ECLI:NL:GHSHE:2023:1200

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
20-002294-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake verboden wapenbezit en explosieven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het voorhanden hebben van explosieven en wapens. De verdachte, geboren in 1969, had op 3 mei 2018 in Steenbergen 30 gram TNT-springstof in zijn bezit. De rechtbank had eerder een deel van de tenlastelegging, met betrekking tot de TNT-springstof, vrijgesproken. De advocaat-generaal vorderde dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren in het hoger beroep tegen deze vrijspraak, en dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd. De raadsman voerde enkel verweer tegen de strafmaat.

Het hof oordeelde dat de vrijspraak van de rechtbank als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd, waardoor de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep tegen deze vrijspraak. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar paste de straf aan. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten, waaronder het voorhanden hebben van explosieven, wat potentieel levensgevaarlijk was. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bekentenis en het feit dat hij sinds de feiten niet meer met justitie in aanraking was gekomen.

Uiteindelijk legde het hof een gevangenisstraf op van 11 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank voor het overige, maar vernietigde het vonnis voor wat betreft de strafoplegging. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002294-21
Uitspraak : 2 maart 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 september 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-800315-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
volgens opgave ter terechtzitting in hoger beroep wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en:
- ( (feit 1) het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
- ( feit 2) het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie II;
- ( feit 3) het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover gericht tegen de deelvrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde voorhanden hebben van 30 gram TNT-springstof en voorts dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft uitsluitend een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de
partiële vrijspraak door de rechtbank van het onder feit 1 tenlastegelegde voorhanden hebben van 30 gram TNT-springstof. Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat tegen de beschermde vrijspraak van het onder 1 partieel tenlastegelegde is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de strafoplegging. Het hof zal voorts de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aanvullen met de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. Nu het hof een andere straf oplegt dan de rechtbank, zal het hof de toepasselijke wetsvoorschriften opnieuw vaststellen.
Aanvulling bewijsmiddelen:
De bewezenverklaring komt mede te berusten op de ter terechtzitting in hoger beroep op 16 februari 2023 door de verdachte afgelegde bekennende verklaring inhoudende:
“U houdt mij voor de bewezenverklaring van de rechtbank. De bewezenverklaring van de rechtbank is juist. Ik heb de genoemde wapens en munitie op 3 mei 2018 te Steenbergen voorhanden gehad.”
Op te leggen sanctie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van grote hoeveelheden explosieven, wapens en munitie. De verdachte had ook de beschikking over middelen om de explosieven direct te kunnen gebruiken. Het gebruik hiervan zou tot doden en gewonden hebben kunnen leiden, welk gebruik gelet op de kringen waarin de verdachte destijds verkeerde niet uitgesloten was. De ruimte waar de wapens en munitie werden aangetroffen was bovendien eenvoudig te betreden, met alle risico’s van dien. Het betreft hier dan ook zeer ernstige feiten.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Ten voordele van de verdachte weegt het hof bij de strafoplegging mee dat de verdachte in hoger beroep de feiten heeft bekend, inzicht heeft getoond in de verwijtbaarheid van zijn handelen en verantwoording heeft afgelegd.
Voorts heeft het hof ten aanzien van de persoon van de verdachte gelet op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 december 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte na de pleegdatum van de bewezenverklaarde feiten, 3 mei 2018, niet meer met politie en/of justitie in aanraking is geweest. Het hof heeft voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen.
Het hof stelt vast dat, zoals ook door de rechtbank overwogen, de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in eerste aanleg is geschonden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou naar het oordeel van het hof een gevangenisstraf voor de duur 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna te vermelden straf.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Naast een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof de verdachte ook een taakstraf opleggen voor de maximale duur, te weten 240 uren, bij niet voldoen te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beschermde vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde voorhanden hebben van een hoeveelheid TNT-springstof.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 2 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Bosch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.