[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde. De politierechter heeft het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘smaadschrift’ (feit 2) en
- ‘poging tot een ander door bedreiging met smaad dwingen iets te doen’ (feit 3),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is toegewezen tot het bedrag van
€ 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten behoeve van het slachtoffers is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover dit ziet tegen de vrijspraakbeslissing van feit 1, het vonnis van de politierechter voor het overige zal vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte onder feit 2 en feit 3 is tenlastegelegd en hem daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal toewijzen tot een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
Namens de verdachte is er primair verweer gevoerd, strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. Subsidiair is integrale vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 19 april 2022 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld. De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken van feit 1. Het hof is van oordeel dat deze vrijspraak een beschermde vrijspraak betreft.
Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van de verdachte. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat in deze zaak geen sprake is van een rechtsgeldige klacht omdat er geen klacht is gedaan van smaad dan wel poging tot dwang, maar van belaging dan wel afdreiging. Voorts is de verdediging de mening toegedaan dat de klacht te laat is ingediend, zodat geen strafvervolging ingesteld had kunnen worden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Aan de verdachte is onder feit 2 tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift, hetgeen strafbaar is gesteld bij artikel 261, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Onder feit 3 is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij heeft gepoogd een ander, te weten het slachtoffer [slachtoffer] , door bedreiging met smaadschrift te dwingen iets te doen. Dit handelen is strafbaar gesteld bij artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. Beide tenlastegelegde feiten zijn, ingevolge het bepaalde in de artikelen 269 en 284, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, klachtdelicten, waardoor vervolging slechts kan plaatsvinden op grond van een klacht van de persoon tegen wie het misdrijf is begaan.
Een klacht dient op grond van artikel 64 van het Wetboek van Strafrecht te worden gedaan door de persoon tegen wie het strafbare feit is begaan. Gelet op het bepaalde in artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dient die klacht te worden ingediend binnen drie maanden na de dag waarop de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde strafbare feit.
Het hof stelt op grond van het procesdossier vast dat [slachtoffer] op 13 maart 2019 aangifte heeft gedaan van mishandeling (dossierpagina’s 120-122), waarna het strafrechtelijke onderzoek werd gestart. Op 22 maart 2019 (dossierpagina’s 124-125) en op 11 april 2019 is aangeefster [slachtoffer] aanvullend gehoord. Bij gelegenheid van dat laatste verhoor is door de verhorend verbalisanten opgemerkt dat al hetgeen aangeefster had omschreven in haar aangifte en eerste aanvullende verklaring zou kunnen betekenen dat er sprake is van afdreiging en belaging, welke feiten klachtdelicten betreffen. Daarop is door aangeefster [slachtoffer] op 11 april 2019 klacht gedaan (dossierpagina’s 126-131). Op 14 mei 2019 is door aangeefster [slachtoffer] aangifte gedaan van verkrachting (dossierpagina’s 7-14).
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de klacht tijdig is gedaan. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat aangeefster [slachtoffer] reeds bij gelegenheid van het doen van aangifte op 13 maart 2019 feiten en omstandigheden heeft genoemd die betrekking hebben op het onder feit 3 tenlastegelegde, welk feit in de periode vanaf 1 januari 2019 zou hebben plaatsgevonden en ook reeds ten tijde van de aangifte ter kennis van aangeefster is gekomen. Uit het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 maart 2019 volgt niet dat door de politie aan aangeefster [slachtoffer] op het moment van de aangifte kenbaar is gemaakt dat een klacht was vereist, en dat daarbij de hiervoor genoemde klachttermijn van drie maanden gold. Pas op 11 april 2019, toen aangeefster uitgebreider heeft verklaard ook over de inmiddels (deels) plaatsgevonden gedragingen van feit 2, is aangeefster [slachtoffer] daarop gewezen, waarna zij terstond klacht heeft gedaan.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging, inhoudende dat de klacht gedaan op 11 april 2019 ziet op belaging dan wel afdreiging en niet op het tenlastegelegde smaadschrift dan wel op de tenlastegelegde poging tot dwang, overweegt het hof als volgt.
