ECLI:NL:GHSHE:2023:1415

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
200.313.352_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overeenstemming zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen de vader en de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017. De vader, vertegenwoordigd door mr. S. van Reeven-Özer, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin zijn verzoek om wijziging van de zorgregeling werd afgewezen. De moeder, bijgestaan door mr. J.J.M. van Asten, heeft verweer gevoerd en verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 2023 hebben partijen overeenstemming bereikt over de zorgregeling. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige], die bij de moeder woont. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld, maar de vader heeft sinds 21 juni 2021 geen omgang meer gehad met [minderjarige]. In de nieuwe regeling is afgesproken dat de vader [minderjarige] iedere woensdagmiddag van school haalt, met begeleiding van de moeder en een instantie. De ouders hebben ook afgesproken de zorgregeling te evalueren na drie contactmomenten.

Het hof heeft de vader in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij zijn grieven niet langer handhaafde. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak is openbaar gedaan door mr. A.M. Bossink in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 mei 2023
Zaaknummer: 200.313.352/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/376238 / FA RK 21-5066
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.M. van Asten.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 18 juli 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 15 september een verweerschrift ingediend.
2.3.
De GI heeft op 15 september 2022 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen (bijlage 1 en 2) van de raad, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2022;
- een e-mail met bijlagen (productie 4 tot en met 9) van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 14 maart 2023.

3.De feiten

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de ouders is [minderjarige] geboren. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige]. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 mei 2020 is [minderjarige] met ingang van 14 mei 2020 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 14 mei 2023.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 april 2021 (hierna te noemen: de echtscheidingsbeschikking) is een zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] inhoudende dat [minderjarige] op woensdagmiddag van 15.00 uur (ophalen) tot 18.30 uur (terug bij moeder) bij de vader verblijft, waarbij de GI deze basiszorgregeling verder uit kan breiden en vorm dient te geven. Tot 21 juni 2021 zag vader [minderjarige] wekelijks op zaterdag of zondag bij zijn ouders van 10.30 uur tot 18.30 uur. Sinds 21 juni 2021 is er geen omgang meer geweest tussen de vader en [minderjarige].

4.De omvang van het geschil

4.1.
Tussen partijen is in geschil de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [minderjarige] (hierna: de zorgregeling).
4.2.
De rechtbank heeft in de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking het verzoek van de vader om de echtscheidingsbeschikking te wijzigen voor zover het
de contactregeling tussen hem en [minderjarige] betreft, afgewezen.
4.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.4.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 juli 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de echtscheidingsbeschikking te wijzigen voor zover het de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] betreft en te bepalen dat hij en [minderjarige] wekelijks onbegeleid contact hebben op zaterdag dan wel zondag van 10.30 uur tot 18.30 uur, waarbij het halen en brengen gelijkelijk tussen de ouders wordt verdeeld, althans een zodanige regeling vast te stellen die het hof redelijk en juist acht. Kosten rechtens.
4.5.
Bij verweerschrift heeft de moeder verzocht de vader in hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans zijn grief ongegrond te verklaren, de uitspraak van de rechtbank te bevestigen en de verzoeken van de vader alsnog af te wijzen.
4.6.
Bij verweerschrift heeft de GI verzocht de vader in hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ter mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de zorgregeling. Partijen zijn het erover eens dat de indertijd door de rechtbank bepaalde zorgregeling kan worden opgestart en door de GI verder kan worden uitgebreid en vormgegeven. Partijen zijn daartoe, in overleg met de GI, het volgende overeengekomen:
- de vader haalt [minderjarige] iedere woensdagmiddag op bij haar school;
- oma (vz) begeleidt de vader tijdens de autorit, maar blijft tijdens het ophalen van [minderjarige] door de vader op haar school in de auto zitten;
- de moeder is de eerste drie keer aanwezig op school om [minderjarige] te begeleiden bij de overdracht aan de vader;
- de omgang tussen de vader en [minderjarige] vindt bij de vader thuis plaats onder begeleiding van [instantie];
- de moeder haalt [minderjarige] om 18.00 uur bij de vader thuis op zodat zij om 18.30 uur weer thuis zijn;
- de vader is ermee akkoord dat de moeder soms iets eerder of later is vanwege de afhankelijkheid van de regiotaxi;
- de moeder neemt iemand mee als zij dat prettig vindt;
- de ouders evalueren de zorgregeling nadat drie keer contact heeft plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige];
- [instantie] en de vader laten uiterlijk binnen een week na de uitspraak van het hof weten wanneer het contact tussen de vader en [minderjarige] kan starten.
5.2.
Uit het voorgaande volgt dat de vader zijn grieven in hoger beroep niet langer handhaaft. Derhalve zal hij in hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Ter voorlichting van partijen merkt het hof op dat derhalve de regeling zoals in de beschikking van de rechtbank van 2 april 2021 (zij het met een opbouw) geldt.
5.3.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mrs. N. Veenendaal, C.D.M. Lamers en C.N.M. Antens en is op 4 mei 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.