ECLI:NL:GHSHE:2023:1193

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
20-002188-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en eenvoudige belediging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en eenvoudige belediging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 80 uren, met bijkomende vrijheidsbeperkende maatregelen, waaronder een gebiedsverbod en een contactverbod met de benadeelden voor de duur van vijf jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en aangevoerd dat het bewijs onvoldoende overtuigend is. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bedreiging en belediging wettig en overtuigend bewezen zijn, en heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken en een taakstraf van 100 uren, met dezelfde vrijheidsbeperkende maatregelen als eerder opgelegd.

De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. In hoger beroep is de vordering tot schadevergoeding opnieuw aan de orde gekomen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 200,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf ook toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002188-22
Uitspraak : 12 april 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 16 september 2022, parketnummer 01-164334-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-086990-21, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1974,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 1) en eenvoudige belediging (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter aan de verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgelegd, te weten een gebiedsverbod en een contactverbod met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , voor de duur van vijf jaren, waarbij telkens is bepaald dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van ten hoogste 2 weken voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt met een totale duur van ten hoogste 6 maanden. De politierechter heeft deze vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar verklaard. Tevens heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf toegewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] .
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 450,70, bestaande uit € 400,00 ter zake van immateriële schade en € 50,70 ter zake van reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. De politierechter heeft de immateriële schadevergoedingsvordering bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 3 juli 2022, en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De politierechter heeft de materiële schadevergoedingsvordering afgewezen (reiskosten). De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Derhalve is de vordering tot schadevergoeding slechts aan het oordeel van het hof onderworpen, voor zover deze door de politierechter is toegewezen, te weten een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 300,00.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken en een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis zal opleggen. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v Sr op zal leggen, inhoudende een contactverbod met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] alsmede een gebiedsverbod, telkens voor de duur van 5 jaren, en dat deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de advocaat-generaal hetzelfde gevorderd als de politierechter heeft toewezen en opgelegd. De advocaat-generaal heeft voorts toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf gevorderd.
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit van feit 2 en ter zake van feit 1 aangevoerd dat het hof moet beoordelen of het wettig bewijs voldoende overtuigend is. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. In het kader van het subsidiaire standpunt heeft de raadsman met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, subsidiair stelt de raadsman dat de vordering niet kan worden toegewezen nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 juli 2022 te Sint Hubert, gemeente Land van Cuijk, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen “ik ga oew vatten, ik maak oew kapot” en “ik steek je huis een keer in de fik”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 3 juli 2022 te Sint Hubert, gemeente Land van Cuijk, opzettelijk [benadeelde 1] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: “teringlijer”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 3 juli 2022 te Sint Hubert, gemeente Land van Cuijk, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen “ik ga oew vatten, ik maak oew kapot” en “ik steek je huis een keer in de fik”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 3 juli 2022 te Sint Hubert, gemeente Land van Cuijk, opzettelijk [benadeelde 1] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: “teringlijer”.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Feiten 1 en 2

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 3 juli 2022 (dossierpagina’s 3-4), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 1] :

Ik ben woonachtig op [adres 2] , gemeente Land van Cuijk. Ik ben vandaag 3 juli 2022 door [verdachte] bedreigd en ik ben bang dat hij zijn bedreigingen daadwerkelijk een keer tot uitvoer zal brengen. [verdachte] woont bij mij in de straat op [adres 1] .
Vandaag 3 juli 2022, omstreeks 07.48 uur, wilde ik de hond uitlaten. Ik liep naar buiten en op dat moment zag ik [verdachte] aan komen fietsen vanuit de richting van zijn woning. Ik zag dat [verdachte] remde en naar me toe kwam. Ik hoorde dat hij riep dat we teringlijers waren. Daarop hoorde ik dat [verdachte] zei: “Ik ga oew vatten. Ik maak oew kapot” en “Ik steek je huis een keer in de fik.” Ik stond op dat moment te trillen op mijn benen. Ik voel me nu zeker niet veilig.
Ik heb bewakingscamera's aan mijn huis hangen. Ik zal het filmpje ter beschikkingstellen voor het onderzoek.

2. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 juli 2022 (dossierpagina’s 6-7), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] :

Op 3 juli 2022, omstreeks 07.45 uur, stond ik in mijn achtertuin aan [adres 3] . Ik hoorde dat er voor op de straat een hond blafte en iemand schreeuwde. Ik herkende de stem van [verdachte] , omdat ik vaker incidenten met hem heb gehad en door de manier waarop hij praat. Ik liep naar het hek dat tussen mijn woning en de woning van [adres 2] stond. Ik zag door het hek dat [verdachte] op straat stond. Ik zag dat hij bij mijn buurman van [adres 2] (
het hof begrijpt: aangever [benadeelde 1]) stond. Ik hoorde [verdachte] hard roepen: “Ik steek je huis in brand.”

3. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 juli 2022 (dossierpagina’s 8-9), voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde 2] :

Vandaag op 3 juli 2022, omstreeks 07.45 uur, werd ik wakker van onze hond die aan het blaffen was. Ik ben meteen naar de slaapkamer aan de voorkant gegaan en het raam geopend. Ik zag mijn man [benadeelde 1] op de hoek van onze oprit staan. Ik zag dat [verdachte] in de straat stond. Ik hoorde dat hij tegen mijn man riep: “Ik maak je kapot, ik steek je huis in de fik.”

4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2022 (dossierpagina 10), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant] :

Op 3 juli 2022 werd door mij, [verbalisant] , een aangifte opgenomen ter zake van bedreiging. De aangever verklaarde over beelden waarop het moment te zien is dat hij naar buiten loopt waarna de bedreiging volgde. Op 3 juli 2022 werd de opname, verstrekt door aangever [benadeelde 1] , door mij bekeken. Op de beelden is te zien dat aangever [benadeelde 1] over het trottoir, ter hoogte van de woning, loopt en vanaf links een fietser over de weg komt fietsen, in de richting van [benadeelde 1] kijkt, dat [benadeelde 1] terugdeinst en een paar passen achteruit maakt, waarop door de fietser wordt geroepen “Hey teringlijer.”

5. Het verhoor van verdachte d.d. 3 juli 2022 (dossierpagina’s 15-18), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:

Ja, ik heb wel gescholden. Ik ben pislink op die man.

6. De door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 16 september 2022 afgelegde verklaring voor zover inhoudende:

De politierechter vraagt mij of er op 3 juli 2022 iets is gebeurd met de heer [benadeelde 1] . Misschien heb ik ‘vuile teringlijer’ geroepen.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat er weliswaar voldoende wettig bewijs voorhanden is maar dat het de vraag is of ook sprake is van overtuigend bewijs nu de onafhankelijkheid van de getuigen [benadeelde 2] en [getuige] , gelet op hun betrokkenheid bij de eerdere incidenten, in twijfel kan worden getrokken. Voorts heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de onder feit 2 tenlastegelegde belediging en daartoe in de kern aangevoerd dat, zo het woord “teringlijer” al als beledigend zou kunnen worden aangemerkt, de verdachte niet het opzet had om [benadeelde 1] te beledigen, te meer nu er geen omstanders waren en het een één op één situatie betrof.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft ontkend dat hij aangever [benadeelde 1] heeft bedreigd in de bewoordingen zoals tenlastegelegd. Tegenover deze ontkenning staat de aangifte van [benadeelde 1] die wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [benadeelde 2] , de echtgenote van aangever, en [getuige] , de buurman van aangever. Anders dan de raadsman ziet het hof geen reden om de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [benadeelde 2] en [getuige] in twijfel te trekken. De omstandigheid dat deze getuigen al geruime tijd problemen ondervinden met de verdachte, die woonachtig is in dezelfde straat als de getuigen, maakt niet dat hun verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden bestempeld. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om deze verklaringen ter zijde te schuiven. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 3 juli 2022 op bedreigende wijze jegens aangever heeft uitgelaten.
Ten aanzien van het ter zake van feit 2 door de raadsman gevoerde verweer stelt het hof voorop dat een uitlating die in iemands tegenwoordigheid wordt gedaan als beledigend moet worden beschouwd, wanneer deze de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer of goede naam. In dit verband is het hof van oordeel dat het woord “teringlijer” naar algemeen spraakgebruik een scheldwoord betreft dat onmiskenbaar ertoe strekt om iemand in zijn of haar eer of goede naam aan te tasten. In het bezigen van dit scheldwoord ligt de strekking, en daarmee het opzet, om te beledigen besloten. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de desbetreffende ochtend de confrontatie zocht met aangever en zich beledigend jegens hem heeft uitgelaten. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat een bewezenverklaring niet kan volgen omdat er geen (directe) omstanders waren ten tijde van de door de verdachte gedane uitingen jegens aangever, gaat het hof hier niet in mee. Immers, gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is ingericht, behoeft de uiting niet te zijn gedaan in tegenwoordigheid van meerdere mensen. Overigens, indien wel ten laste zou zijn gelegd het in het openbaar beledigen van aangever, dan zou reeds tot een bewezenverklaring kunnen worden gekomen omdat de uiting werd gedaan op een plaats waar anderen de uiting in beginsel hadden kunnen horen.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

