ECLI:NL:GHSHE:2023:1194

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
20-001663-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 14 juli 2022 werd uitgesproken. De verdachte, geboren in 2000, werd door de rechtbank veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 180 uren op, subsidiair 90 dagen hechtenis. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij, die € 5.167,51 eiste, toegewezen, met inbegrip van wettelijke rente. De rechtbank bepaalde dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk was en enkel bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De ingangsdata voor de wettelijke rente werden vastgesteld op 10 februari 2019 voor immateriële schade en op 14 juni 2022 voor materiële schade.

Tegen dit vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis, maar met een wijziging in de strafmaat. De advocaat-generaal stelde voor om een gevangenisstraf van 60 dagen op te leggen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, naast de taakstraf van 180 uren. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er geen gevangenisstraf opgelegd zou moeten worden.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd en zich verenigd met de overwegingen van de rechtbank. Het hof zag geen aanleiding om af te wijken van de strafoplegging, mede gezien het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing werd op 12 april 2023 in openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001663-22
Uitspraak : 12 april 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie
’s-Hertogenbosch, van 14 juli 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-088328-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van het met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag en een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 5.167,51, bestaande uit € 167,51 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, toegewezen en de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank heeft tevens toepassing gegeven aan artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van voormeld geldbedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de verdachte opgelegd.
De rechtbank heeft tot slot de ingangsdata van de wettelijke rente bepaald op 10 februari 2019 voor de immateriële schade en op 14 juni 2022 voor de materiële schade.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre, opnieuw rechtdoende, aan de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede 180 uren taakstraf. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat, zoals de rechtbank heeft beslist, toepassing wordt gegeven aan artikel 36f Sr en dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft uitsluitend een strafmaatverweer gevoerd inhoudende dat aan de verdachte geen gevangenisstraf zal worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust.
In hetgeen door de raadsman is aangevoerd ziet het hof, mede gelet op de toepasselijkheid van het taakstrafverbod van artikel 22b Sr, geen reden om tot een andere strafoplegging te komen dan waartoe de rechtbank heeft beslist.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 12 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.