Een klacht houdt de wens tot vervolging in van hetgeen qua gedragingen van de verdachte is opgenomen in de aangifte waarnaar in die klacht is verwezen. De eventuele kwalificatie die in de aangifte is gegeven aan de feiten waarover in die aangifte is verklaard, vormt naar bestendige jurisprudentie geen beletsel voor een andere kwalificatie op de uiteindelijke tenlastelegging. Het hof stelt vast dat aangeefster klacht heeft gedaan van de feiten die thans in hoger beroep voorliggen en welke feiten verdachte bij dagvaarding ten laste zijn gelegd. Het tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie strekkende verweer kan derhalve in dit opzicht niet slagen.
Het hof stelt op grond van het voorgaande verder vast dat de politie aangeefster [slachtoffer] bij het opnemen van de aangifte op 13 maart 2019 niet correct heeft geïnformeerd over de formaliteiten die in dit geval in acht dienden te worden genomen om tot strafvervolging van de verdachte te kunnen overgaan. Daardoor was het voor aangeefster toen niet duidelijk dat voor vervolging van de verdachte een klacht was vereist. Dit nalaten van de politie kan naar het oordeel van het hof de klachtgerechtigde, zijnde aangeefster [slachtoffer] , niet worden tegengeworpen.
De klacht is uiteindelijk pas formeel op 11 april 2019, derhalve – uitgaande van het begin van de tenlastegelegde periode te weten 1 januari 2019 – voor zover het gaat om verweten gedragingen vóór 11 januari 2019 – na ommekomst van een periode van drie maanden, gedaan. Naar het oordeel van het hof volgt evenwel uit de omstandigheid dat aangeefster meermalen bij de politie haar verhaal heeft gedaan, het feit dat zij reeds op 13 maart 2019 heeft gesproken over een deel (feit 3) van de thans voorliggende tenlastegelegde gedragingen en in haar nadere verhoor van 22 maart 2019 ook over (een deel van) de gedragingen van feit 2, alsmede uit het feit dat zij bij gelegenheid van het doen van aangifte op 14 mei 2019 haar wens heeft uitgesproken dat de verdachte ‘een lesje leert’ en ‘dat mijn recht mij toekomt’ – in onderling verband en samenhang beschouwd – genoegzaam dat het slachtoffer [slachtoffer] reeds ten tijde van de aangifte op 13 maart 2019 en het nadere verhoor op 22 maart 2019 de bedoeling had dat vervolging ter zake van de in de aangifte en het nadere verhoor door haar genoemde handelingen jegens de verdachte zou worden ingesteld.
Het hof is mitsdien van oordeel dat de formele klacht weliswaar deels tardief is gedaan, doch nu vaststaat dat de klachtgerechtigde ten tijde van de aangifte en haar nadere verhoor op 22 maart 2019 vervolging wenste ter zake van de in die tenlastelegging onder 2 en 3 opgenomen verwijten, kan het verzuim van tijdigheid voor gedekt worden gehouden. Het verweer treft ook in zoverre derhalve geen doel.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die nopen tot een andersluidend oordeel is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging. Het hof verwerpt de verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Het beroepen vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020 te Hulsberg, in de gemeente Beekdaelen en/of in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- één of meer foto('s) en/of (een of meer screenshot(s) van) een of meer video('s) en/of film(s), waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is en/of waarop te zien is dat die [slachtoffer] seks heeft (via social media, althans via internet) te sturen naar een of meer familielid/-leden en/of vriend(en) en/of bekende(n) van die [slachtoffer] , althans naar een of meer perso(o)n(en), te weten (onder anderen) [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of de moeder van die [slachtoffer] en/of de ex-man van die [slachtoffer] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of
- een of meer foto('s) en/of (een of meer screenshot(s) van) een of meer video('s) en/of film(s), waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is en/of waarop te zien is dat die [slachtoffer] seks heeft, te tonen aan de zoon van die [slachtoffer] , genaamd [betrokkene 4] ;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020 te Hulsberg, in de gemeente Beekdaelen en/of in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] door bedreiging met smaad of smaadschrift te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, te weten het betalen van geld (ongeveer 2.000,- Euro) aan hem, verdachte en/of het hebben en/of houden van contact met hem, verdachte, meermalen althans eenmaal, (telkens)
