ECLI:NL:GHSHE:2023:1175

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.321.623_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging van verblijf van minderjarige in pleegzorg

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader en moeder van een minderjarige, geboren in 2015, die onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De ouders zijn in hoger beroep gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin toestemming werd verleend voor wijziging van het verblijf van de minderjarige naar een andere pleegzorgvoorziening. De vader en moeder zijn van mening dat de huidige situatie bij de pleegouders, waar de minderjarige sinds 12 juli 2021 woont, verbeterd is en dat er geen noodzaak is voor een wijziging van verblijf. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2023 is gebleken dat de communicatie tussen de ouders en de pleegouders is verbeterd en dat de pleegouders aanvullende training hebben gevolgd om beter aan te sluiten bij de behoeften van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders en pleegouders nu samenwerken en dat het in het belang van de minderjarige is om in haar vertrouwde omgeving te blijven. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de GI tot wijziging van het verblijf van de minderjarige afgewezen, met ingang van 13 april 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 april 2023
Zaaknummer: 200.321.623/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/399907 / JE RK 22-1291
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. Schiettekatte,
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Klootwijk,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de pleegmoeder] en [de pleegvader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder respectievelijk de pleegvader, tezamen de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 januari 2023, heeft de vader in principaal hoger beroep verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI inzake toestemming tot wijziging in het verblijf van [minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 16 februari 2023, heeft de moeder in incidenteel hoger beroep eveneens verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI inzake toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de vader;
- de advocaat van de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de pleegouders.
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
De vader en de moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 28 december 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 28 december 2023.
3.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 12 december 2022 tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengd voor de duur van de huidige ondertoezichtstelling.
3.4.
Sinds 12 juli 2021 woont [minderjarige] in het huidige (netwerk)pleeggezin, te weten bij de tante en oom vaderszijde.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de GI toestemming verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een voorziening voor pleegzorg dan wel een verblijfsaccommodatie zorgaanbieder 24-uurs.
3.6.
De vader en de moeder kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte beslist dat het onder de huidige omstandigheden niet goed is voor de ontwikkeling van [minderjarige] als zij in het netwerkpleeggezin blijft wonen en de rechtbank heeft ten onrechte toestemming verleend tot wijziging in het verblijf van [minderjarige] . De GI heeft, zonder te zijn overgegaan tot het inzetten van aanvullende en intensieve(re) hulpverlening bij de pleegouders, te vroeg verzocht om toestemming tot wijziging in het verblijf van [minderjarige] . De toenmalige jeugdbeschermer had zich na het incident van 17 juni 2022 moeten inspannen om een gesprek te faciliteren om zo een poging te doen om het vertrouwen van vooral de moeder in de pleegouders (en de vader) te herstellen. Een deel van de problemen tussen partijen, zo had de pleegzorgwerker ook aangegeven, was namelijk te wijten aan gebreken in hun communicatie. Inmiddels is er een nieuwe jeugdbeschermer en hebben er een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden. Er is een gesprek geweest tussen de pleegmoeder, de moeder, de begeleidster van de moeder, de pleegzorgwerker en de jeugdbeschermer. Hiermee is in zekere zin de lucht geklaard. De jeugdbeschermer heeft vervolgens aangegeven te willen bezien of de plaatsing bij de pleegouders toch kan slagen. Hoewel de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders met momenten moeilijk is geweest, is er een (voorzichtig) positieve ontwikkeling te zien bij de pleegouders. [minderjarige] en haar nichtjes zijn meer aan elkaar gaan wennen en [minderjarige] ervaart haar plek bij de pleegouders langzamerhand als vertrouwd. De directeur van de school van [minderjarige] heeft aangegeven dat het doorplaatsen van [minderjarige] hem zorgen baart, omdat zij weer op een andere plek, op een andere school en in een ander gezin moet wennen. De vader is van mening dat alles in werking dient te worden gesteld om de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders te laten slagen. Van belang hierbij is dat er in het kader van de ondertoezichtstelling intensievere hulpverlening in de thuissituatie wordt ingezet bij de pleegouders alsmede voor [minderjarige] zelf. Tijdens de behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing bij de rechtbank op 12 december 2022 heeft de GI aangegeven dat de overplaatsing enkel zal geschieden indien dat strikt noodzakelijk zal zijn. Volgens de GI zou dat nu niet meer het geval zijn. Ter onderbouwing hiervan is aangegeven dat de verstandhouding tussen de moeder en de pleegmoeder is verbeterd, maar ook het contact tussen ouders onderling. Ook de moeder is tevreden over de huidige plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders en zij ziet niet langer enige urgentie voor overplaatsing van [minderjarige] naar een gezinshuis. [minderjarige] staat momenteel nog steeds op de wachtlijst voor een plek in een gezinshuis. Dat de GI de toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] alsnog kan blijven inzetten zorgt voor onduidelijkheid en onrust bij [minderjarige] .