eenvoudige belediging.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich op 3 juli 2022 schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en heeft daarmee aangever, tevens buurtgenoot, [benadeelde 1] vrees aangejaagd. Tevens heeft de verdachte [benadeelde 1] beledigd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het gedrag van de verdachte bij aangever, maar ook bij zijn echtgenote, al enige jaren voor hinder en overlast zorgt en dat de bewezenverklaarde bedreiging tot gevoelens van angst en onveiligheid bij hen heeft geleid.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder, te weten bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 2 augustus 2021, onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat de verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd gedurende de proeftijd van de destijds deels voorwaardelijk opgelegde taakstraf. Ook in 2014 is de verdachte tot een gevangenisstraf en een voorwaardelijke taakstraf veroordeeld ter zake van onder andere bedreiging. De voorgaande veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw in de fout te gaan. Ook na onderhavige bewezenverklaarde feiten is de verdachte nog veroordeeld (ter zake van het overtreden van een gedragsaanwijzing), hetgeen maakt dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 2 september 2022, waaruit volgt dat bij de verdachte sprake is van ASS-problematiek (Autisme Spectrum Stoornis) en persoonlijkheidsproblematiek. De reclassering rapporteert dat de verdachte moeite heeft met spanningsregulatie, dat bij hem spanningen snel op kunnen lopen en hoog kunnen pieken en dat verdachte gewend is om deze spanningen (verbaal) agressief te uiten. De reclassering heeft destijds geconcludeerd dat vanwege gebrek aan zelfinzicht en zelfcontrole bij de verdachte de ingezette hulpverleningstrajecten op niets uitlopen en dat zij geen mogelijkheid zien om met interventies of toezicht de risico’s op herhaling te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. Ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat de verdachte nu wel bereid is om hulpverlening c.q. behandeling te accepteren.
Uit voormeld reclasseringsadvies (p. 5) volgt tevens dat het taakstrafverbod ex artikel 22b Sr van toepassing is.
Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een geldboete en forse taakstraf, zoals door de raadsman bepleit.
Het hof is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en om de verdachte ervan te doordringen dat hij zijn agressieproblematiek dient aan te pakken, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Tevens zal het hof de verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
Vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v Sr.
Gelet op de omstandigheden dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan jegens een slachtoffer dat in dezelfde straat als de verdachte woonde en nog steeds woont, geen inzicht heeft in de eigen problematiek en niet open staat voor hulpverlening en begeleiding acht het hof het ten behoeve van het voorkomen van nieuwe strafbare feiten aangewezen om evenals de politierechter de verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van artikel 38v Sr op te leggen. Deze maatregelen betreffen een gebiedsverbod met het slachtoffer [benadeelde 1] en zijn echtgenote [benadeelde 2] alsmede een verbod om zich op de weg [locatie] op te houden in het gedeelte tussen de zijstraten [straatnamen] . Deze vrijheidsbeperkende maatregelen zullen worden opgelegd voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest. Weliswaar heeft de politierechter het gebiedsverbod iets anders geformuleerd, namelijk dat de verdachte zich niet mag ophouden binnen een straal van 6 meter rondom de woning van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , doch dit laat onverlet dat de reeds tenuitvoergelegde periode van dit gebiedsverbod, in mindering moet worden gebracht op de nog ten uitvoer te leggen periode.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien deze verboden worden overtreden, per overtreding
2 weken vervangende hechtenis zal worden toegepast, waarbij de totale duur van de vervangende hechtenis ten hoogste 6 maanden bedraagt.