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij aan hem, verdachte, geld (ongeveer 2000,- euro) moest geven en/of dat hij, verdachte, als zij dat niet zou doen, een of meer foto('s) en/of (een of meer screenshot(s) van) een of meer video('s) en/of film(s), waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is en/of waarop te zien is dat die [slachtoffer] seks heeft, op internet zou zetten en/of (via social media) zou sturen naar haar zoon [betrokkene 4] en/of haar moeder en/of haar ex-man en/of haar dochter [betrokkene 1] en/of naar een of meer (andere) familielid/familieleden en/of vriend(den) en/of bu(u)r(en) en/of bekend(en) van die [slachtoffer] en/of
- in een whatsapp gesprek en/of chat en/of telefoongesprek met die [slachtoffer] aan die [slachtoffer] heeft toegevoegd (de) woorden (van de strekking): "Ik kom morgen dan ga ik je zien of ik ga naar [betrokkene 4] op school en ik zeg je ik ga je moeder een bericht sturen." en/of "Regel wat geld voor mij ik ga geen 2000 zeggen wat je kunt regelen en laat me het weten." en/of "Ik wil jou zien." en/of "Begrijp me, weet je wat het enige is dat jou gaat benadelen van het hele verhaal, dat je familie het zullen weten." en/of "Dat er een videofragment is, dat het zo en zo bij mij gegaan is, dit is het hele verhaal." en/of "Kijk je hebt tien dagen, je hebt tien dagen, waarom tien dagen? morgen al, ik heb alles op usb-sticks gezet en ik ga ze aan al je buren laten zien." en/of
- in een whatsapp gesprek en/of chat met een familielid en/of bekende van die [slachtoffer] aan die persoon heeft toegevoegd (de) woorden (van de strekking): "Kijk broer of zus, ik wil mijn geld het klopt dat het maar 2000 is maar ik wil ze toch omdat jullie mij zo hebben verraden." en/of "Ik wil mijn geld en als jullie die niet geven dan ga ik tegen haar ex en moeder praten. En ik weet alles over haar." en/of
- die [slachtoffer] door een of meer perso(o)n(en), genaamd [betrokkene 6] en/of [betrokkene 5] , thuis heeft laten bezoeken en/of (vervolgens) een of meer foto('s), waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is, door die [betrokkene 6] en/of [betrokkene 5] aan die [slachtoffer] heeft laten tonen en/of door die [betrokkene 6] en/of [betrokkene 5] tegen die [slachtoffer] heeft laten zeggen dat hij, verdachte, de naaktfoto's en de sex filmpjes op social media zou zetten als die [slachtoffer] hem, verdachte, geen 2000 euro zou betalen en/of
- een persoon genaamd [betrokkene 7] (alias [X] ) (telefonisch) contact op heeft laten nemen met (de zoon van) die [slachtoffer] , (genaamd [betrokkene 4] ) en/of door die [betrokkene 7] (alias [X] ) aan (de zoon van) die [slachtoffer] heeft laten toevoegen (de) woorden (van de strekking): "Maar er is geld bij haar en dat moet ze teruggeven, of dat nou via de rechtbank gaat, of dat nou via de politie gaat, want ze heeft dat geld in mijn bijzijn gekregen en ik ben getuige daarvan." en/of "Nou bedankt, ik vraag je niet veel, zeg tegen de mevrouw [naam] dat we alles tot nu toe vriendelijk hebben opgelost en we hebben niks over haar bekendgemaakt, als zij het geld niet teruggeeft en losbandig wil blijven dan moet ze dat doen, iedereen gaat zich losbandig gedragen, we hebben toe nu toe niks gedaan." en/of
- aan de zoon van die [slachtoffer] , genaamd [betrokkene 4] , twee, althans een of meer screenshot(s) van een of meer video('s) en/of film(s) heeft getoond, waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) (naakt) te zien is en/of waarop te zien is dat die [slachtoffer] seks heeft en/of (vervolgens) tegen die [betrokkene 4] heeft gezegd dat hij, verdachte, 2.000 euro wilde, anders zou hij de video('s) en/of film(s) openbaar gaan verspreiden en nog meer problemen naar hen sturen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Meer specifiek stelt het hof vast dat het onder feit 3 tenlastegelegde evident ziet op een ‘poging’, maar de steller van de tenlastelegging abusievelijk de zinsnede ‘terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid’ niet heeft opgenomen. Het hof heeft deze kennelijke verschrijving verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020 in Nederland, meermalen, (telkens) opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, door (telkens)
- één of meer foto('s) en/of (een of meer screenshot(s) van) een video en/of film, waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is (via social media, althans via internet) te sturen naar een of meer familielid/-leden en/of vriend(en) en/of bekende(n) van die [slachtoffer] , en