3.8.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
In eerste instantie stond de moeder achter de beslissing van de rechtbank, omdat haar vertrouwen in de pleegouders en de vader ernstig was geschaad door het eerder genoemde incident op 17 juni 2022. De situatie is inmiddels veranderd en de pleegouders hebben het vertrouwen van de moeder weer herwonnen. Er is nu een goede band tussen de pleegouders en de moeder. De pleegouders hebben video hometraining gehad om beter aan te sluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. De pleegouders hebben deze training positief afgerond. Daarnaast is de moeder van mening dat hoe langer [minderjarige] bij haar pleegouders verblijft, hoe meer zij zich zal hechten aan haar pleegouders. De moeder acht het niet in het belang van [minderjarige] dat een mogelijke overplaatsing naar een gezinshuis boven haar hoofd blijft hangen.
3.9.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
De situatie is de afgelopen maanden sterk verbeterd. Er vond eerst geen communicatie tussen de ouders en de pleegouders plaats. Sinds de bestreden beschikking hebben de ouders en de pleegouders besloten een andere vorm van hulpverlening in te zetten bij een nieuwe organisatie, [organisatie 1] . Deze organisatie is gespecialiseerd in traumabehandeling. Er heeft inmiddels een intake plaatsgevonden bij [organisatie 1] . [organisatie 1] biedt ook ondersteuning in de thuissituatie van de pleegouders. Daarnaast heeft er een overleg plaatsgevonden tussen de ouders, de pleegouders en de hulpverlening. De vader is succesvol behandeld voor zijn alcoholverslaving en het contact tussen de vader en [minderjarige] is sindsdien (onder begeleiding) opgebouwd. Dit gaat goed en er hebben sindsdien geen incidenten meer plaatsgevonden. Wanneer partijen blijven samenwerken en aandacht blijven houden voor de gemaakte afspraken is het mogelijk om [minderjarige] bij de pleegouders te laten blijven. Er is daarom geen toestemming meer nodig voor een overplaatsing van [minderjarige] naar een ander pleeggezin of een gezinshuis.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Op grond van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek behoeft de gecertificeerde instelling de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. De toestemming wordt door de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
3.10.2.
Uit de overgelegde stukken en het besprokene op de mondelinge behandeling is gebleken dat op 17 juni 2022 er een heftig incident heeft plaatsgevonden waarbij de vader onder invloed was en agressief gedrag heeft vertoond. Hij heeft vernielingen aangericht in de woning van de grootouders (vaderszijde) en de grootvader bedreigd. [minderjarige] is getuige geweest van dit incident. De veiligheidsvoorschriften die waren opgesteld zijn door het gedrag van de vader, maar ook door het gedrag van de pleegouders en de grootouders, geschonden. De grootouders hadden volgens het veiligheidsplan namelijk meteen aan de pleegouders moeten vragen om [minderjarige] op te komen halen, maar dit hebben zij niet gedaan. Toen de pleegouders van het incident op de hoogte waren gesteld, hebben zij er vervolgens tegen de afspraken in voor gekozen om [minderjarige] bij de grootouders te laten. Voorafgaand aan het incident verliep de communicatie tussen de moeder en de pleegouders al spanningsvol. Door bovengenoemd incident was de verhouding tussen de moeder en de pleegouders verder op scherp komen te staan. De moeder had er geen vertrouwen meer in dat de pleegouders [minderjarige] een veilige opvoedsituatie konden bieden. Ook de pleegzorgorganisatie had aangegeven dat zij de veiligheid van [minderjarige] in het pleeggezin niet konden waarborgen. Naast het incident vond er een stagnatie plaats in de hulpverlening bij de pleegouders. [minderjarige] stond onder behandeling van [organisatie 2] , maar er werd weinig vooruitgang geboekt omdat afspraken vaak werden afgezegd en de gegeven adviezen te weinig werden opgepakt. Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat de rechtbank op goede gronden de toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] op het moment van de bestreden beschikking heeft verleend.
3.10.3.
Inmiddels hebben zich echter positieve ontwikkelingen voorgedaan. Na het incident op 17 juni 2022 hebben de ouders en de pleegouders besloten om een andere vorm van hulpverlening in te zetten bij een andere organisatie dan [organisatie 2] , namelijk [organisatie 1] . [organisatie 1] biedt ondersteuning aan de pleegouders in de thuissituatie en [minderjarige] zal starten met een gespecialiseerde traumabehandeling bij [organisatie 1] . Ook de ouders ontvangen individuele hulpverlening. Samen met de hulpverlening en de jeugdbeschermer heeft er overleg plaatsgevonden tussen de ouders en de pleegouders, waardoor zowel de communicatie tussen de ouders onderling als tussen de ouders en de pleegouders aanzienlijk is verbeterd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI de ouders gecomplimenteerd en aangegeven dat als de ouders goed blijven samenwerken met de hulpverlening en de pleegouders, [minderjarige] bij de pleegouders kan blijven.
Het hof constateert dat alle partijen onderschrijven dat het in het belang van [minderjarige] is om in haar vertrouwde omgeving te blijven en dat zij achter een voortzetting van het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders staan. Gelet daarop zal het hof de toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] vernietigen met ingang van de datum van deze beschikking.
Conclusie
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de GI alsnog dient te worden afgewezen met ingang van 13 april 2023.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van 13 april 2023 de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 oktober 2022;
en opnieuw recht doende:
wijst met ingang van 13 april 2023 alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een voorziening voor pleegzorg dan wel een verblijfsaccommodatie zorgaanbieder 24-uurs;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en
N. Veenendaal en is op 13 april 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. P.P.M. van Reijsen in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier.