ECLI:NL:GHSHE:2023:1310

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
20-000860-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor smaad en poging tot dwang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 5 april 2022 werd vrijgesproken van feit 1, maar werd veroordeeld voor feit 2 (smaadschrift) en feit 3 (poging tot dwang). De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 2.500,00. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de vrijspraak van feit 1 een beschermde vrijspraak is, waartegen geen hoger beroep openstaat. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de vrijspraak. Het hof heeft de eerdere veroordeling voor smaad en poging tot dwang bevestigd, waarbij het hof de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging heeft genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verspreiden van intieme beelden van het slachtoffer en heeft geprobeerd het slachtoffer onder druk te zetten om geld te betalen. Het hof heeft de strafmaat verhoogd naar 5 maanden gevangenisstraf, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en heeft de schadevergoeding aan het slachtoffer bevestigd, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000860-22
Uitspraak : 8 maart 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 april 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-343788-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde. De politierechter heeft het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘smaadschrift’ (feit 2) en
- ‘poging tot een ander door bedreiging met smaad dwingen iets te doen’ (feit 3),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is toegewezen tot het bedrag van
€ 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten behoeve van het slachtoffers is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover dit ziet tegen de vrijspraakbeslissing van feit 1, het vonnis van de politierechter voor het overige zal vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte onder feit 2 en feit 3 is tenlastegelegd en hem daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal toewijzen tot een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
Namens de verdachte is er primair verweer gevoerd, strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. Subsidiair is integrale vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 19 april 2022 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld. De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken van feit 1. Het hof is van oordeel dat deze vrijspraak een beschermde vrijspraak betreft.
Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van de verdachte. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat in deze zaak geen sprake is van een rechtsgeldige klacht omdat er geen klacht is gedaan van smaad dan wel poging tot dwang, maar van belaging dan wel afdreiging. Voorts is de verdediging de mening toegedaan dat de klacht te laat is ingediend, zodat geen strafvervolging ingesteld had kunnen worden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Aan de verdachte is onder feit 2 tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift, hetgeen strafbaar is gesteld bij artikel 261, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Onder feit 3 is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij heeft gepoogd een ander, te weten het slachtoffer [slachtoffer] , door bedreiging met smaadschrift te dwingen iets te doen. Dit handelen is strafbaar gesteld bij artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. Beide tenlastegelegde feiten zijn, ingevolge het bepaalde in de artikelen 269 en 284, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, klachtdelicten, waardoor vervolging slechts kan plaatsvinden op grond van een klacht van de persoon tegen wie het misdrijf is begaan.
Een klacht dient op grond van artikel 64 van het Wetboek van Strafrecht te worden gedaan door de persoon tegen wie het strafbare feit is begaan. Gelet op het bepaalde in artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dient die klacht te worden ingediend binnen drie maanden na de dag waarop de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde strafbare feit.
Het hof stelt op grond van het procesdossier vast dat [slachtoffer] op 13 maart 2019 aangifte heeft gedaan van mishandeling (dossierpagina’s 120-122), waarna het strafrechtelijke onderzoek werd gestart. Op 22 maart 2019 (dossierpagina’s 124-125) en op 11 april 2019 is aangeefster [slachtoffer] aanvullend gehoord. Bij gelegenheid van dat laatste verhoor is door de verhorend verbalisanten opgemerkt dat al hetgeen aangeefster had omschreven in haar aangifte en eerste aanvullende verklaring zou kunnen betekenen dat er sprake is van afdreiging en belaging, welke feiten klachtdelicten betreffen. Daarop is door aangeefster [slachtoffer] op 11 april 2019 klacht gedaan (dossierpagina’s 126-131). Op 14 mei 2019 is door aangeefster [slachtoffer] aangifte gedaan van verkrachting (dossierpagina’s 7-14).
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de klacht tijdig is gedaan. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat aangeefster [slachtoffer] reeds bij gelegenheid van het doen van aangifte op 13 maart 2019 feiten en omstandigheden heeft genoemd die betrekking hebben op het onder feit 3 tenlastegelegde, welk feit in de periode vanaf 1 januari 2019 zou hebben plaatsgevonden en ook reeds ten tijde van de aangifte ter kennis van aangeefster is gekomen. Uit het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 maart 2019 volgt niet dat door de politie aan aangeefster [slachtoffer] op het moment van de aangifte kenbaar is gemaakt dat een klacht was vereist, en dat daarbij de hiervoor genoemde klachttermijn van drie maanden gold. Pas op 11 april 2019, toen aangeefster uitgebreider heeft verklaard ook over de inmiddels (deels) plaatsgevonden gedragingen van feit 2, is aangeefster [slachtoffer] daarop gewezen, waarna zij terstond klacht heeft gedaan.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging, inhoudende dat de klacht gedaan op 11 april 2019 ziet op belaging dan wel afdreiging en niet op het tenlastegelegde smaadschrift dan wel op de tenlastegelegde poging tot dwang, overweegt het hof als volgt.
