In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het voorhanden hebben van explosieven en wapens. De verdachte, geboren in 1969, had op 3 mei 2018 in Steenbergen 30 gram TNT-springstof in zijn bezit. De rechtbank had eerder een deel van de tenlastelegging, met betrekking tot de TNT-springstof, vrijgesproken. De advocaat-generaal vorderde dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren in het hoger beroep tegen deze vrijspraak, en dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd. De raadsman voerde enkel verweer tegen de strafmaat.
Het hof oordeelde dat de vrijspraak van de rechtbank als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd, waardoor de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep tegen deze vrijspraak. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar paste de straf aan. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten, waaronder het voorhanden hebben van explosieven, wat potentieel levensgevaarlijk was. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bekentenis en het feit dat hij sinds de feiten niet meer met justitie in aanraking was gekomen.
Uiteindelijk legde het hof een gevangenisstraf op van 11 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank voor het overige, maar vernietigde het vonnis voor wat betreft de strafoplegging. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.