ECLI:NL:GHSHE:2023:1226

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
20-001768-21 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 juli 2021. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die is veroordeeld voor drugshandel, specifiek de verkoop van heroïne. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 17.812,50 en een betalingsverplichting opgelegd voor hetzelfde bedrag. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof de uitspraak van de rechtbank zou bevestigen, maar met een wijziging in de overwegingen omtrent de herkomst van het voordeel. De raadsman van de betrokkene heeft primair bepleit dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen, en subsidiair dat het bedrag verlaagd moet worden naar € 11.705,00.

Het hof heeft de bestreden uitspraak vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 11.875,00. Dit bedrag is berekend op basis van de verkoop van 750 bolletjes heroïne, waarbij het hof de bewijsmiddelen heeft gewogen en de berekeningen van de verbalisant heeft overgenomen. Het hof heeft ook de redelijke termijn in acht genomen en vastgesteld dat deze in eerste aanleg is overschreden. De betrokkene is verplicht gesteld tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat der Nederlanden ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, met een maximale gijzeling van 237 dagen indien niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001768-21 (OWV)
Uitspraak : 12 april 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 juli 2021 op de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-700155-18 OWV tegen:

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij uitspraak waarvan beroep heeft de rechtbank het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een geldbedrag van € 17.812,50 en is aan de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd voor eenzelfde bedrag. Tevens heeft de rechtbank het aantal dagen gijzeling bepaald dat met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering kan worden gevorderd.
Namens de betrokkene is tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de uitspraak van de rechtbank zal bevestigen, onder vervanging van de overweging dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene ‘uit hennepteelt’ afkomstig is uit de verkoop van heroïne.
De raadsman van de betrokkene heeft primair bepleit dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. Subsidiair is bepleit de vordering toe te wijzen voor een bedrag van € 11.705,00, waarbij wordt uitgegaan van een gewicht van 2,5 gram heroïne per bolletje.
Vonnis waarvan beroep
De bestreden uitspraak zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen [1]
Het hof grondt zijn overtuiging dat de betrokkene voordeel heeft verkregen op de hierna te vermelden (en in de voetnoten genoemde) wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
De grondslag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
De betrokkene is bij arrest van heden, 12 april 2023 onder parketnummer 20-001767-21, veroordeeld ter zake van – kort weergegeven – (1) opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, (2) opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en (3) opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van de bewijsmiddelen het oordeel dat de betrokkene door middel van het onder feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde en al dan niet mede uit andere, soortgelijke strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan (te weten: de verkoop van in totaal 750 bolletjes heroïne), een voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
De schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Op het balkon van de woning aan [adres 2] is een vuilniszak aangetroffen met daarin 750 afgeknipte boterhammenzakjes met heröineresten. De betrokkene heeft op de terechtzitting bij de rechtbank d.d. 25 juni 2021 verklaard dat hij in deze woning verbleef ten tijde van de tenlastegelegde feiten. [2]
Verbalisant [verbalisant] heeft een onderzoek ingesteld naar het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene uit de verkoop van heroïne. Hij relateerde dat de bolletjes heroïne worden verpakt in boterhamzakjes. Deze zakjes worden dichtgeknoopt en de gedeeltes boven de knoop worden afgeknipt. Deze afgeknipte delen werden op het balkon van de betrokkene aangetroffen. In en nabij betrokkenes woning en kelderbox zijn tijdens de doorzoeking geen gevulde bolletjes met heroïne aangetroffen. Het hof gaat er daarom van uit dat 750 eerder geprepareerde bolletjes op dat moment reeds door betrokkene zijn verkocht. [verbalisant] relateerde voorts dat hem ambtshalve bekend is dat heroïne in Maastricht wordt verkocht in bolletjes van 2,5 gram en 5 gram. De straatprijs voor een bolletje van 2,5 gram is € 30,00 en de straatprijs voor een bolletje van 5 gram is € 60,00. De straatprijs per gram is € 12,00. Volgens [verbalisant] wordt heroïne in Maastricht drie keer versneden. Van 1 kilogram wordt aldus 3 kilogram gemaakt. De inkoopprijs van 1 kilogram onversneden heroïne is € 17.000,00. [3]