Een klacht houdt de wens tot vervolging in van hetgeen qua gedragingen van de verdachte is opgenomen in de aangifte waarnaar in die klacht is verwezen. De eventuele kwalificatie die in de aangifte is gegeven aan de feiten waarover in die aangifte is verklaard, vormt naar bestendige jurisprudentie geen beletsel voor een andere kwalificatie op de uiteindelijke tenlastelegging. Het hof stelt vast dat aangeefster klacht heeft gedaan van de feiten die thans in hoger beroep voorliggen en welke feiten verdachte bij dagvaarding ten laste zijn gelegd. Het tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie strekkende verweer kan derhalve in dit opzicht niet slagen.
Het hof stelt op grond van het voorgaande verder vast dat de politie aangeefster [slachtoffer] bij het opnemen van de aangifte op 13 maart 2019 niet correct heeft geïnformeerd over de formaliteiten die in dit geval in acht dienden te worden genomen om tot strafvervolging van de verdachte te kunnen overgaan. Daardoor was het voor aangeefster toen niet duidelijk dat voor vervolging van de verdachte een klacht was vereist. Dit nalaten van de politie kan naar het oordeel van het hof de klachtgerechtigde, zijnde aangeefster [slachtoffer] , niet worden tegengeworpen.
De klacht is uiteindelijk pas formeel op 11 april 2019, derhalve – uitgaande van het begin van de tenlastegelegde periode te weten 1 januari 2019 – voor zover het gaat om verweten gedragingen vóór 11 januari 2019 – na ommekomst van een periode van drie maanden, gedaan. Naar het oordeel van het hof volgt evenwel uit de omstandigheid dat aangeefster meermalen bij de politie haar verhaal heeft gedaan, het feit dat zij reeds op 13 maart 2019 heeft gesproken over een deel (feit 3) van de thans voorliggende tenlastegelegde gedragingen en in haar nadere verhoor van 22 maart 2019 ook over (een deel van) de gedragingen van feit 2, alsmede uit het feit dat zij bij gelegenheid van het doen van aangifte op 14 mei 2019 haar wens heeft uitgesproken dat de verdachte ‘een lesje leert’ en ‘dat mijn recht mij toekomt’ – in onderling verband en samenhang beschouwd – genoegzaam dat het slachtoffer [slachtoffer] reeds ten tijde van de aangifte op 13 maart 2019 en het nadere verhoor op 22 maart 2019 de bedoeling had dat vervolging ter zake van de in de aangifte en het nadere verhoor door haar genoemde handelingen jegens de verdachte zou worden ingesteld.
Het hof is mitsdien van oordeel dat de formele klacht weliswaar deels tardief is gedaan, doch nu vaststaat dat de klachtgerechtigde ten tijde van de aangifte en haar nadere verhoor op 22 maart 2019 vervolging wenste ter zake van de in die tenlastelegging onder 2 en 3 opgenomen verwijten, kan het verzuim van tijdigheid voor gedekt worden gehouden. Het verweer treft ook in zoverre derhalve geen doel.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die nopen tot een andersluidend oordeel is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging. Het hof verwerpt de verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020 te Hulsberg, in de gemeente Beekdaelen en/of in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- één of meer foto('s) en/of (een of meer screenshot(s) van) een of meer video('s) en/of film(s), waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is en/of waarop te zien is dat die [slachtoffer] seks heeft (via social media, althans via internet) te sturen naar een of meer familielid/-leden en/of vriend(en) en/of bekende(n) van die [slachtoffer] , althans naar een of meer perso(o)n(en), te weten (onder anderen) [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of de moeder van die [slachtoffer] en/of de ex-man van die [slachtoffer] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of
- een of meer foto('s) en/of (een of meer screenshot(s) van) een of meer video('s) en/of film(s), waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is en/of waarop te zien is dat die [slachtoffer] seks heeft, te tonen aan de zoon van die [slachtoffer] , genaamd [betrokkene 4] ;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020 te Hulsberg, in de gemeente Beekdaelen en/of in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] door bedreiging met smaad of smaadschrift te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, te weten het betalen van geld (ongeveer 2.000,- Euro) aan hem, verdachte en/of het hebben en/of houden van contact met hem, verdachte, meermalen althans eenmaal, (telkens)
