ECLI:NL:GHSHE:2023:1266

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
200.325.297_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tardief wrakingsverzoek en niet-ontvankelijkheid van verzoekers in hun verzoek tot wraking

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 april 2023 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek dat door meerdere verzoekers was ingediend. De verzoekers, waaronder verschillende B.V.'s en een V.O.F., hadden hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank in belastingzaken. Tijdens de zitting op 6 april 2023 vroegen zij om wraking van raadsheer W.A.P. van Roij, omdat zij meenden dat deze niet onbevooroordeeld was. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoekers al vóór de zitting op de hoogte waren van de naam van de raadsheer en de feiten die aan het verzoek ten grondslag lagen. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoekers niet voldaan hadden aan de eisen van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, die stelt dat een wrakingsverzoek moet worden ingediend zodra de feiten bekend zijn. Hierdoor werden de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot wraking. De wrakingskamer benadrukte dat een wrakingsverzoek moet zijn gemotiveerd met concrete argumenten die betrekking hebben op de betrokken rechter en dat het standpunt van de verzoekers over de exclusieve bevoegdheid van de Unierechter niet kan leiden tot de conclusie dat de raadsheer niet onbevooroordeeld is. Tevens werd opgemerkt dat er misbruik werd gemaakt van het wrakingsmiddel, wat leidde tot de beslissing dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaken niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

Wrakingskamer
Wrakingsnummer : Wr 399-08-2023
Datum beslissing : 13 april 2023
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gegeven op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gedaan tijdens het onderzoek ter zitting van het hof op 6 april 2023, in de belastingzaken met nummers:
BK-SHE [nummer 1] tot en met [nummer 2], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker 1] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
en
BK-SHE [nummer 3], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker 2] ,
wonend in [woonplaats] ,
en
BK-SHE [nummer 4], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker 3] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
en
BK-SHE [nummer 5] en [nummer 6], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker 4] V.O.F.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
en
BK-SHE [nummer 7] en [nummer 8], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker 5] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
en
BK-SHE [nummer 9], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker 6] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven,
strekkende tot wraking van W.A.P. van Roij, raadsheer in het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, hierna: de raadsheer.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoekers hebben hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank in eerste aanleg. De zaken zijn vervolgens bij de belastingkamer van dit hof ingeschreven onder de hiervoor genoemde zaaknummers.
1.2.
Na aanvang van het onderzoek in de hiervoor genoemde zaaknummers ter zitting van het hof van 6 april 2023 is namens verzoekers de wraking verzocht van de raadsheer. De raadsheer heeft laten weten niet in de wraking te berusten.
1.3.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek, zonder daaraan voorafgaande behandeling ter zitting, in raadkamer van 6 april 2023 behandeld.
1.4.
De wrakingskamer heeft daarna besloten dat zo spoedig mogelijk op het wrakingsverzoek zal worden beslist.

2.Ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

2.1.
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 8:16, lid 1, Awb moet het verzoek tot wraking worden gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.2.
Verzoekers zijn ieder bij brieven van 8 maart 2023 uitgenodigd tot het bijwonen van het onderzoek ter zitting van 6 april 2023. Tevens is in die uitnodigingen de samenstelling van de behandelend kamer aan verzoekers medegedeeld.
2.3.
Verzoekers hebben hun wrakingsverzoek gegrond op de omstandigheid dat de raadsheer ‘aan de lopende band’ het Unierecht niet waarborgt en de exclusieve bevoegdheid van de Unierechter miskent. Dit was volgens verzoekers ook al het geval toen de raadsheer nog rechter was in de rechtbank Breda. Als gevolg daarvan is bij de behandeling van de onderhavige zaken, aldus verzoekers, geen sprake van een eerlijk proces en zeker niet als de zaken door de raadsheer worden behandeld.
2.4.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoekers ruim voor aanvang van het onderzoek ter zitting zijn uitgenodigd tot het bijwonen van die zitting (zie 2.2). De wrakingskamer leidt uit het feit dat de gemachtigde van verzoekers bij het onderzoek ter zitting aanwezig was af dat de uitnodigingen ook daadwerkelijk door verzoekers zijn ontvangen. Bij ontvangst van de uitnodigingen zijn verzoekers op de hoogte geraakt van de naam van de behandelend raadsheer. Gesteld noch gebleken is dat datgene wat is voorgevallen tijdens het onderzoek ter zitting van 6 april 2023 de aanleiding vormde tot het wrakingsverzoek dan wel daartoe heeft bijgedragen. Immers, uit het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van 6 april 2023 blijkt dat de gemachtigde van verzoekers direct na aanvang van het onderzoek ter zitting de wraking van de raadsheer heeft verzocht. Een (inhoudelijke) behandeling van de zaken had toen nog geen aanvang genomen. De situatie dat de feiten en omstandigheden welke de wraking zouden rechtvaardigen eerst na aanvang van het onderzoek ter zitting bekend zijn geworden, doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer dus niet voor. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoekers onder deze omstandigheden niet hebben voldaan aan de in artikel 8:16, lid 1, Awb gestelde eis dat het wrakingsverzoek dient te worden ingediend zodra de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen bekend zijn geworden.
2.5.
Op grond van het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend, zodat verzoekers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun verzoek. Gelet hierop komt de wrakingskamer niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek.
2.6.
De wrakingskamer overweegt ten overvloede dat een wrakingsverzoek betrekking moet hebben op één of meer genoemde rechters en moet worden gemotiveerd met concrete, op die betrokken rechter(s), toegespitste argumenten. Het standpunt van (de gemachtigde van) verzoekers, inhoudende dat bevoegdheid om het Unierecht uit te leggen exclusief toebehoort aan de Unierechter, kan, wat daar ook van zij, niet leiden tot het oordeel dat een rechter niet onbevooroordeeld is en (dus) geen sprake is van een fair trial. De opgevoerde grond betreft een bezwaar tegen de rechtstoepassing door de raadsheer, maar daarop ziet het wettelijk wrakingsmiddel niet.
2.7.
Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat de gemachtigde van verzoekers het in 2.6 weergegeven standpunt bij herhaling bezigt als wrakingsgrond, zie onder meer de uitspraak van de wrakingskamer van 20 oktober 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4099. Daarmee wordt misbruik gemaakt van het middel. De wrakingskamer zal daarom een volgend wrakingsverzoek in deze zaken niet in behandeling nemen.
2.8.
In aanmerking genomen hetgeen in 2.4 tot en met 2.6 is overwogen bestaat geen reden voor een mondelinge behandeling.
BESLISSING
Het hof:
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking.
- bepaalt dat de hoofdzaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de zaken met de in aanhef genoemde zaaknummers niet in behandeling zal worden genomen;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekers, de inspecteur, alsmede aan de raadsheer.
Deze beslissing is gegeven op 13 april 2023 door J.W. van Rijkom, voorzitter, P.M. Arnoldus-Smit en P.J. Hödl, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, griffier.