Op 12 april 2018 heeft de betrokkene bolletjes heroïne verkocht aan onder meer [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] . [persoon 3] verklaarde in zijn verhoor bij de politie dat zij ‘5 kleintjes, van 2,5 gram’ hadden besteld bij de betrokkene voor € 150,00. [4] Ook [persoon 2] heeft bij de Belgische politie verklaard dat zij eerder bij de verdachte bolletjes van 2,5 gram heeft gekocht. Zij verklaarde dat zij voor 2,5 gram heroïne € 30,00 betaalde. [5]
Nu uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat en zo ja in welke mate de betrokkene ook bolletjes heroïne met een gewicht van 5 gram heeft verkocht, gaat het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de verkoop van bolletjes heroïne met telkens een gewicht van 2,5 gram.
Verbalisant [verbalisant] heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel bij de verkoop van 750 bolletjes heroïne met telkens een gewicht van 2,5 gram als volgt berekend.
Bruto opbrengst
750 zakjes x 2,5 gram = 1875 gram verkochte, versneden heroïne
1875 gram x verkoopprijs € 12,00 per gram = € 22.500 bruto opbrengst
Kosten
Het is de verbalisant ambtshalve bekend dat de heroïne in Maastricht 3 keer versneden wordt. Van 1 kilogram heroïne maakt men 3 kilogram, dus:
1875 gram / 3 = 635
(het hof leest verbeterd: 625)gram onversneden heroïne
635
(het hof leest verbeterd: 625)x € 17,00 = € 10.795,00
(het hof leest verbeterd: € 10.625,00)
Netto opbrengst
€ 22.500,00 – € 10.795,00
(het hof leest verbeterd: € 10.625,00)= € 11.705,00
(het hof leest verbeterd: € 11.875,00) [6]
Het hof neemt deze berekening met de hiervoor genoemde verbeteringen over en maakt deze tot de zijne.
Uit het vorenstaande volgt een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 11.875,00. Het hof stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel op dit bedrag vast.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na de melden bedrag aan de Staat der Nederlanden ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6 van het EVRM het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Het hof stelt vast dat op 23 mei 2018 een proces-verbaal aanvraag machtiging tot het in conservatoir beslag nemen ex artikelen 94a en 103 van het Wetboek van Strafvordering van onder de verdachte inbeslaggenomen gelden is uitgegaan welke machtiging vervolgens op 25 mei 2018 ook door de rechter-commissaris is verleend. Het hof merkt dit moment aan als aanvangsdatum van de redelijke termijn in deze ontnemingsprocedure. De rechtbank heeft op 9 juli 2021 vonnis gewezen. Aldus is niet binnen twee jaren na de aanvang van de redelijke termijn vonnis gewezen en is de redelijke termijn met ruim 13 maanden overschreden in eerste aanleg. Van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen, is het hof niet gebleken.
Nu het hof de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg al heeft verdisconteerd in de samenhangende en gelijktijdig uitgesproken strafzaak, zal het hof in de onderhavige zaak volstaan met de enkele constatering van deze overschrijding.
Gijzeling
Het hof zal overeenkomstig het elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bij het opleggen van de maatregel tevens de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd indien de betrokkene niet aan dit arrest waarbij de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van voormeld geldbedrag aan de Staat der Nederlanden ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voldoet. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling wordt overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor elke volle € 50,00 van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend, waarbij voorts heeft te gelden dat de totale duur ten hoogste drie jaren beloopt.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
11.875,00 (elfduizend achthonderdvijfenzeventig euro);
legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatder Nederlanden ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 11.875,00 (elfduizend achthonderdvijfenzeventig euro);
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 237 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 12 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Maastricht, registratienummer PL2300-2018053471, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , gesloten d.d. 23 april 2018, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal met daarin gerelateerde bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-151.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, d.d. 25 juni 2021, voor zover inhoudende de verklaring van betrokkene [betrokkene] .
3.Het losse proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2018, genummerd PL2300-2018053471-71, met bijlage, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] .
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3] d.d. 13 april 2018, dossierpagina 103.
5.Het losse geschift getiteld “pro justitia navolgend proces-verbaal 005824/18”, bevattende een verklaring van getuige [persoon 2] d.d. 25 oktober 2018, opgemaakt door de lokale politie PZ Tienen-Hoegaarden d.d. 25 oktober 2018.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2018 met bijlage, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] .