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij aan hem, verdachte, geld (ongeveer 2000,- euro) moest geven en/of dat hij, verdachte, als zij dat niet zou doen, een of meer foto('s) en/of (een of meer screenshot(s) van) een of meer video('s) en/of film(s), waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is en/of waarop te zien is dat die [slachtoffer] seks heeft, op internet zou zetten en/of (via social media) zou sturen naar haar zoon [betrokkene 4] en/of haar moeder en/of haar ex-man en/of haar dochter [betrokkene 1] en/of naar een of meer (andere) familielid/familieleden en/of vriend(den) en/of bu(u)r(en) en/of bekend(en) van die [slachtoffer] en/of
- in een whatsapp gesprek en/of chat en/of telefoongesprek met die [slachtoffer] aan die [slachtoffer] heeft toegevoegd (de) woorden (van de strekking): "Ik kom morgen dan ga ik je zien of ik ga naar [betrokkene 4] op school en ik zeg je ik ga je moeder een bericht sturen." en/of "Regel wat geld voor mij ik ga geen 2000 zeggen wat je kunt regelen en laat me het weten." en/of "Ik wil jou zien." en/of "Begrijp me, weet je wat het enige is dat jou gaat benadelen van het hele verhaal, dat je familie het zullen weten." en/of "Dat er een videofragment is, dat het zo en zo bij mij gegaan is, dit is het hele verhaal." en/of "Kijk je hebt tien dagen, je hebt tien dagen, waarom tien dagen? morgen al, ik heb alles op usb-sticks gezet en ik ga ze aan al je buren laten zien." en/of
- in een whatsapp gesprek en/of chat met een familielid en/of bekende van die [slachtoffer] aan die persoon heeft toegevoegd (de) woorden (van de strekking): "Kijk broer of zus, ik wil mijn geld het klopt dat het maar 2000 is maar ik wil ze toch omdat jullie mij zo hebben verraden." en/of "Ik wil mijn geld en als jullie die niet geven dan ga ik tegen haar ex en moeder praten. En ik weet alles over haar." en/of
- die [slachtoffer] door een of meer perso(o)n(en), genaamd [betrokkene 6] en/of [betrokkene 5] , thuis heeft laten bezoeken en/of (vervolgens) een of meer foto('s), waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is, door die [betrokkene 6] en/of [betrokkene 5] aan die [slachtoffer] heeft laten tonen en/of door die [betrokkene 6] en/of [betrokkene 5] tegen die [slachtoffer] heeft laten zeggen dat hij, verdachte, de naaktfoto's en de sex filmpjes op social media zou zetten als die [slachtoffer] hem, verdachte, geen 2000 euro zou betalen en/of
- een persoon genaamd [betrokkene 7] (alias [X] ) (telefonisch) contact op heeft laten nemen met (de zoon van) die [slachtoffer] , (genaamd [betrokkene 4] ) en/of door die [betrokkene 7] (alias [X] ) aan (de zoon van) die [slachtoffer] heeft laten toevoegen (de) woorden (van de strekking): "Maar er is geld bij haar en dat moet ze teruggeven, of dat nou via de rechtbank gaat, of dat nou via de politie gaat, want ze heeft dat geld in mijn bijzijn gekregen en ik ben getuige daarvan." en/of "Nou bedankt, ik vraag je niet veel, zeg tegen de mevrouw [naam] dat we alles tot nu toe vriendelijk hebben opgelost en we hebben niks over haar bekendgemaakt, als zij het geld niet teruggeeft en losbandig wil blijven dan moet ze dat doen, iedereen gaat zich losbandig gedragen, we hebben toe nu toe niks gedaan." en/of
- aan de zoon van die [slachtoffer] , genaamd [betrokkene 4] , twee, althans een of meer screenshot(s) van een of meer video('s) en/of film(s) heeft getoond, waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) (naakt) te zien is en/of waarop te zien is dat die [slachtoffer] seks heeft en/of (vervolgens) tegen die [betrokkene 4] heeft gezegd dat hij, verdachte, 2.000 euro wilde, anders zou hij de video('s) en/of film(s) openbaar gaan verspreiden en nog meer problemen naar hen sturen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Meer specifiek stelt het hof vast dat het onder feit 3 tenlastegelegde evident ziet op een ‘poging’, maar de steller van de tenlastelegging abusievelijk de zinsnede ‘terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid’ niet heeft opgenomen. Het hof heeft deze kennelijke verschrijving verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020 in Nederland, meermalen, (telkens) opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, door (telkens)
- één of meer foto('s) en/of (een of meer screenshot(s) van) een video en/of film, waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is (via social media, althans via internet) te sturen naar een of meer familielid/-leden en/of vriend(en) en/of bekende(n) van die [slachtoffer] , en