Het hof houdt er ernstig rekening mee dat indien de verdachte kennis krijgt van de onderhavige veroordeling wederom gefrustreerd en geagiteerd raakt en dat de spanningen tussen hem en aangever en diens echtgenote wederom oplopen. Het hof baseert zich hierbij op de inhoud van het reclasseringsadvies op pagina 2 waarin over de verdachte wordt opgemerkt dat hij “een man (is) met forse, blijvende problematiek die zich intimiderend en soms bedreigend en agressief in de wijk begeeft”. Verdachte was kort voor deze feiten (op 30 juni 2023) door dit hof ter zake van soortgelijke feiten tegen buurtgenoten van aangever veroordeeld (dossierpagina 3 en 6) en had de dag voor deze feiten een brief van de politie ontvangen waardoor hij tot de onderhavige feiten is gekomen: “Ik heb die brief gekregen en nu zag ik hem weer en dan zie ik die kop en dan werd ik boos.” (p. 16-17). Het hof betrekt hierbij tevens dat de bedreiging “ik steek je huis een keer in de fik” zoals geuit tegen slachtoffer [benadeelde 1] tegelijkertijd diens echtgenote [benadeelde 2] raakt. Derhalve is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] . Het hof zal mitsdien de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregelen gelasten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Zoals hierboven is aangegeven is in hoger beroep deze vordering nog aan de orde voor zover deze door de politierechter is toegewezen, te weten tot een bedrag ad € 300,00 ter zake van immateriële schade.
De benadeelde partij heeft immateriële schadevergoeding gevorderd, zijnde ander nadeel dan vermogensschade dat voor vergoeding in aanmerking komt ingevolge artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voormeld artikel geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, waaronder indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad (sub b). Uit het voegingsformulier van de benadeelde partij blijkt dat de vordering tot schadevergoeding ziet op zowel de bedreiging als de belediging. Ter zake van de bedreiging staat de wet aan toekenning van immateriële schadevergoding in de weg, nu hier geen sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De verdachte heeft de benadeelde partij [benadeelde 1] in zijn eer of goede naam (feit 2) aangetast. Het hof begroot de omvang van deze immateriële schade, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar billijkheid op een bedrag van € 200,00. Het hof wijst de vordering voor het overige af.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2022, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als in de ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 200,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke taakstraf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 2 augustus 2021, gewezen onder parketnummer 01-086990-21. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde taakstraf, te weten voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
legt op de maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren,
met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest:
op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag 2] , en
[benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 3] en bepaalt
dat zulks met zich brengt dat verdachte noch direct (zelf), noch indirect (via
anderen) op enigerlei wijze (persoonlijk, schriftelijk, telefonisch, via internet of via
enig ander communicatiemiddel) contact zal hebben of zoeken met bovengenoemde personen,
en beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan een van de maatregelen wordt voldaan, waarbij de duur van deze vervangende hechtenis 2 weken bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 maanden en bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft.
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren,
met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest:
zich niet zal ophouden binnen het gebied van de weg [locatie] voor zover deze weg is gelegen tussen de zijstraten [straatnamen] ,
en beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, waarbij de duur van deze vervangende hechtenis 2 weken bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 maanden en bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft.
Beveelt dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, en met afwijzing van het overige deel van de gevorderde schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 juli 2022.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 2 augustus 2021, parketnummer
01-086990-21, te weten van:
een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 12 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar paginanummers van het proces-verbaal Einddossier van de Politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2022140763, gesloten d.d. 5 juli 2022, bestaande uit wettig opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften (doorgenummerde pagina’s: 1-19).