin is, ook voor het hof niet, duidelijk of er aan de zijde van de vader sprake is van een stoornis en zo ja welke, om zodoende te kunnen bepalen of dit bijzondere aandacht ten behoeve van [minderjarige] vergt. Ook de moeder heeft de door de GI omtrent haar hulpverlening gevraagde informatie niet verstrekt, terwijl de hulpverlening vanuit [instantie 3] en [instantie 4] voortijdig is beëindigd. Onder deze omstandigheden is het moeilijk zo niet onmogelijk te bepalen of de ouders voor [minderjarige] ook in de toekomst een veilige opvoedomgeving kunnen bieden. Ook lukt het de GI niet nadere informatie over [minderjarige] via school te verkrijgen omdat de ouders de daarvoor benodigde toestemming niet geven. Onder deze omstandigheden kunnen de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] naar het oordeel van het hof niet zonder gedwongen kader worden opgeheven. Op basis van hetgeen de ouders ten behoeve van het veiligheidsplan hebben ingebracht, zal de GI aan de hand van het plan Signs of Safety dienen te bezien of en op welke manier de ouders in staat zijn om voor [minderjarige] een veilige opvoedingsomgeving te bieden.
Met de GI is het hof van oordeel dat het essentieel is dat de ouders richting [minderjarige] erkennen dat het seksueel misbruik van zijn zus ook voor hem heel ernstige gevolgen heeft gehad en dat zij aan hem de boodschap geven dat hij nu en in de toekomst veilig is door een gedegen veiligheidsplan.
Vervolgens dient te worden gekeken of en zo ja, welke hulpverlening voor [minderjarige] passend is.
Daarbij dient te worden betrokken de vraag welke rol de vader in de toekomst van [minderjarige] kan spelen en de wijze waarop het contact tussen [minderjarige] en de vader veilig kan plaatsvinden.
Verder moet het voor [minderjarige] duidelijk worden hoe de ouders op dit moment over de eerder door henzelf gewenste gezinshereniging denken;
3.8.5.
Gezien het vorenstaande acht het hof een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van één jaar noodzakelijk.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover het betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.322.169/02:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 16 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in de zaak met zaaknummer 200.322.169/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 16 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.D.M. Lamers en N. Veenendaal en is op 13 april 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.