- foto's en/of screenshots van een video en/of film, waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is te tonen aan de zoon van die [slachtoffer] , genaamd [betrokkene 4] ;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020 in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] door bedreiging met smaadschrift te dwingen iets te doen, te weten het betalen van geld (ongeveer 2.000,- Euro) aan hem, verdachte en/of het hebben en/of houden van contact met hem, verdachte,
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij aan hem, verdachte, geld (ongeveer 2000,- euro) moest geven en dat hij, verdachte, als zij dat niet zou doen, een of meer foto('s) en/of (een of meer screenshot(s) van) een of meer video('s) en/of film(s), waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is en/of waarop te zien is dat die [slachtoffer] seks heeft, op internet zou zetten en/of (via social media) zou sturen naar haar zoon [betrokkene 4] en/of haar moeder en/of haar ex-man en/of haar dochter [betrokkene 1] en/of naar een of meer (andere) familielid/familieleden en/of vriend(den) en/of bu(u)r(en) en/of bekend(en) van die [slachtoffer] en
- in een whatsapp gesprek en/of chat en/of telefoongesprek met die [slachtoffer] aan die [slachtoffer] heeft toegevoegd (de) woorden (van de strekking): "Ik kom morgen dan ga ik je zien of ik ga naar [betrokkene 4] op school en ik zeg je ik ga je moeder een bericht sturen." en "Regel wat geld voor mij ik ga geen 2000 zeggen wat je kunt regelen en laat me het weten." en "Ik wil jou zien." en "Begrijp me, weet je wat het enige is dat jou gaat benadelen van het hele verhaal, dat je familie het zullen weten." en "Dat er een videofragment is, dat het zo en zo bij mij gegaan is, dit is het hele verhaal." en "Kijk je hebt tien dagen, je hebt tien dagen, waarom tien dagen? morgen al, ik heb alles op usb-sticks gezet en ik ga ze aan al je buren laten zien." en
- die [slachtoffer] door personen, genaamd [betrokkene 6] en [betrokkene 5] , thuis heeft laten bezoeken en (vervolgens) een foto, waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is, door die [betrokkene 6] en [betrokkene 5] aan die [slachtoffer] heeft laten tonen en door die [betrokkene 6] en [betrokkene 5] tegen die [slachtoffer] heeft laten zeggen dat hij, verdachte, de naaktfoto's en de sex filmpjes op social media zou zetten als die [slachtoffer] hem, verdachte, geen 2.000,- euro zou betalen en
- een persoon genaamd [betrokkene 7] (alias [X] ) (telefonisch) contact op heeft laten nemen met (de zoon van) die [slachtoffer] , (genaamd [betrokkene 4] ) en door die [betrokkene 7] (alias [X] ) aan (de zoon van) die [slachtoffer] heeft laten toevoegen (de) woorden (van de strekking): "Maar er is geld bij haar en dat moet ze teruggeven, of dat nou via de rechtbank gaat, of dat nou via de politie gaat, want ze heeft dat geld in mijn bijzijn gekregen en ik ben getuige daarvan." en "Nou bedankt, ik vraag je niet veel, zeg tegen de mevrouw [naam] dat we alles tot nu toe vriendelijk hebben opgelost en we hebben niks over haar bekendgemaakt, als zij het geld niet teruggeeft en losbandig wil blijven dan moet ze dat doen, iedereen gaat zich losbandig gedragen, we hebben toe nu toe niks gedaan." en
- aan de zoon van die [slachtoffer] , genaamd [betrokkene 4] , twee screenshots van een video of film heeft getoond, waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) (naakt) te zien is en (vervolgens) tegen die [betrokkene 4] heeft gezegd dat hij, verdachte, 2.000 euro wilde, anders zou hij de video of film openbaar gaan verspreiden en nog meer problemen naar hen sturen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals verwoord in de pleitnota – in de kern aangevoerd dat er voor het tenlastegelegde smaadschrift en de tenlastegelegde poging een ander door bedreiging met smaadschrift te dwingen iets te doen onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Hetgeen de verdediging ten verwere heeft aangevoerd, vindt zijn weerlegging in de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, op grond van welke bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020 schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift en poging een ander door bedreiging met smaadschrift te dwingen iets te doen.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

smaadschrift, meermalen gepleegd.

Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging een ander door bedreiging met smaadschrift dwingen iets te doen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht om – gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie – aan de verdachte een taakstraf op de leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift, meermalen gepleegd en aan poging een ander door bedreiging met smaadschrift te dwingen iets te doen, eveneens meermalen gepleegd. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen de eer en de goede naam van [slachtoffer] op ernstige wijze bezoedeld. Verdachte heeft doelbewust gebruik gemaakt van de culturele achtergrond van aangeefster, een met haar toenmalige echtgenoot en kinderen uit Syrië gevluchte vrouw. Verdachte was met aangeefster, gekleed zonder hoofddoek en in een jurk tot boven haar knieën, naar een Shisha Lounge in Aken gegaan en had haar daar gefilmd. Verdachte wist dat het tonen van die beelden aan haar inmiddels ex-man en zoon, zou leiden tot schande voor en aantasting van de eer van haar familie en volgens de door hen aangehangen religie zelfs een zonde zou opleveren. Onder de druk van die dreiging heeft de verdachte aangeefster gedwongen tot het hebben van seks met hem, waarvan hij later opnamen bleek te hebben gemaakt. Een screenshot van die film toont de angstige blik van een ontklede aangeefster naar een kennelijk ontklede man schuin boven haar. Door te dreigen die opnamen c.q. screenshots daarvan te sturen en/of te tonen aan haar ex, haar zoon en verdere familie en vriendinnen, heeft de verdachte geprobeerd aangeefster geld af te troggelen en met hem in (seksueel) contact te blijven. Hij heeft zijn dreigementen ook waargemaakt en de zoon van aangeefster zelfs mishandeld. Dit heeft geleid tot een lange breuk tussen aangeefster en haar zoon en heeft het leven van aangeefster verwoest, zoals zij op een aangrijpende wijze heeft verwoord in haar verklaringen. Dit handelen van verdachte is zeer verwerpelijk.
Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 januari 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Eveneens komt daaruit naar voren dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Namens en door de verdachte is in dat kader naar voren gebracht dat hij een permanente verblijfsvergunning heeft, al langere tijd een relatie heeft, werkzaam was als postbezorger bij PostNL, maar op dit moment bij een ander bedrijf werkzaam is en thans nog in zijn arbeidsrechtelijke proeftijd loopt.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht, onvoldoende tot uitdrukking komt.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is.
Met oplegging van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 6.030,07, bestaande uit een bedrag van € 1.030,07 aan materiële schadevergoeding (ter zake van het eigen risico van de jaren 2019 (€ 260,07), 2020 (€ 385,00) en 2021 (€ 385,00)) en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding (smartengeld), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat het causaal verband tussen het tenlastegelegde feit en de gestelde materiële schade ontbreekt, reden waarom hij het hof verzoekt de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de materiële schadeposten niet-ontvankelijk te verklaren. Met betrekking tot de gestelde immateriële schade heeft de raadsman eveneens verzocht de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren. Volgens de raadsman is de psychische schade namelijk naar objectieve maatstaven onvoldoende vast te stellen. Voorts brengen de aard en de ernst van de normschending niet met zich dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Ten slotte is aangevoerd dat in de producties bij de vordering van de benadeelde partij veelvuldig wordt gesproken over verkrachtingen, maar dat zulks de verdachte niet ten laste is gelegd, waardoor er geen causaal verband bestaat tussen dit deel van de gestelde klachten en het handelen van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot de gevorderde kosten aan eigen risico is het hof, op grond van de thans voorliggende stukken, niet in staat om adequaat te kunnen beoordelen of de benadeelde partij haar eigen risico heeft moeten aanwenden uitsluitend in verband met de gevolgen van de bewezenverklaarde feiten. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak aan dient te houden om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen deze post nader te onderbouwen. De benadeelde partij kan om die reden thans in dit deel van de vordering niet worden ontvangen en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106, lid 1, sub b van het Burgerlijk Wetboek. De aard en de ernst van de normschending (smaadschrift en poging een ander door bedreiging met smaadschrift te dwingen iets te doen) en de gevolgen daarvan voor de benadeelde zoals die uit het schade-onderbouwingsformulier naar voren komen, hebben bij de benadeelde partij slaapproblemen, verhoogde bloeddruk en een gevoel van angst, verdriet en schaamte tegenover haar familie, vrienden en haar gezin veroorzaakt. Het hof houdt bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening met alle relevante omstandigheden van het geval, alsook de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen, en begroot deze op een bedrag van € 2.500,00. Bijgevolg zal het meer of anders gevorderde worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020, zijnde de datum waarop de schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 261 en 284 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraakbeslissing van de politierechter ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding voor zover die ziet op een bedrag van € 1.030,07 aan materiële schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 8 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.