- foto's en/of screenshots van een video en/of film, waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is te tonen aan de zoon van die [slachtoffer] , genaamd [betrokkene 4] ;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020 in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] door bedreiging met smaadschrift te dwingen iets te doen, te weten het betalen van geld (ongeveer 2.000,- Euro) aan hem, verdachte en/of het hebben en/of houden van contact met hem, verdachte,
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij aan hem, verdachte, geld (ongeveer 2000,- euro) moest geven en dat hij, verdachte, als zij dat niet zou doen, een of meer foto('s) en/of (een of meer screenshot(s) van) een of meer video('s) en/of film(s), waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is en/of waarop te zien is dat die [slachtoffer] seks heeft, op internet zou zetten en/of (via social media) zou sturen naar haar zoon [betrokkene 4] en/of haar moeder en/of haar ex-man en/of haar dochter [betrokkene 1] en/of naar een of meer (andere) familielid/familieleden en/of vriend(den) en/of bu(u)r(en) en/of bekend(en) van die [slachtoffer] en
- in een whatsapp gesprek en/of chat en/of telefoongesprek met die [slachtoffer] aan die [slachtoffer] heeft toegevoegd (de) woorden (van de strekking): "Ik kom morgen dan ga ik je zien of ik ga naar [betrokkene 4] op school en ik zeg je ik ga je moeder een bericht sturen." en "Regel wat geld voor mij ik ga geen 2000 zeggen wat je kunt regelen en laat me het weten." en "Ik wil jou zien." en "Begrijp me, weet je wat het enige is dat jou gaat benadelen van het hele verhaal, dat je familie het zullen weten." en "Dat er een videofragment is, dat het zo en zo bij mij gegaan is, dit is het hele verhaal." en "Kijk je hebt tien dagen, je hebt tien dagen, waarom tien dagen? morgen al, ik heb alles op usb-sticks gezet en ik ga ze aan al je buren laten zien." en
- die [slachtoffer] door personen, genaamd [betrokkene 6] en [betrokkene 5] , thuis heeft laten bezoeken en (vervolgens) een foto, waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) naakt te zien is, door die [betrokkene 6] en [betrokkene 5] aan die [slachtoffer] heeft laten tonen en door die [betrokkene 6] en [betrokkene 5] tegen die [slachtoffer] heeft laten zeggen dat hij, verdachte, de naaktfoto's en de sex filmpjes op social media zou zetten als die [slachtoffer] hem, verdachte, geen 2.000,- euro zou betalen en
- een persoon genaamd [betrokkene 7] (alias [X] ) (telefonisch) contact op heeft laten nemen met (de zoon van) die [slachtoffer] , (genaamd [betrokkene 4] ) en door die [betrokkene 7] (alias [X] ) aan (de zoon van) die [slachtoffer] heeft laten toevoegen (de) woorden (van de strekking): "Maar er is geld bij haar en dat moet ze teruggeven, of dat nou via de rechtbank gaat, of dat nou via de politie gaat, want ze heeft dat geld in mijn bijzijn gekregen en ik ben getuige daarvan." en "Nou bedankt, ik vraag je niet veel, zeg tegen de mevrouw [naam] dat we alles tot nu toe vriendelijk hebben opgelost en we hebben niks over haar bekendgemaakt, als zij het geld niet teruggeeft en losbandig wil blijven dan moet ze dat doen, iedereen gaat zich losbandig gedragen, we hebben toe nu toe niks gedaan." en
- aan de zoon van die [slachtoffer] , genaamd [betrokkene 4] , twee screenshots van een video of film heeft getoond, waarop die [slachtoffer] (gedeeltelijk) (naakt) te zien is en (vervolgens) tegen die [betrokkene 4] heeft gezegd dat hij, verdachte, 2.000 euro wilde, anders zou hij de video of film openbaar gaan verspreiden en nog meer problemen naar hen sturen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals verwoord in de pleitnota – in de kern aangevoerd dat er voor het tenlastegelegde smaadschrift en de tenlastegelegde poging een ander door bedreiging met smaadschrift te dwingen iets te doen onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Hetgeen de verdediging ten verwere heeft aangevoerd, vindt zijn weerlegging in de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, op grond van welke bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020 schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift en poging een ander door bedreiging met smaadschrift te dwingen iets te doen.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd: