ECLI:NL:GHSHE:2023:1420

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
200.323.020_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2022. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Limburg van 24 januari 2023, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (de GI) voor de duur van zes maanden. De moeder voerde aan dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer aanwezig was en dat de zorgen van de rechtbank niet terecht waren. De raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, stelde echter dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd was, gezien de zorgen over de opvoedingssituatie en de financiële situatie van de moeder en haar partner.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2023, waar de moeder niet aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd door haar advocaat, werd de situatie van de minderjarige besproken. De GI gaf aan dat de moeder en haar partner positieve stappen hadden gezet, maar dat er nog steeds zorgen waren over de stabiliteit van de opvoedingssituatie. Het hof heeft de argumenten van zowel de moeder als de raad overwogen en kwam tot de conclusie dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige nog steeds aanwezig was. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling van de minderjarige werd voortgezet.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van een stabiele en veilige omgeving voor de minderjarige en de noodzaak van voortdurende betrokkenheid van de GI. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 mei 2023
Zaaknummer : 200.323.020/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/308154 / JE RK 22-1418
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarige:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige]).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 februari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de raad af te wijzen, althans een voorziening te treffen die het hof in goede justitie juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 maart 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de moeder, mr. Brinkman;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];
De moeder is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De advocaat van moeder heeft desgevraagd te kennen gegeven dat de mondelinge behandeling gewoon doorgang kon vinden.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van 3 april 2023 van de zijde van de GI.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
Op 15 juli 2022 zijn [minderjarige], de moeder en haar partner in het kader van een gezinsopname geplaatst bij [instantie 1] te [plaats].
3.2.
Bij tussenbeschikking van 25 augustus 2022 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zes maanden. De beslissing over de resterende termijn is aangehouden met het verzoek aan de raad en de GI om uiterlijk veertien dagen voor de nader te bepalen zittingsdatum nadere informatie te verstrekken.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld (voor de resterende duur) met ingang van 25 februari 2023 tot 25 augustus 2023.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog steeds aanwezig is. De rechtbank heeft daarnaast ten onrechte overwogen dat sprake is van een structureel instabiele opvoedingssituatie bij de moeder en dat er zorgen zijn over de basisverzorging en de opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder herkent zich niet in dit beeld en in de praktijk wordt dit ook niet gezien door de hulpverlening vanuit [instantie 1]. Er is geen sprake (meer) van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige]. De hulpverlening vanuit [instantie 1] die door de moeder wordt geaccepteerd, is inmiddels ook verder afgebouwd. De moeder ontkent dat zij zich, sinds zij niet meer in het gezinshuis verblijft, steeds meer aan de hulpverlening onttrekt. De moeder is bereid om alle medewerking te verlenen aan de hulpverlening, zodat hulpverlening in een gedwongen kader niet aangewezen is. Het is de moeder niet duidelijk welke zorgen er zijn over de financiële situatie, aangezien de rechtbank dit niet concreet maakt met voorbeelden. Eventuele zorgen rondom het biologisch vaderschap en de statusvoorlichting aan [minderjarige] vormen geen grond voor de ondertoezichtstelling.
3.6.
De raad voert - samengevat – het volgende aan. Tijdens het uitspreken van de ondertoezichtstelling werd voldaan aan de criteria voor een ondertoezichtstelling. Uit de huidige recente informatie van de GI blijkt dat de moeder en haar partner positieve stappen zetten en dat het weliswaar op dit moment goed gaat met [minderjarige], maar dat er nog altijd zorgen zijn. Het grootste probleem is dat de overdracht naar het vrijwillige kader niet gegarandeerd is. Binnen het gedwongen kader is tijd nodig om ervoor te zorgen dat [instantie 1] betrokken kan blijven of – indien en voor zover [instantie 1] niet betrokken kan blijven – om de moeder en haar partner ertoe te motiveren en te stimuleren tot het (openstaan voor het) aangaan van een vertrouwens- en samenwerkingsrelatie met de nieuwe begeleiders van [instantie 2], zodat de moeder en haar partner de hulpverlening blijven accepteren en de stabiliteit van de opvoedingssituatie van [minderjarige] voldoende blijft. Daarnaast zijn er nog altijd zorgen over de financiële situatie van de moeder en haar partner, hun impulsieve handelen, het biologische vaderschap en de statusvoorlichting aan [minderjarige].
3.7.
De GI voert – samengevat- het volgende aan. De moeder en haar partner hebben hard gewerkt aan het verbeteren van hun situatie. De moeder heeft op 17 maart 2023 met [minderjarige] haar intrek genomen in een grotere woning in [woonplaats]. De moeder en haar partner zijn bezig om deze woning op orde te krijgen. Op 23 maart 2023 heeft de GI een bezoekje gebracht aan deze nieuwe woning. Door de verhuizing naar [woonplaats] krijgt de moeder hogere toeslagen, welke bijdragen aan meer financiële mogelijkheden. Structurele inkomsten uit loondienst zijn er nog niet, maar de moeder is wel actief bezig met het aanvragen van een bijstandsuitkering. De partner van de moeder is actief op zoek naar een betaalde baan. Hij houdt de woning in [plaats] nog even aan om zaken af te sluiten. [minderjarige] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat. De begeleidingsmomenten van [instantie 1] zijn afgebouwd naar eenmaal per week. De basisverzorging is in orde en er is dagstructuur. De betrokkenheid van de partner van de moeder is vergroot. De zorg dat hulpverlening vanuit [instantie 1] zou moeten worden overgedragen aan [instantie 2] is door de verhuizing naar een andere gemeente niet meer aan de orde. [instantie 1] kan het gezin blijven begeleiden. De GI ziet een steeds stabielere situatie van het gezin. Wanneer dit aanhoudt, zal de GI in mei 2023 het afsluiten van de ondertoezichtstelling ter toetsing aan de raad voorleggen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW.
3.8.3.
Het hof ziet nog steeds een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige]. Hoewel het hof zeker oog heeft voor de positieve ontwikkelingen die de moeder en haar partner hebben doorgemaakt, is het hof van oordeel dat deze situatie nog erg pril is. Dit betekent dat er de komende maanden nog gekeken moet worden of deze positieve ontwikkelingen blijvend zijn, teneinde een stabiele en veilige omgeving voor [minderjarige] te creëren. Voor zover de moeder heeft betoogd dat een deel van de zorgelijke signalen die aan de moeder worden toegeschreven in het raadsrapport betrekking hebben op de ex-partner van haar huidige partner, zoals de verslavingsproblematiek en het winkelverbod, merkt het hof het navolgende op. Uit het raadsrapport en de daarbij behorende onderliggende stukken is voldoende gebleken van zorgelijke signalen die uitsluitend aan de moeder zijn toe te schrijven. Daarnaast zijn er nog altijd zorgen over de financiële situatie van de moeder en haar partner, hun impulsieve handelen, het biologische vaderschap en de statusvoorlichting aan [minderjarige]. Het hof vindt het voorts belangrijk dat het zeker is dat [instantie 1] betrokken kan blijven. Er is thans een vertrouwensrelatie tussen de moeder, haar partner en [instantie 1] die maakt dat de moeder niet afhaakt, zoals in het verleden vaak het geval was, en de nodige hulpverlening blijft accepteren. Niet geheel duidelijk is of [instantie 1] in een vrijwillig kader betrokken kan blijven bij de moeder en [minderjarige]. Ook om die reden acht het hof een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de resterende periode nog noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 januari 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.J.C. van Leeuwen en is op 4 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.